8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] opdracht gegeven om tot tweemaal toe in de nachtelijke uren brand te stichten, zowel voor als achter de voordeur van een flatwoning die werd bewoond door een gezin. Het is slechts te danken aan het optreden van de oplettende bewoners dat de schade beperkt is gebleven tot beperkte brandschade, want verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben met hun handelen het leven, de gezondheid en de bezittingen van het gezin op zeer ernstige wijze in gevaar gebracht. Verdachte heeft slechts zeer summier inzicht gegeven in haar beweegredenen. Dat verdachte haar eigen gevoelens belangrijker vond dan het levensgevaar waarin zij een heel gezin heeft gebracht, getuigt van een diep verontrustende onverschilligheid voor het leven en welzijn van anderen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij op 16 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld voor oplichting, afpersing en identiteitsfraude en hiervoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en een forse taakstraf heeft gekregen. Omdat er aan die voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld, zoals een (nog aan te vangen) ambulante behandeling, is er volgens de reclassering in de huidige zaak geen aanleiding om opnieuw een straf op te leggen waaraan bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 3 december 2021, opgesteld door de klinisch psychologen B. Koudstaal en S.C.M. Muchall. Deze rapportage werd deels opgesteld ten behoeve van de zaak die tot de voornoemde veroordeling heeft geleid, maar ook zijn de feiten die in dit onderzoek aan verdachte worden verweten, door de psychologen meegenomen. Uit het rapport volgt dat verdachte in de zaak waarvoor zij reeds veroordeeld is, gebruik heeft gemaakt van een verzonnen verhaal waarbij zij zich voor heeft gedaan als een jongen waarmee haar toenmalige beste vriendin dacht een online relatie te hebben. Op deze manier heeft verdachte deze vriendin bewogen om veel geld aan haar ‘vriend’ af te staan, wat verdachte vervolgens incasseerde. Volgens de psychologen zijn er wel parallellen zichtbaar met de huidige zaak.
Uit haar handelen en uit het onderzoek naar haar gesteldheid volgt volgens de psychologen dat bij verdachte sprake is van kenmerken van een narcistische, antisociale- en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. De psychologen zeggen hierover het volgende:
Specifiek blijken de narcistische trekken uit een gebrek aan empathie, een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid, gerichtheid op succes en status, behoefte aan bewondering, het gevoel dat anderen aan haar verwachtingen moeten voldoen, hooghartigheid en afgunst (hoewel dit laatste door betrokkene wordt ontkend). De antisociale trekken blijken uit het herhaaldelijk (en langdurig) liegen, moeite zich te conformeren aan sociale en wettelijke normen, beperkt berouw en aanwijzingen voor impulsiviteit en prikkelbaarheid vooral onder druk. De dwangmatige trekken blijken uit rigiditeit en koppigheid en gerichtheid op (verkrijgen en behouden van) interpersoonlijke controle. Betrokkene voldoet formeel aan de criteria van een gemengde persoonlijkheidsstoornis, maar gezien de jonge leeftijd (de persoonlijkheidsontwikkeling is immers nog in volle gang) is enige terughoudendheid bij het stellen van die stoornis gerechtvaardigd. Ondergetekenden kiezen er daarom voor om te spreken over een sterk bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De komende jaren zal moeten blijken of zij in gunstige zin kan ‘uitrijpen’, of dat toch gesproken moet worden van een duurzaam, inflexibel patroon van problemen op meerdere levensterreinen.
Ten tijde van het onderzoek wordt ook een aanpassingsstoornis met angst vastgesteld. Deze is ontstaan na de tenlastegelegde feiten, in reactie op de aanhoudingen en inbewaringstelling, waarbij gespannenheid en separatieangst op de voorgrond staan, op basis waarvan het sociaal
functioneren van betrokkene momenteel beperkt is.
Concluderend stellen de psychologen dat de tenlastegelegde feiten (indien bewezen verklaard) verwijzen naar problemen met geweld en ander antisociaal gedrag vanaf de volwassenheid. In relaties met anderen heeft verdachte manipulatief gedrag laten zien, is er emotionele afstand en sluit zij zich nu af van sociaal contact met vrienden. Ook zijn er problematische, narcistische, antisociale en dwangmatige persoonlijkheidskenmerken. Omdat verdachte met de psychologen niet heeft willen spreken over de brandstichtingen, is het niet mogelijk gebleken voor hen om een uitspraak te doen over de eventuele doorwerking van de problemen die verdachte ondervindt en een advies te geven over de mate van toerekenbaarheid.
De reclassering heeft de constatering van de psychologen over de problematiek van verdachte onderschreven in haar rapport van 4 april 2023, waarin zij bovendien heeft geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt de conclusies uit beide rapportages over en volgt het advies van de reclassering.
De in het dossier weergegeven telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bevestigen het beeld van voornoemde problematische persoonlijkheidskenmerken bij verdachte. Uit deze gesprekken blijkt immers dat verdachte medeverdachte [medeverdachte] voor haar karretje heeft gespannen en hem op niet misverstane wijze duidelijk heeft gemaakt wat het plan was, namelijk het afbranden van de flatwoning. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de gevoelens die medeverdachte [medeverdachte] voor haar had, waardoor hij gemakkelijk door haar te beïnvloeden was omdat hij indruk op haar wilde maken. Tegelijkertijd blijkt uit de chatgesprekken met medeverdachte [medeverdachte] dat zij een sturende rol had en over alle details op de hoogte gehouden wilde worden.
Verdachte heeft bij het opmaken van de voornoemde Pro Justitia rapportage geen inzicht in haar handelen in de huidige zaak willen verschaffen en heeft zich ter terechtzitting eveneens terughoudend opgesteld. Zij heeft weliswaar excuses voor haar handelen aangeboden, maar wenste verder weinig openheid van zaken te geven, ondanks herhaaldelijke pogingen van de rechtbank om met haar hierover in gesprek te gaan.
Gelet op de ernst van de feiten in combinatie met de rol die verdachte daar in heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf kan volstaan dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank realiseert zich dat dit voor verdachte heftige consequenties zal hebben en dat dit mogelijk (in ieder geval tijdelijk) haar ambulante behandeling zal doorkruisen, voor zover deze al is opgestart. Desondanks zijn ook de consequenties voor de slachtoffers dusdanig ernstig geweest dat een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in het geval van verdachte geen recht doet aan de situatie. In de huidige zaak overstijgen de grote impact en gevaarzetting van de brandstichtingen de persoonlijke belangen van verdachte en kan er mede gelet op de persoon van verdachte niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf.
Omdat de in deze zaak bewezen verklaarde feiten dateren van vóór de veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hadden deze feiten ook destijds meegenomen kunnen worden. De rechtbank houdt rekening met artikel 63 Sr, maar ziet hierin geen reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. Ook het Hof zou zich geconfronteerd hebben gezien met het feit dat verdachte niet over de thans voorliggende feiten heeft willen spreken zoals hierboven beschreven waardoor de deskundigen op de gestelde vragen voor wat betreft deze feiten geen antwoord konden geven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.