ECLI:NL:RBAMS:2023:2792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13/032618-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestaan van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot drugshandel

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Finland. De opgeëiste persoon, geboren in 1999, wordt verdacht van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen, specifiek het bezit en de distributie van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en MDMA. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat de terugkeergarantie niet voldeed aan de eisen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was en dat de terugkeergarantie, afgegeven door de Finse autoriteiten, voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van artikel 13 OLW, omdat het feit dat de verdenking ziet op een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk in Nederland zou zijn gepleegd, niet voldoende is om de overlevering te blokkeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/032618-23
Datum uitspraak: 2 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 17 februari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2023 door
the Senior Specialised Prosecutor of the Prosecution District of Southern Finland [2] (Finland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2023, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
arrest warrant or judicial decision having the same effectvan
the Helsinki District Courtvan 17 januari 2023, met referentie
ref. PK23/386.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Fins recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [4]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, nu niet voldoende is onderbouwd waar de verdenking van de opgeëiste persoon op is gebaseerd. Het is niet duidelijk wat zijn rol zou zijn geweest in het omschreven feitencomplex.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk waar de verdenking op ziet en met de omschrijving van het feit kan de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd worden. Op grond van het vertrouwensbeginsel kan er vanuit worden gegaan dat in Finland getoetst is of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In onderdeel e) van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking als volgt omschreven:
“On 05 November 2022, [opgeëiste persoon] unlawfully possessed, supplied, had transported or imported at least 14 kilos of amphetamine and at least 7 kilos of methylenedioxymethamphetamine (MDMA) to Finland (Helsinki) for resale.
[opgeëiste persoon] arranged for the above-mentioned drug deliveries to be imported into Finland in two postal packages and for them to be received. [opgeëiste persoon] arranged for a person in the Netherlands to receive the drug deliveries. Following [opgeëiste persoon]'s instructions, this person travelled from Brussels to Helsinki on 05 November 2022 and collected the drug deliveries from two post offices in Helsinki with the intention of pass them on as instructed. The drug deliveries were seized from this person.
The narcotics offence is to be considered aggravated, as it involved a large amount of very dangerous narcotic substances and also when assessed as a whole.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovenstaande omschrijving voldoende duidelijk blijkt waar de verdenking van de opgeëiste persoon op ziet. De omschrijving voldoet aan de eisen die de OLW stelt en waarborgt de naleving van het specialiteitsbeginsel. Het is daarnaast niet aan de rechtbank om te toetsen of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Elk oordeel hierover is uitsluitend voorbehouden aan de Finse autoriteiten.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 4 april 2023 de volgende garantie gegeven:
“Person to be surrendered: [opgeëiste persoon], date of birth [geboortedag]1999
(…)
With reference to your enquiry, I confirm that section 59 of the Finnish Act on the Extradition on the Basis of an Offence Between Finland and Other Member States of the European Union provides that the conditions attached to the decision on extradition in accordance with the framework decision shall be complied with in respect of a person extradited to Finland. This provision binds all the Finnish authorities. If a person is extradited to Finland for prosecution on the condition that at her/his request she/he after a final judgment has been rendered will immediately be returned to serve the sentence in the Member State that extradited her/him, the Finnish authorities are obliged to meet such a condition.”
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte terugkeergarantie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De terugkeergarantie is verstrekt op een eenvoudig A4’tje, niet op officieel briefpapier en niet voorzien van een stempel. Enig bewijs van authenticiteit ontbreekt. Dat betekent dat de terugkeer van de opgeëiste persoon onvoldoende gegarandeerd is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om een terugkeergarantie op te vragen die wel voldoet aan de eisen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte garantie voldoende is om de terugkeer van de opgeëiste persoon te verzekeren. Er is geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van de garantie. De garantie is op verzoek van de officier van justitie verstrekt en – blijkens de handtekening op het document – ondertekend door dezelfde persoon die het EAB heeft ondertekend.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verstrekte garantie voldoet aan de daaraan te stellen eisen en ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud daarvan. De garantie is afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit en uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Van enige concrete aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de terugkeergarantie is geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak, conform het subsidiaire verzoek van de raadsman, aan te houden voor het opvragen van een nieuwe garantie.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan: het strafrechtelijke onderzoek is in Finland aangevangen, de mogelijke medeverdachten bevinden zich in Finland, de verdovende middelen waren bestemd voor de Finse markt en zijn in Finland aangetroffen. Daarnaast is het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens om zelf vervolging in te stellen.
De raadsman heeft verzocht de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren. De verdenking ziet op een feit dat op Nederlands grondgebied gepleegd is. Vervolging moet daarom in Nederland plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is, op grond van de argumenten van de officier van justitie, van oordeel dat het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding geeft om de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Senior Specialised Prosecutor of the Prosecution District of Southern Finland(Finland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam 6 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4878: het Finse openbaar ministerie kan aangemerkt worden als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.