ECLI:NL:RBAMS:2023:2765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13/337787-22 en 13/203423-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring mishandeling na incident met mes

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 december 2022 in Amsterdam betrokken was bij een incident waarbij hij een mes gebruikte. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de diefstal met geweld, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte goederen van het slachtoffer had weggenomen. Wat betreft de poging tot zware mishandeling, oordeelde de rechtbank dat de verdachte met de platte kant van het mes had geslagen en niet met de scherpe kant, waardoor er geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kon worden vastgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging.

De rechtbank verklaarde echter de mishandeling wel bewezen. De verdachte had het slachtoffer meerdere malen bij de keel en kraag vastgepakt, tegen de muur geduwd en met de hand en met een vleesmes geslagen. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling bewezen kon worden op basis van de camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd het mes dat in beslag was genomen, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank besloot ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete te gelasten, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/337787-22 en 13/203423-22 (TUL)
Datum uitspraak: 6 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteland] (staat geregistreerd als Land Onbekend),
niet in geschreven in de Basisregistratie Personen,
feitelijk verblijfsadres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 6 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 28 december 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] ;
2. poging tot zware mishandeling (
primair) althans mishandeling (
subsidiair) van [slachtoffer] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Feit 2 primair kan wel worden bewezen. Op de camerabeelden die op de zitting zijn bekeken is te zien dat verdachte vanaf het begin van het incident een mes bij zich had. Dit bleek een mes van 33 centimeter te zijn. Op de camerabeelden is ook te zien dat verdachte dat mes heeft gebruikt om [slachtoffer] te lijf te gaan en dat verdachte met dat mes naar de nek en het oor van [slachtoffer] is gegaan. Dit handelen van verdachte had zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kunnen opleveren. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte met het mes richting de buik van [slachtoffer] is gegaan. Verdachte moet dan ook van het derde gedachtestreepje onder 2 primair worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van feit 1 en feit 2 primair moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 2 subsidiair.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1: diefstal met geweld
De rechtbank oordeelt met de officier van justitie en de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld. Dat verdachte goederen van [slachtoffer] heeft weggenomen kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid.
Vrijspraak feit 2 primair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank oordeelt met de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Op de camerabeelden die op de zitting zijn bekeken is te zien dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met zijn vuist waarin hij het mes vasthield en met de platte kant van het mes, niet met de scherpe kant van het mes. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld het toebrengen van steekwonden. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet bij verdachte bevat het dossier onvoldoende informatie. Weliswaar zijn er foto’s van de verwondingen van [slachtoffer] (snee in het oor, striemen in de nek en krassen in de hals), maar medische stukken ontbreken. Daarom kan niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair: mishandeling – partiële vrijspraak mes richting de buik bewegen en schoppen tegen de voeten
De rechtbank oordeelt met de verdediging dat de mishandeling bewezen kan worden verklaard op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, de camerabeelden die op de zitting zijn bekeken en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting. Omdat op de camerabeelden niet is te zien dat verdachte het mes richting de buik van [slachtoffer] heeft bewogen en dat verdachte tegen de voeten van [slachtoffer] heeft geschopt, oordeelt de rechtbank dat verdachte van het derde en vierde gedachtestreepje moet worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte
2
subsidiair.
op 28 december 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meerdere malen bij de keel en kraag vast te pakken en vast te houden en
- die [slachtoffer] in een bepaalde richting mee te trekken en
- die [slachtoffer] meerdere malen tegen de muur/gevel te duwen en te gooien en
- die [slachtoffer] meerdere malen met de hand en met een vleesmes te slaan tegen het hoofd en de nek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis is een zogenoemd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen bevonden feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en heeft hierbij het slachtoffer onder andere met de platte kant van een mes geslagen tegen zijn hoofd en nek. Het slachtoffer heeft hierdoor een snee in zijn oor en krassen in zijn hals opgelopen. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Omdat de mishandeling midden op straat en te midden van veel omstanders heeft plaatsgevonden, heeft verdachte bovendien gevoelens van angst en onveiligheid gecreëerd en vergroot.
Persoon van verdachte
De rechtbank ziet geen bijzondere persoonlijke omstandigheden om in strafverminderende zin rekening mee te houden. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, omdat verdachte de mishandeling heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een eerdere voorwaardelijke veroordeling.
Straf
Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben vastgesteld. Het oriëntatiepunt voor een mishandeling met slag- of stootwapen, waarbij lichamelijk letsel is opgetreden bedraagt 120 uur taakstraf.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 40 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.Beslag

Onder verdachte is een mes (6280904) in beslag genomen. Met de officier van justitie en de verdediging oordeelt de rechtbank dat het mes moet worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezenverklaarde feit is met behulp van het mes begaan en het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet of het algemeen belang.

10.Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 maart 2023 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/203423-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 1 december 2022 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling wordt toegewezen. De verdediging heeft hierover geen standpunt ingenomen.
Gebleken is – gelet op de verdere inhoud van dit vonnis – dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete van € 250,- te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2 subsidiair:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Mes (6280904).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is ook apart opgesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2023.