ECLI:NL:RBAMS:2023:2761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
18-083281-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en medeplegen van gewoonte-witwassen

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het medeplegen van gewoonte-witwassen. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 5977,38 gram cocaïne op 24 maart 2021 in Amsterdam. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 5 mei 2011 tot en met 3 mei 2021, samen met anderen, een bedrag van € 381.690,- heeft witgewassen. Tijdens de zitting op 12 april 2023 heeft de officier van justitie, mr. H. Oppe, de vordering gedaan en de verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, hebben hun standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, wat hij ook heeft erkend. Wat betreft het witwassen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verdachte en zijn vrouw gedurende bijna negen jaar grote hoeveelheden contant geld tot hun beschikking hadden, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard uit legale inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat hij en zijn vrouw wisten dat het geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 480 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn de in beslag genomen cocaïne en andere voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 18-083281-21
Datum uitspraak: 26 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Oppe, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd – verweten dat hij:
feit 1:
op 24 maart 2021 te Amsterdam 5977,38 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:
in de periode van 5 mei 2011 tot en met 3 mei 2021, al dan niet samen met een ander of anderen, een geldbedrag van € 381.690,- heeft witgewassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht, mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 24 maart 2021 5977,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals onder feit 1 is ten laste gelegd.
Ook feit 2 acht hij bewezen. Verdachte heeft in de periode van 5 mei 2011 tot en met
3 mei 2021 de beschikking gehad over contante geldbedragen van in totaal € 381.690,- die grotendeels op rekeningen van hem en zijn vrouw zijn gestort en voor een klein deel contant aanwezig waren op de dag van de doorzoeking. Een legale bron voor deze bedragen lijkt te ontbreken. De aanwezigheid van deze contante geldbedragen levert een witwasverdenking op. Verdachte heeft nagelaten om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van deze geldbedragen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zijn vrouw een eigen bedrijf had waarbij zij toilet- en garderobewerkzaamheden in een horecagelegenheid verrichte en in dat kader verdiensten zou hebben gehad en fooien zou hebben ontvangen die vervolgens op diverse bankrekeningen zouden zijn gestort. Die enkele mededeling is echter volstrekt onvoldoende om het in de tenlastelegging opgenomen bedrag aan contante stortingen te verklaren en om aan tonen dat dit bedrag op legale wijze zou zijn verdiend. De officier van justitie acht daarom bewezen dat verdachte zich in de periode van 5 mei 2011 tot en met 3 mei 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, door het verwerven, voorhanden hebben en gebruik maken van een grote hoeveelheid contante geldbedragen van in totaal € 381.690,-, terwijl hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
3.2
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan worden vastgesteld dat verdachte op 24 maart 2021 in zijn woning 5977,38 gram van een middel bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, zodat feit 1 kan worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2. De contant gestorte geldbedragen zijn niet van misdrijf afkomstig, maar komen voort uit legale werkzaamheden van de vrouw van verdachte. Zij pachtte van 2008 tot 2020 in [café] op [locatie] in Amsterdam het toilet en de garderobe. In een aan de pleitnota gehechte verklaring van de vrouw van verdachte is vermeld dat de kosten voor gebruik van het toilet € 0,50 bedroegen en dat de garderobe € 1,50 per jas kostte. Daarnaast werd veel fooi gegeven. Alle inkomsten werden contant gestort. Op ING-rekening * [bankrekeningnummer 1] werd in totaal € 259.222,30 aan inkomsten gestort, op ING-rekening * [bankrekeningnummer 2] werd ongeveer € 120.000,- aan fooien gestort als ook ongeveer € 16.000,- afkomstig van haar vader. Op ABN AMRO-rekening * [bankrekeningnummer 3] werd € 15.960,- gestort, eveneens afkomstig van haar vader.
Omdat over de gestorte geldbedragen op de rekeningen * [bankrekeningnummer 2] en * [bankrekeningnummer 3] geen belasting is betaald, kan volgens de raadsman hooguit het fiscaal nadeel als van misdrijf afkomstig worden beschouwd, welke nadeel op basis van een in de pleitnota opgenomen berekening kan worden vastgesteld op € 38.367,69. Verdachte had echter geen zicht op de inkomsten van zijn vrouw. Hij is niet betrokken geweest bij de administratie en bedrijfsactiviteiten van zijn vrouw, heeft geen enkele boekhoudkundige kennis en is analfabeet. Hij weet niet beter dan dat zijn vrouw hard gewerkt heeft voor haar geld en hij is niet op de hoogte van een criminele herkomst. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Opzet kan aldus niet worden bewezen, wat ook een bewezenverklaring van medeplegen in de weg staat.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
In oktober 2019 werd in [plaats 1] een onderzoek gestart onder de naam ‘Otter’. Dit onderzoek was gericht op de growshop [growshop] in [plaats 2] . Uit het onderzoek kwam onder andere restinformatie naar boven dat op het adres [adres 1] , Friesland, een hennepkwekerij zou zitten. Op 24 maart 2021 vond in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de hennepplantage in [plaats 1] , Friesland, een doorzoeking plaats in de woning van verdachte op het adres [BRP-adres] . Op het moment van de doorzoeking waren verdachte en zijn vrouw in de woning aanwezig. Op een vraag van de rechter-commissaris of er waardevolle goederen, wapens of verdovende middelen in de woning aanwezig waren, wees verdachte een tas met twee blokken aan die onder de boxspring in de slaapkamer lag. Later wees hij ook nog een tas met vier blokken aan die in een kast in de slaapkamer lagen. De zes blokken zijn inbeslaggenomen en in het laboratorium getest. Alle zes blokken bevatten cocaïne, met een totaalgewicht van 5977,69 gram. Verdachte heeft erkend dat hij de blokken in zijn woning bewaarde en dat hij wist dat er cocaïne in zat. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de zes blokken met daarin een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Omdat het totaalgewicht van de inbeslaggenomen blokken cocaïne een fractie afwijkt van het in de tenlastelegging opgenomen gewicht, zal de rechtbank bewezen achten dat verdachte een hoeveelheid van
ongeveer5977,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Contante geldbedragen en stortingen
Bij de doorzoeking op 24 maart 2021 in de woning van verdachte aan de [BRP-adres] werd naast de cocaïne een contant geldbedrag aan bankbiljetten van
€ 1.640,- inbeslaggenomen. In de woning stond ook een potje met kleingeld met daarin een geldbedrag van € 370,-. In totaal was dus een contant geldbedrag van
€ 2.010,- in de woning aanwezig.
Door de districtsrecherche in Friesland is in het ‘P-V witwassen’ van juni 2021 door middel van een kasopstelling een analyse gemaakt van de geldstromen op de diverse bankrekeningen van verdachte en zijn vrouw in de periode van 5 mei 2011 tot en met 3 mei 2021, waarbij ook is gekeken naar de legale inkomsten die zij hebben ontvangen. Het gezamenlijk inkomen van verdachte (loon en vanaf 2016 een uitkering UWV) en zijn vrouw (pensioen en winst onderneming [onderneming 1] ) werd steeds per bank ontvangen. Deze inkomsten, die beperkt van omvang waren, komen ongeveer overeen met de gegevens van de Belastingdienst. Alle legale ontvangsten lijken dan ook steeds via de bank te zijn ontvangen. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat in deze periode een bedrag van in totaal € 412.309,- contant op de rekeningen is gestort en dat een bedrag van € 32.629,- contant is opgenomen. Het verschil bedraagt € 379.680,-. De rechtbank stelt vast dat het in een groot deel van de ten laste gelegde periode ging om vele contante stortingen, die week in en week uit plaatsvonden. De eerste contante storting vond plaats op 7 mei 2012. Tezamen met het bedrag van
€ 2.010,- dat ten tijde van de doorzoeking in de woning lag, hebben verdachte en zijn vrouw in de ten laste gelegde periode dus een bedrag van € 381.690,- aan contant geld tot hun beschikking gehad. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit de legale inkomsten en heeft een onbekende bron.
Vermoeden van witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende geldbedragen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Het onderzoek in deze zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor de criminele herkomst van de ten laste gelegde geldbedragen, in die zin dat geen brondelict bekend is. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte en zijn vrouw hadden gedurende een periode van bijna negen jaren grote hoeveelheden contant geld tot hun beschikking, zonder dat daartoe op het eerste gezicht een noodzaak bestond op grond van een bedrijf of beroep. Uit de gemaakte financiële analyse blijkt dat de onderneming van de vrouw van verdachte slechts een beperkte omzet had. Bij de doorzoeking op 24 maart 2021 is bijna 6 kilogram materiaal met cocaïne in de woning van verdachte en zijn vrouw aangetroffen. Deze cocaïne werd door verdachte aldaar bewaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder de handel in verdovende middelen, gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het contante geldbedrag van € 379.680,- onder de geschetste omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen op. In dat geval mag van verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van dit geldbedrag.
Witwassen
Het proces-verbaal witwassen dateert van juni 2021. Nadat het arrondissementsparket Noord-Nederland de strafzaak tegen verdachte met betrekking tot zijn vermeende betrokkenheid bij een hennepkwekerij in [plaats 1] had geseponeerd, is de strafzaak met betrekking tot de verdenking van het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne en witwassen overgedragen aan het arrondissementsparket Amsterdam. Op
22 november 2022 heeft het Openbaar Ministerie een concept tenlastelegging aan de raadsman gezonden, waarin onder meer de huidige verdenking van witwassen van een geldbedrag van € 381.690,- is opgenomen. In de begeleidende brief is vermeld dat de concept tenlastelegging ook naar het Regiebureau van de rechter-commissaris is gezonden. De raadsman is verzocht om binnen vier weken zijn onderzoekswensen aan het Regiebureau kenbaar te maken. De rechter-commissaris heeft in haar proces-verbaal van 16 januari 2023 vermeld dat zowel op het verzoek van de officier van justitie als van de rechter-commissaris geen enkele reactie van de verdediging is ontvangen en dat het dossier aan de officier van justitie zal worden geretourneerd. De rechtbank onderkent dat de verdediging niet expliciet is gevraagd om een verklaring met betrekking tot de herkomst van het contante geldbedrag. Het dossier bevat wel een proces-verbaal waaruit blijkt dat de raadsman een uitnodiging voor een verhoor van verdachte heeft afgeslagen, maar onduidelijk is of het voor de verdediging daarbij duidelijk was dat verdachte over de witwasverdenking gehoord zou gaan worden. De rechtbank is niettemin van oordeel dat het voor de verdediging duidelijk moet zijn geweest dat het verzoek van de officier van justitie en de rechter-commissaris om onderzoekswensen in te dienen het moment was om met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen over de herkomst van de vele contant gestorte geldbedragen in die periode. De verdachte is echter pas op de terechtzitting met een verklaring gekomen omtrent de herkomst van deze contante geldbedragen. Deze verklaring houdt kort gezegd in dat het grootste deel van de contante stortingen gelden betreft uit de toilet- en garderobewerkzaamheden van de vrouw van verdachte en dat daarnaast sprake is geweest van schenkingen door de vader van de vrouw van verdachte. Deze verklaring wordt ondersteund door een aantal schriftelijke stukken, te weten een verklaring van de vrouw van verdachte, een Uittreksel van de Kamer van Koophandel van [onderneming 1] , en twee overeenkomsten tussen de vrouw van verdachte en [onderneming 2] De rechtbank stelt vast dat de verdachte een concrete en op zichzelf niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot de herkomst van de contante geldbedragen. De verklaring roept echter ook veel vragen op die niet door de overgelegde stukken worden beantwoord. De overgelegde overeenkomsten, die overigens een beperkte periode beslaan, maken niet inzichtelijk waarom contante geldbedragen van een dergelijke omvang, waarbij het veelal gaat om afgeronde bedragen, op de rekeningen van verdachte en zijn vrouw zijn gestort. Op basis van hetgeen de verdediging namens verdachte naar voren heeft gebracht staat dan ook geenszins vast dat deze lezing op waarheid berust. Wanneer verdachte eerder, te weten bij de rechter-commissaris in november/december 2022, met deze verklaring was gekomen, had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om, voor zover mogelijk, nader onderzoek te doen naar deze verklaring van verdachte. Verdachte heeft er echter voor heeft gekozen om pas op zitting voor het eerst met een verklaring te komen, waardoor verificatie van de verklaring van verdachte in dit stadium niet meer mogelijk is. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte kan het vermoeden van witwassen dan ook niet ontkrachten. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 381.690,- – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.
Van witwassen en gewoonte maken
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna negen jaar met grote regelmaat contante geldbedragen afkomstig uit misdrijf witgewassen. De geldbedragen werden grotendeels op de bankrekeningen van verdachte en zijn vrouw gestort en gebruikt voor dagelijkse uitgaven. Gezien de stelselmatigheid waarmee verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Het overgrote deel van de contante geldbedragen is gestort op de gezamenlijke rekeningen van verdachte en zijn vrouw. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wie de contante geldbedragen heeft gestort. Ook indien wordt aangenomen dat ofwel slechts verdachte ofwel slechts zijn vrouw de bedragen heeft gestort, is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake van medeplegen van gewoontewitwassen. Zowel verdachte als de zijn vrouw hadden toegang tot de rekeningen en worden geacht op de hoogte te zijn van de inhoud van de rekeningen en de bedragen die daarop gestort werden. In dat geval moet degene die geen bedragen stortte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de storter geen inkomsten van een dergelijke omvang uit legale bron had. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de niet-storter op de hoogte was van de criminele herkomst van deze gelden, althans in elk geval bewust de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat het geld een criminele herkomst had. Het geld op de rekeningen is door hen beiden gebruikt voor de gezamenlijke huishouding, zodat zowel verdachte als zijn vrouw van deze gelden hebben geprofiteerd. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 24 maart 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5977,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
in de pleegperiode van 7 mei 2012 tot en met 3 mei 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van ongeveer € 381.690,-
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van twee jaren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
Er is sprake van zeer schrijnende persoonlijke en financiële omstandigheden. De gevolgen die verdachte en zijn gezin hebben ondervonden hebben reeds een groot vergeldend effect gehad en hebben daarnaast een grote speciaal preventieve werking. De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een taakstraf van 240 uren, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een partij van bijna zes kilogram materiaal met daarin cocaïne. Hij bewaarde deze drugs in de slaapkamer van zijn woning. Cocaïne levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof verslavend is en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De handel in verdovende middelen gaat bovendien vaak gepaard met criminaliteit en zorgt voor overlast en gevoelens van onveiligheid voor de omgeving.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een periode van ongeveer negen jaren stelselmatig geldbedragen witgewassen, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een bedreiging van de maatschappelijke orde en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het maatschappelijk belang om dergelijk handelen tegen te gaan is bijzonder groot en daarom is een forse strafrechtelijke reactie passend.
Uit het strafblad van verdachte van 9 maart 2023 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Deze oriëntatiepunten gaan voor het opzettelijk aanwezig hebben van de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne uit van een gevangenisstraf van 18 maanden. Voor gewoontewitwassen ter hoogte van het bewezenverklaarde bedrag ligt een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden in de rede. De rechtbank acht daarom in beginsel een gevangenisstraf tussen de tweeënhalf en drie jaar passend.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat verdachte en zijn vrouw de zorg hebben over hun ernstig zieke meerderjarige zoon. Deze zoon is sterk afhankelijk van hun zorg en steun. Ook verdachte, die al enigszins op leeftijd is, kampt met serieuze gezondheidsproblemen en zijn mobiliteit is beperkt. Een langdurige gevangenisstraf zal meer dan gemiddeld ingrijpen in het leven van verdachte en zijn gezin. Hoewel verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bijzonder ernstige strafbare feiten, acht de rechtbank op grond van de persoonlijke omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk.
Ondanks de gezondheidsproblemen van verdachte, moet hij in staat worden geacht om een taakstraf te verrichten. Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal dit een zeer forse taakstraf moeten zijn. Ook de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf onwenselijk is en heeft vervolgens een milde eis geformuleerd. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 240 uren echter van onvoldoende gewicht. Indachtig onder meer het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2022 [1] ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om ter zake van de feiten 1 en 2 afzonderlijk een taakstraf op te leggen, van in totaal 480 uren. Daarnaast zal zij aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaar.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- cocaïne (1370298)
- cocaïne (1370299)
- cocaïne (1370301)
- cocaïne (1370302)
- cocaïne (1370303)
- cocaïne (1370304)
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezengeachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) jaren.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte ter zake van het
onder 1 bewezenverklaarde tot een taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte ter zake van het
onder 2 bewezenverklaarde tot een taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- cocaïne (1370298)
- cocaïne (1370299)
- cocaïne (1370301)
- cocaïne (1370302)
- cocaïne (1370303)
- cocaïne (1370304)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.
[...]