ECLI:NL:RBAMS:2023:2796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/13/726066 / HA ZA 22-983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete op basis van koopovereenkomst woning; ontbinding en overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden over de nakoming van een koopovereenkomst voor een woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.K. Tuithof, vorderde betaling van een boete van 10% van de koopprijs, omdat de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. de Jong, de overeenkomst niet tijdig hadden ontbonden met een beroep op het financieringsvoorbehoud. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, omdat zij geen waarborgsom of bankgarantie hadden verstrekt binnen de gestelde termijn. De gedaagden voerden aan dat zij tijdig de koopovereenkomst hadden ontbonden en dat er sprake was van overmacht, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de boete van € 47.300,- verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van contractuele verplichtingen en de gevolgen van het niet tijdig inroepen van een financieringsvoorbehoud.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/726066 / HA ZA 22-983
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.K. Tuithof,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.B. de Jong.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden hierna samen [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 november 2022;
  • de conclusie van antwoord van 11 januari 2023;
  • het tussenvonnis van 8 februari 2023;
  • de op 16 februari 2023 binnengekomen akte overlegging producties met
producties 18 tot en met 33 van [eiser] ;
  • de op 22 februari 2023 binnengekomen vijf producties van [gedaagden] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 maart 2023;
  • de spreekaantekeningen van mr. Tuithof;
- de brief van mr. De Jong van 16 maart 2023 over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagden] hebben op 20 mei 2022 een koopovereenkomst gesloten voor de koop van de woning aan de [adres] (hierna: de Koopovereenkomst). [eiser] en [gedaagden] zijn een koopprijs van € 473.000,- overeengekomen. De levering van de woning zou op grond van artikel 9 van de Koopovereenkomst op 9 september 2022 (of later in onderling overleg tussen partijen) plaatsvinden.
2.2.
In artikel 7 van de Koopovereenkomst is het volgende opgenomen:

De koop geschiedt onder de ontbindende voorwaarde(n), dat:
Koper niet uiterlijkbinnen zes (6) weken na ondertekening van het koopcontract door Verkoper én Kopereen toezegging waaraan geen voorwaarden zijn verbonden waaraan nog niet is voldaan heeft verkregen van een kredietinstelling of een verzekeringsbedrijf met een vergunning in de zin van de Wet op het financieel toezicht erkende geldverstrekkende instelling voor één of meer geldleningen onder hypothecair verband van het Verkochte – eventueel, indien de desbetreffende geldgever dat verlangt voor het verstrekken van een zodanige geldlening, onder medeverband van de rechten uit een te sluiten overeenkomst van levensverzekering tot een verzekerd kapitaal, na te melden hoofdsom niet te boven gaande – tot een hoofdsom vande koopsomonder de voorwaarden en bepalingen die bij de hiervoor bedoelde erkende en geldverstrekkende instellingen gebruikelijk zijn en Koper tevens uiterlijk op de eerste werkdag na laatstgemelde datum schriftelijk en gedocumenteerd aan Verkoper en aan de Notaris heeft verklaard, dat hij wegens het niet of niet tijdig verkrijgen van voormelde toezegging(en), de Koop wil ontbinden;”
2.3.
In artikel 8 van de Koopovereenkomst is het volgende opgenomen:

Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen zal Koper te zijner keuze:
-een waarborgsom ten belope van tien procent (10%)van voormelde totale koopprijs voldoen op de kwaliteitsrekening ([rekeningnummer]ten name vanDiemer Notariaat Kroes + Mokkum te Diemen); of
-een schriftelijke bankgarantie doen stellen ten belope van tien procent (10%)van voormelde totale koopprijs,
zulks uiterlijkbinnen vijf (5) weken na ondertekening van het koopcontract door Verkoper én Koperen voorts op de wijze als nader is aangegeven in de algemene bepalingen.”
2.4.
In artikel VI lid 2 van de algemene bepalingen van de Koopovereenkomst is het volgende opgenomen:

2. Indien één van de partijen, na bij deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen, na de dag waarop het deurwaardersexploot is uitgebracht, tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen
- daaronder begrepen het niet tijdig betalen van de waarborgsom of het niet tijdig doen stellen van een correcte bankgarantie - is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al niet subsidiaire keus tussen:
a. uitvoering van de Koop te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van drie po mille van de koopprijs; of
b. de Koop door een schriftelijke verklaring te ontbinden en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van tien procent van de Koopprijs. (..)”
2.5.
Op 30 augustus 2022 heeft [eiser] [gedaagden] bij deurwaardersexploot in gebreke gesteld en verzocht om binnen acht dagen na 30 augustus 2022 te voldoen aan de verplichting genoemd in artikel 8 van de Koopovereenkomst.
2.6.
Op 22 september 2022 heeft ING aan [gedaagden] een brief gestuurd waarin ING aangeeft dat hun hypotheekaanvraag niet wordt gehonoreerd.
2.7.
Op 24 oktober 2022 heeft [eiser] de Koopovereenkomst ontbonden en [gedaagden] gesommeerd om binnen 14 dagen na ontvangst van de brief de boete van 10% van de koopprijs te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert hoofdelijk veroordeling van [gedaagden] tot betaling van
€ 49.529,51 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Dit bedrag bestaat voor € 47.300,- uit de hoofdsom, € 719,43 uit wettelijke rente (vanaf 7 september 2022 tot de datum van de dagvaarding) en
€ 1.510,08 uit buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] vordert daarnaast hoofdelijk veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en nakosten waarbij de nakosten moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. [eiser] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2.
De hoofdsom is gebaseerd op nakoming van een betalingsverplichting op grond van de Koopovereenkomst. [eiser] stelt dat [gedaagden] op grond van artikel 8 in samenhang met artikel VI van de Koopovereenkomst een boete van 10% van de koopprijs zijn verschuldigd. De deadline voor het storten van een bedrag of het verstrekken van een bankgarantie ter hoogte van 10% van de koopprijs is verlengd van 24 juni 2022 tot en met 23 augustus 2022. [eiser] heeft [gedaagden] vervolgens op 30 augustus 2022 in gebreke gesteld bij deurwaardersexploot en nog acht dagen gegeven om na te komen. Dit is niet gebeurd, waardoor de woning niet aan [gedaagden] is geleverd en [eiser] de Koopovereenkomst heeft ontbonden.
3.3.
[gedaagden] voeren de volgende verweren. Ten eerste hebben [gedaagden] tijdig de Koopovereenkomst ontbonden. Het was namelijk nog mogelijk voor [gedaagden] om tot en met 23 september 2022 het financieringsvoorbehoud in te roepen. Ten tweede is sprake van overmacht. Ten derde verzoeken [gedaagden] de rechtbank om de boete te matigen.

4.De beoordeling

4.1.
Boete in beginsel verschuldigd?
4.1.1.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de Koopovereenkomst. Zij hebben namelijk niet een bedrag van 10% van de koopprijs gestort dan wel een bankgarantie ter hoogte van dit bedrag verstrekt. [eiser] heeft [gedaagden] ook zoals vereist bij deurwaardersexploot op 30 augustus 2022 in gebreke gesteld en acht dagen de tijd gegeven om alsnog na te komen. Hierdoor is aan de vereisten van artikel VI lid 2 van de Koopovereenkomst voldaan. [eiser] kon dan ook in beginsel op 24 oktober 2022 de Koopovereenkomst ontbinden en betaling van een boete van tien procent van de koopprijs vorderen.
4.1.2.
Deze boete is echter niet verschuldigd als [gedaagden] tijdig een beroep op het financieringsvoorbehoud hebben gedaan. Op grond van de Koopovereenkomst kon het financieringsvoorbehoud door [gedaagden] uiterlijk op de eerste werkdag na zes weken na 20 mei 2022 worden ingeroepen. De termijn liep dus tot en met 4 juli 2022. Partijen zijn onder meer in geschil over tot en met wanneer deze termijn vervolgens is verlengd en of de Koopovereenkomst door [gedaagden] (tijdig) is ontbonden.
4.2.
Koopovereenkomst ontbonden?
4.2.1.
[gedaagden] stellen dat de datum voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud twee keer in overleg tussen partijen met een week is verlengd. [gedaagden] waren in de veronderstelling dat het financieringsvoorbehoud tot en met 23 september 2022 liep. Informeel was namelijk de boodschap uitgedragen dat ze nog tijd hadden om de financiering rond te krijgen. [gedaagden] hebben tijdig op grond van artikel 7 van de Koopovereenkomst met een gedocumenteerde brief van een financiële instelling de Koopovereenkomst ontbonden. [gedaagden] verwijzen naar de brief van ING aan [gedaagden] van 22 september 2022 (rov. 2.6). De afwijzing, zo heeft advocaat van [gedaagden] ter zitting verklaard, is waarschijnlijk ook naar [eiser] en de notaris gestuurd. Hierdoor zijn [gedaagden] [eiser] niets verschuldigd.
4.2.2.
[eiser] betwist dat [gedaagden] de Koopovereenkomst hebben ontbonden. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] zo dat het financieringsvoorbehoud volgens hem liep tot 28 juli 2022. Op zitting heeft de advocaat van [eiser] nog
7 september 2022als uiterlijke datum genoemd. De afwijzing van ING is volgens [eiser] ook nooit naar zijn makelaar of hem gestuurd en hij heeft hierover ook nooit een bericht ontvangen van de notaris. Sterker nog, de notaris heeft in meerdere e-mails aangegeven geen reactie of documenten van [gedaagden] te hebben ontvangen. [gedaagden] hebben op 22 september 2022 juist nog per e-mail aangegeven dat het akkoord van de bank de volgende dag binnen zou zijn. Er is tot de laatste dag gelogen over het akkoord van de bank, terwijl de hypotheekaanvraag kennelijk op 22 september 2022 door ING was afgewezen. [2]
4.2.3.
De rechtbank stelt vast dat het verweer van [gedaagden] dat zij de Koopovereenkomst op grond van het financieringsvoorbehoud tijdig hebben ontbonden niet slaagt. Nergens volgt namelijk uit dat tussen partijen is afgesproken dat het financieringsvoorbehoud door [gedaagden] nog tot en met 22 september 2022 kon worden ingeroepen of dat zij daarvan uit mochten gaan. [gedaagden] hebben hier geen enkele onderbouwing van aangeleverd. In tegenstelling tot hetgeen de advocaat van [gedaagden] in zijn brief van 16 maart 2023 stelt, heeft [eiser] op zitting slechts aangegeven dat als [gedaagden] de financiering na de deurwaardersexploot nog rond had gekregen en de woning zou hebben afgenomen, hij niet de boete van 10% van de koopprijs zou hebben geïnd. Hier volgt niet uit dat het voor [gedaagden] mogelijk was om tot eind september 2023 het financieringsvoorbehoud in te roepen. Ook al zou van 7 september 2022 (zie rov. 4.2.2) als laatste datum van het financieringsvoorbehoud worden uitgegaan, geldt dat 22 september 2022 per definitie te laat is.
4.2.4.
[gedaagden] hebben op zitting aangeboden om te bewijzen dat de afwijzing van de bank door de hypotheekadviseur is doorgegeven aan de notaris en [eiser] . De rechtbank begrijpt dat hiermee de afwijzing van ING van 22 september 2022 wordt bedoeld. Aangezien nergens uit volgt dat het financieringsvoorbehoud door [gedaagden] nog tot en met 22 september 2022 kon worden ingeroepen, heeft dit bewijsaanbod geen betrekking op concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel zullen leiden. Dit bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.
4.3.
Overmacht?
4.3.1.
[gedaagden] stellen dat sprake is van overmacht. [gedaagden] hebben er niet voor gezorgd dat ING de financiering weigerde, zij hebben er juist alles aan gedaan om de financiering rond te krijgen. Daarover is [eiser] (en zijn makelaar) ook voortdurend geïnformeerd. [gedaagden] hebben zorgvuldig gehandeld door al bij hun hypotheekadviseur en ING te informeren naar de mogelijkheid van financiering voordat er werd geboden op de woning van [eiser] . Toen kon de financiering nog gewoon worden verstrekt. [gedaagden] hebben ook meerdere financieringsaanvragen gedaan. Hiervoor hebben [gedaagden] allerlei stukken verstrekt aan ING en ABN AMRO. In de huidige tijd lukt het nagenoeg nooit om binnen de standaard termijn van zes weken de financiering rond te krijgen. [gedaagden] achten zich slachtoffer van de plotselinge negatieve trend op de huizenmarkt, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Na mei 2022 is de huizenmarkt snel verslechterd, schoot de rente omhoog en ontstond er een energiecrisis. Dat heeft ervoor gezorgd dat banken veel lagere bedragen financierden. In de voorfase, april en mei 2022, was daar nog geen sprake van. Daarom hebben [gedaagden] de Koopovereenkomst niet binnen de bedenktijd van drie dagen die is genoemd in artikel 13 van de Koopovereenkomst ontbonden. ING heeft uiteindelijk de financiering afgewezen, omdat [gedaagde 1] een contract voor 6 maanden had. ING besloot naar aanleiding van de veranderde marktomstandigheden nadere financieringsvoorwaarden te stellen. Dit hebben [gedaagden] niet kunnen voorzien. Nadat de koopovereenkomst was ontbonden door [gedaagden] zijn zij met instemming van [eiser] en zijn makelaar blijven zoeken naar de mogelijkheid van en financiering. [gedaagden] hebben [eiser] ook laten weten dat het hem vrijstond met een andere koper in zee te gaan.
4.3.2.
[eiser] betwist dat sprake is van overmacht. [gedaagden] hebben langer dan de standaard zes weken de tijd gehad om het financieringsvoorbehoud in te roepen Daarnaast wisten [gedaagden] dat [gedaagde 1] nog in haar proefperiode zat, waardoor kon worden voorzien dat de bank hun hypotheekaanvraag zou afwijzen.
4.3.3.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:92 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schuldeiser geen nakoming van het boetebeding kan vorderen, indien de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend.
4.3.4.
Artikel 6:92 lid 3 BW staat niet in de weg aan het inroepen van het boetebeding door [eiser] aangezien het niet nakomen van artikel 8 van de Koopovereenkomst en het daardoor niet afnemen van de woning vóór of op 9 september 2022 een tekortkoming is die aan [gedaagden] kan worden toegerekend. Dat [gedaagden] geen financiering hebben kunnen krijgen, is namelijk in principe een omstandigheid die voor hun risico komt. Hieraan doet niet af dat [gedaagden] er alles aan hebben gedaan om de financiering tijdig rond te krijgen en evenmin dat het verkrijgen van de financiering voorafgaand aan de Koopovereenkomst geen probleem leek. Dat na het sluiten van de Koopovereenkomst sprake was van een veranderende markt maakt dat ook niet anders, aangezien [gedaagden] het financieringsvoorbehoud hadden kunnen inroepen ter afwending van de risico's die voor hen waren verbonden aan het niet kunnen verkrijgen van de benodigde financiering.
4.4.
Matiging?
4.4.1.
[gedaagden] verzoeken de rechtbank om de boete te matigen tot nihil. [gedaagden] leggen naast hetgeen in rechtsoverweging 4.3.1 staat hieraan het volgende ten grondslag. De boete is veel hoger dan de door [eiser] geleden schade. De boete heeft slechts een aansporingsfunctie en dan is de te verwachten schade nihil. [eiser] woont nog steeds in de woning aan de 2e Kerkerstraat en mist geen geld of vermogen. [gedaagden] hebben ook geen voordeel bij niet-nakoming. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat artikel 7 van de Koopovereenkomst in de risicosfeer van enkel [gedaagden] valt als evident is dat [gedaagden] niets kunnen doen aan de crises als gevolg waarvan banken een nader beleid voerden. [gedaagden] verwijzen ter vergelijking naar de rechtspraak over de gevolgen van de coronapandemie waaruit volgt dat een individu niet onverkort aan contractuele afspraken kan worden gehouden.
4.4.2.
[eiser] betwist dat de boete moet worden gematigd. De hoogte van de boete van 10% van de koopprijs is een gebruikelijk percentage bij koopovereenkomsten met betrekking tot een woning. Daarnaast is van belang dat de daadwerkelijk door [eiser] geleden schade vele malen hoger is dan de gevorderde boete. [eiser] heeft ernstige financiële problemen gekregen door het nalaten van [gedaagden] [eiser] heeft de woning namelijk niet op korte termijn kunnen verkopen. De woning is net verkocht voor € 399.000,-. Dit is dus € 74.000,- minder dan waarvoor de woning aan [gedaagden] was verkocht. [eiser] woont vanaf september 2022 in Almelo. Hij verwijst naar een bewijs van zijn inschrijving op dit adres. [eiser] heeft daardoor geruime tijd dubbele lasten gehad. Zo had hij extra kosten voor zijn energie, erfpacht, opstalverzekering en makelaar. [eiser] heeft ook een persoonlijke lening bij de bank moeten afsluiten, zijn hypotheek moeten verhogen en moeten lenen van familieleden. [eiser] verwijst voor zijn schade naar producties 18 tot en met 33. [eiser] heeft naast materiele schade ook immateriële schade geleden. [gedaagden] hebben talloze kansen gehad om aan hun verplichtingen te voldoen, maar hebben [eiser] aan het lijntje gehouden en [eiser] niet ingelicht over de afwijzing van de bank. De boete is niet buitensporig dan wel onaanvaardbaar in dit geval. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het onverkort toepassing van de boeteclausule in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4.4.3.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:94 lid 1 BW de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete kan matigen met dien verstande dat de rechter de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. De rechter mag pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, waarbij niet alleen zal moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [3]
4.4.4.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] onvoldoende feiten en omstandigheden aan hun beroep op matiging ten grondslag hebben gelegd die, indien juist, tot het oordeel moeten leiden dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete wordt gematigd.
4.4.5.
Ten eerste geldt namelijk dat een dergelijk beding standaard is in het overgrote deel van de gevallen waarin sprake is van verkoop van een onroerende zaak van de ene particulier aan de andere particulier.
4.4.6.
Ten tweede geldt dat [eiser] de termijn voor het financieringsvoorbehoud heeft verlengd. [gedaagden] hebben langer de tijd gehad om aan hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst te voldoen. Voor wat betreft de veranderde marktomstandigheden geldt dat [gedaagden] zelf de mogelijkheid om zich vanwege deze omstandigheden op het financieringsvoorbehoud te beroepen ongebruikt hebben laten passeren.
4.4.7.
Ten derde geldt dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij zijn woning nu voor
€ 74.000,- minder heeft verkocht. Ook heeft hij onderbouwd dat hij sinds september 2022 is verhuisd naar Almelo, zijn hypotheek heeft moeten verhogen, een persoonlijke lening heeft moeten afsluiten, geld van familieleden heeft moeten lenen en daarnaast veel extra kosten heeft gemaakt bestaande uit kosten voor zijn energie, opstalverzekering en erfpacht en makelaar. [4] [gedaagden] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Hierdoor is geen sprake van de situatie dat de boete van € 47.300,-, 10% van de koopprijs, niet in verhouding staat tot een door [eiser] geleden schade.
4.4.8.
Voor zover [gedaagden] naast het beroep op artikel 6:94 lid 1 BW ook nog een beroep menen te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW slaagt dit beroep gelet op het voorgaande ook niet.
4.4.9.
Het bewijsaanbod van [gedaagden] heeft geen betrekking op concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel zullen leiden en wordt daarom gepasseerd. [5]
4.5.
Conclusie gevorderde boete
4.5.1.
Aangezien de verweren van [gedaagden] niet slagen, wijst de rechtbank de vordering van € 47.300,- toe. Omdat de termijn die wordt genoemd in de ingebrekestelling liep tot en met 7 september 2022 zijn [gedaagden] vanaf 8 september 2022 (en niet vanaf 7 september 2022) in verzuim. [6] De rechtbank vermeerdert de vordering van
€ 47.300,- dan ook met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot en met de dag van voldoening. [gedaagden] zijn hier hoofdelijk voor verbonden, dit wordt ook niet betwist.
4.6.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.6.1.
[eiser] vordert € 1.510,08 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Wegens het uitblijven van betaling heeft [eiser] zijn vordering uit handen gegeven aan zijn incassogemachtigde. [eiser] verwijst naar productie 16 bij de dagvaarding waarin een volledig overzicht is gegeven van alle incassowerkzaamheden. [eiser] heeft op 24 oktober 2022 de benodigde 14-dagenbrief gestuurd naar [gedaagden]
4.6.2.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is aangezien het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden (zie rov. 4.5.1). [eiser] heeft aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag van € 1.510,08 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief inclusief btw. Dit bedrag wordt dan ook hoofdelijk toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding: 16 november 2022.
4.7.
De proceskosten
4.7.1.
[gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op.
- dagvaarding € 134,45
- griffierecht € 1.301,-
- salaris advocaat €
2.366,-(2 punt × tarief € 1.183,-)
Totaal € 3.801,45
4.7.2.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 47.300,- (zevenenveertigduizend en driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de buitengerechtelijke incassokosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.510,08, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 16 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.801,45,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van der Vegte en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023. [7]

Voetnoten

1.In het proces-verbaal staat dat mr. De Jong spreekaantekeningen heeft overgelegd, maar dit was mr. Tuithof.
2.Akte overlegging producties [eiser] , productie 18.
3.HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986.
4.Akte overlegging producties [eiser] met producties 18 tot en met 33.
5.Conclusie van antwoord, par. 2, 5, 7, 10, 11 en 16
6.Dagvaarding, productie 5.
7.type: