5.3.1.Feiten en omstandigheden op 25 november 2018
[slachtoffer] meldt zich op 25 november 2018 rond 13:05 uur bij verdachte die op dat moment als enige receptioniste werkzaam is bij (de badinrichting van) het Bijlmer Sportcentrum. Volgens verdachte zegt [slachtoffer] dat hij komt om te oefenen. Verdachte ziet dat [slachtoffer] een brief voor deelname aan het vluchtelingen zwemprogramma bij zich heeft en vertelt [slachtoffer] dat er geen zwemlessen plaatsvinden op zondag, maar dat [slachtoffer] mag oefenen als hij een ticket betaalt voor toegang. [slachtoffer] betaalt voor toegang en begeeft zich vervolgens naar de ruimte met kleedhokken en kluisjes.
Op zondagen is in het Bijlmer Sportcentrum na 12:00 uur sprake van recreatiezwemmen, ook wel ‘vrij zwemmen’ genoemd.
De badinrichting heeft verschillende bassins, waaronder een bassin met een breedte van 15 meter en een lengte van 25 meter (hierna: het 25-meterbad). Het 25-meterbad is gedeeltelijk voorzien van een beweegbare bodem om de waterdiepte te kunnen aanpassen.
Op 25 november 2018 is de beweegbare bodem van het 25-meterbad afgesteld op een maximale waterdiepte van 1.40 meter. Het overige (niet beweegbare) deel van het bad is niet verstelbaar. De maximale waterdiepte daar is 3.50 meter. Er ligt geen drijflijn ter hoogte van de overgang van het ondiepe gedeelte naar het diepe gedeelte in de breedterichting van het 25-meterbad. In de lengterichting van het 25-meterbad liggen twee drijflijnen, zodat twee banen zijn gecreëerd voor het banenzwemmen. Daarnaast is er een duikplank die ook in gebruik is.
Om ongeveer 13:15 uur loopt [slachtoffer] richting de douches. Voorbij de douches bevinden zich de bassins. Korte tijd later haalt een van de toezichthouders [slachtoffer] – naar aanleiding van een melding van een oplettend meisje van negen jaar oud dat aan een toezichthouder had verteld dat zij iemand in het water had zien zweven – in een bewusteloze toestand uit het 25-meterbad, bij een waterdiepte van ongeveer 2.50 meter. Twee toezichthouders starten met reanimeren en het 112-alarmnummer wordt gebeld. Omstreeks 13:45 uur nemen de ter plaatse gekomen verbalisanten de reanimatie over met behulp van een AED. Vervolgens wordt [slachtoffer] overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij later die dag overlijdt.
5.3.2.Dood door schuld?
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] moet de rechtbank beoordelen of verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en of tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig handelen dat verdachte wordt verweten en het overlijden van [slachtoffer] een causaal verband bestaat. Om een causaal verband aan te nemen is ten minste vereist dat de dood met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van verdachte is veroorzaakt.De rechtbank overweegt als volgt.
De Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (hierna: Whvbz) stelt eisen aan de algemene hygiëne en veiligheid waaraan een badinrichting moet voldoen. Op grond van artikel 2 Whvbz is verdachte onder andere verplicht zich te houden aan de veiligheidsvoorschriften die in artikel 4 Whvbz staan vermeld. De wijze waarop aan deze veiligheidsvoorschriften moet zijn voldaan staat omschreven in het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (hierna: het Besluit). De veiligheidsvoorschriften stellen eisen aan het toezicht en aan de faciliteiten die in een badinrichting aanwezig moeten zijn.
In de badinrichting geldt een toezichtplan (hierna: het Toezichtplan) waarin is uitgewerkt aan welke kwantiteits- en kwaliteitseisen het toezicht in de badinrichting moet voldoen en welke afspraken en verantwoordelijkheden voor de verschillende medewerkers gelden.
Op grond van de paragrafen 6.2 en 7.1.2 van het Toezichtplan geldt voor bezoekers zonder zwemdiploma een algemeen verbod op toegang tot het 25-meterbad. De zwemvaardigheid van de bezoekers wordt beoordeeld door het badpersoneel.
Op 13 december 2018 hebben verbalisanten foto’s gemaakt van de situatie bij de receptie. Op twee verschillende plekken – direct bij de kassa en links van de ingang naar de badinrichting – hing een bord met huisregels voor bezoekers. Tevens hing een kleiner bord met hierop dezelfde huisregels in de omkleedruimte, nabij de douches. Hierin was de regel opgenomen dat niet zwemvaardige bezoekers alleen in de ondiepe baden mogen zwemmen.
Verder stond in de huisregels dat niet zwemvaardige bezoekers en hun begeleiders ter herkenning een oranje polsband moeten dragen. Ten tijde van het ongeval waren in de badinrichting echter geen oranje polsbandjes aanwezig, zodat deze huisregel niet kon worden uitgevoerd door de receptiemedewerkers. Van verwijtbaar handelen door het niet verstrekken van een polsbandje kan dan ook geen sprake zijn.
In paragraaf 5.22 van het Toezichtplan is de afspraak neergelegd dat de receptiemedewerker bij twijfel over voldoende zwemvaardigheid, afwijkend gedrag of andere mogelijke risico’s de toezichtverantwoordelijke waarschuwt. Mocht deze ‘eerste filter’ door de receptiemedewerker niet hebben gewerkt dan zijn de toezichthouders gehouden alsnog de ouders of begeleiders van de bezoekers aan te spreken.
Verdachte heeft – voor zover relevant voor de beoordeling – het volgende verklaard.
Verdachte was ervan op de hoogte dat op zaterdagen zwemlessen werden gegeven in het kader van het vluchtelingen zwemprogramma, omdat zij in de beginfase van het zwemproject vanuit de gemeente ook op zaterdagen als receptioniste heeft gewerkt. De deelnemers meldden zich op zaterdagen voorafgaand aan de zwemlessen bij verdachte, waarna zij hen aftekende op een deelnemerslijst die door de gemeente Amsterdam was verstrekt.
Verdachte heeft het Toezichtplan nooit ontvangen. Zij was desondanks bekend met de regel die is neergelegd in paragraaf 5.22, omdat deze regel ook in de huisregels staat. Verdachte had naar eigen zeggen geen reden om te twijfelen aan de zwemvaardigheid van [slachtoffer] . Zij dacht [slachtoffer] te herkennen als een vaste bezoeker. Hij kwam zelfverzekerd op haar over en hij wist de weg te vinden naar de kluisjes en omkleedhokken. Verdachte zegt altijd aan kinderen te vragen of zij over een zwemdiploma beschikken en zij weigert hen de toegang tot de zwembaden als dit niet het geval is. Aan volwassenen wordt dit over het algemeen niet gevraagd, omdat het betreden van de zwembaden als hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien. Het zien van de brief van de gemeente Amsterdam inzake het vluchtelingen zwemprogramma heeft er niet toe geleid dat verdachte twijfelde aan de zwemvaardigheid van [slachtoffer] . Verdachte wist namelijk dat deelnemers, die voldoende zwemvaardig waren, tijdens de zwemles van de zweminstructeurs te horen kregen dat zij op zondagen mochten oefenen. [slachtoffer] heeft bovendien tegen verdachte gezegd dat hij kwam oefenen. Indien verdachte had getwijfeld over de zwemvaardigheid van [slachtoffer] weet zij dat zij dit had moeten doorgeven aan een toezichthouder.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in haar hoedanigheid van receptioniste zorgvuldiger had kunnen handelen. Zij had immers gezien dat [slachtoffer] een brief bij zich had van de gemeente Amsterdam met betrekking tot het vluchtelingen zwemprogramma en dit zou bij verdachte de vraag hebben moeten oproepen of [slachtoffer] wel zwemvaardig genoeg was en op grond waarvan hij meende te kunnen komen oefenen.
Het was aanzienlijk zorgvuldiger geweest indien verdachte bij [slachtoffer] had geverifieerd of hij voldoende zwemvaardig was en van welke zweminstructeur hij de – vermeende – toestemming had gekregen om te mogen oefenen.
Indien verdachte vervolgens zou hebben geconstateerd dat [slachtoffer] onvoldoende zwemvaardig was, had mogelijk kunnen worden voorkomen dat [slachtoffer] zich (zonder begeleiding) in het 25-meterbad begaf.
Het was echter primair de taak van de toezichthouders bij de zwembaden om in de gaten te houden of de in de badinrichting aanwezige bezoekers voldoende zwemvaardig zijn om zich in de diepe bassins te begeven.
Daar komt bij dat verschillende zweminstructeurs, namelijk [naam 1] en [naam 2] , hebben verklaard dat zij deelnemers aan het vluchtelingen zwemprogramma soms lieten oefenen buiten de lessen. Verdachte heeft verklaard dat zij van deze praktijk op de hoogte was. Ook collega receptioniste [naam 3] heeft verklaard van deze praktijk op de hoogte te zijn. Het is in het licht van het feit dat door deelnemers van het vluchtelingen zwemprogramma geoefend werd dan ook niet geheel onbegrijpelijk dat verdachte geen verdere actie heeft ondernomen toen zij begreep dat [slachtoffer] deelnemer van dat programma was. Dit temeer aangezien verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zelfverzekerd op haar overkwam en dat zij hem (al dan niet terecht) dacht te herkennen als een vaste bezoeker.
In de context van het voorgaande is de wijze waarop verdachte heeft gehandeld weliswaar onvoorzichtig geweest, maar kan niet worden geoordeeld dat verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig heeft gehandeld. Omdat voor een bewezenverklaring van dood door schuld (ten minste) aanmerkelijke schuld aan het overlijden van het slachtoffer is vereist, zal verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Nu hoe dan ook geen sprake is van schuld in strafrechtelijke zin behoeft de beantwoording van de vraag of tussen de tenlastegelegde gedragingen en het overlijden van [slachtoffer] een causaal verband bestaat, in dit vonnis, geen bespreking.