ECLI:NL:RBAMS:2023:2799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AMS 22/4376
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en de verplichting tot medewerking aan huisbezoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser ontving een uitkering, maar na de inschrijving van zijn kleinzoon op zijn adres, besloot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen om de woon- en leefsituatie van eiser te onderzoeken. Eiser werd uitgenodigd voor een gesprek, maar na zijn afwezigheid werd zijn uitkering opgeschort. Tijdens een later gesprek werd aangekondigd dat er een huisbezoek zou plaatsvinden, maar eiser weigerde dit vanwege andere verplichtingen. Het college trok daarop de uitkering van eiser in, met als argument dat hij de medewerkingsplicht had geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek.

De rechtbank oordeelt dat het college geen redelijke grond had voor het huisbezoek. Er waren vermoedens over de woonsituatie van eiser, maar deze waren niet onderbouwd met concrete feiten. De rechtbank stelt dat aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen kunnen worden verbonden als er een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Aangezien dit niet het geval was, kon eiser niet worden verweten dat hij niet meewerkte. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting),
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Amstelveen

(gemachtigde: mr. C. van Splunder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering.
2. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet. Op [medio 1] januari 2022 heeft de kleinzoon van eiser zich ingeschreven op het adres van eiser. Dit vormde voor het college aanleiding om de woon- en leefsituatie van eiser te onderzoeken. Het college heeft eiser eerst uitgenodigd voor een gesprek op [medio 2] februari 2022. Toen eiser daar niet verscheen, is een nieuwe uitnodiging verzonden voor [medio 3] maart 2022 en is zijn uitkering opgeschort. Eiser kwam wel naar de afspraak van [medio 3] maart 2022. Tijdens het gesprek werd aangekondigd dat na afloop van het gesprek een huisbezoek zou worden afgelegd om de woonsituatie van eiser vast te kunnen stellen. Het college had meer informatie nodig over de aard van het huishouden, namelijk of sprake was van een gezamenlijke huishouding of dat eiser en zijn kleinzoon kostendelers zijn. Eiser heeft hierop gezegd dat hij andere afspraken heeft en daarom niet kan. Hij moest naar de huisarts en naar zijn drugsverslaafde dochter om wie hij zich zorgen maakte. Het kon wel op een later moment. De klantmanager zei daarop dat het huisbezoek direct plaats moet vinden en dat dit ook niet lang zal duren. Het huisbezoek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
3. Met het besluit van 3 maart 2022 heeft het college de uitkering van eiser ingetrokken. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2022 heeft het college bepaald dat eiser vanaf [medio 3] maart 2022 recht heeft op bijstand ter hoogte van 30% van de bijstandsnorm. Uit de wet volgt dat als een belanghebbende niet aantoont dat hij geen kosten kan delen, zijn uitkering wordt herzien en de laagste bijstandsnorm die op grond van de Participatiewet wordt verstrekt, wordt toegekend. [1] Deze regel moest volgens het college toegepast worden, omdat eiser een huisbezoek had geweigerd, en daarom de medewerkingsplicht heeft geschonden [2] , waardoor zijn woonsituatie niet vastgesteld kon worden.
4. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de herziening van de uitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser vindt dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Het einde van gesprek was om ongeveer 11:30/11:40 uur en hij had een afspraak bij de huisarts om 12:00 uur. Volgens hem was het niet mogelijk om zijn afspraak te halen als eerst een huisbezoek had plaatsgevonden. Daarna had het wel gekund. De vertegenwoordigers van het college hadden zelfs met hem mee gekund naar de huisarts en daarna direct naar zijn huis kunnen gaan. Eiser vindt dat de weigering van het huisbezoek niet had mogen leiden tot herziening van zijn uitkering, omdat eiser geen verwijt kan worden gemaakt.
9. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat het noodzakelijk was om direct een huisbezoek af te leggen, omdat er twijfels waren over eisers woonsituatie. Zo werd eraan getwijfeld of eiser er zelf wel woonde. Ook was er een vermoeden dat de vriendin van eisers kleinzoon met hun zoon (dus eisers achterkleinzoon) ook in de woning woonden. Over deze vermoedens is niets gezegd tegen eiser, omdat het college de aanleiding voor het huisbezoek niet prijs wilden geven.
10. Volgens vaste rechtspraak kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. [3]
11. De rechtbank oordeelt dat het college geen redelijke grond voor het huisbezoek had. Kennelijk had het college vermoedens dat eisers woning door andere personen bewoond werd dan hij had doorgegeven, maar waarop dit gebaseerd is, is onduidelijk. Het bestaan van deze vermoedens zijn ook niet terug te vinden in het dossier. Daarom is niet te controleren of deze vermoedens gebaseerd waren op concrete en objectieve feiten en omstandigheden, die al voor of bij aanvang van het huisbezoek bekend waren. Voor zover is betoogd dat het huisbezoek nodig was om vast te stellen of eiser en zijn kleinzoon een gezamenlijke huishouding voeren of kostendelers zijn, is ook niet duidelijk aan welke informatie van eiser het college twijfelde. Uit het verslag van het gesprek blijkt dat eiser al het een en ander heeft verteld over de relatie tot zijn kleinzoon. Zijn kleinzoon heeft zijn eigen kamer bij eiser gekregen, omdat hij niet meer zo goed kon opschieten met zijn moeder (de dochter van eiser). Zijn kleinzoon helpt hem met boodschappen of brengt hem naar afspraken. Ook neemt zijn kleinzoon hem mee voor een rondje rijden. Het had op de weg van het college gelegen om hier meer vragen over te stellen, bijvoorbeeld of zijn kleinzoon meebetaalt aan de vaste lasten, wat eiser en zijn kleinzoon samen doen en hoe vaak zijn kleinzoon hem helpt. Dat was voor eiser minder belastend geweest en bovendien effectiever. De rechtbank ziet namelijk niet in hoe het college deze informatie had verkregen door het afleggen van een huisbezoek. Eiser was daarom ook niet verplicht om mee te werken aan het huisbezoek.
12. De gemachtigde van het college heeft ter zitting nog betoogd dat de omstandigheid dat eiser verschillende, tegenstrijdige redenen had om niet mee te werken aan het huisbezoek, een extra reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door eiser verstrekte gegevens over zijn woon- en leefsituatie. Hierdoor werd de noodzaak om eerst een huisbezoek af te leggen groter.
13. Dit betoog wordt niet gevolgd. Pas bij het bestaan van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, is een betrokkene verplicht mee te werken aan een onverwijld af te leggen huisbezoek. Als echter sprake is van een onverplicht huisbezoek, zoals in deze zaak, dan kunnen aan de weigering om daaraan mee te werken geen gevolgen worden verbonden, wat er verder ook zij van de opgegeven redenen om niet mee te werken. [4]
14. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Hij heeft daarom ook niet de medewerkingsplicht geschonden.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen wat het recht op bijstand van eiser was. De rechtbank sluit niet uit dat het college met een nieuw onderzoek het recht op bijstand wel kan vaststellen. Ondanks het tijdsverloop is het wellicht mogelijk om een antwoord op de vraag te geven of sprake was van een gezamenlijke huishouding of kostendelerschap. Daarom geeft de rechtbank aan het college de opdracht om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak staat. De rechtbank merkt daarbij op dat als het voor het college niet mogelijk is om opnieuw onderzoek te doen, de consequentie daarvan is dat het college het besluit van 3 maart 2022 moet herroepen. De rechtbank geeft het college een termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. [5]
16. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1 .674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 augustus 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1 .674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 53a, derde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet.
2.Zie artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3245
4.Zie bijvoorbeeld (weer) de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3245.
5.Op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht.