Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin klager, geboren in 1992, een beklag indiende op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de inbeslagname van een telefoon en een geldbedrag van € 540,-. De inbeslagname vond plaats op 28 oktober 2022. Klager stelde dat het geld afkomstig was van een eerdere banktransactie in verband met letselschade en dat het voor zijn moeder bestemd was. De rechtbank heeft het klaagschrift op 8 maart 2023 in openbare raadkamer behandeld, waarbij klager, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren.
De officier van justitie verklaarde dat het onderzoek naar de telefoon was afgerond en dat deze aan klager kon worden teruggegeven, waardoor het beklag voor dat onderdeel gegrond werd verklaard. Echter, de officier verzet zich tegen de teruggave van het geldbedrag, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, gezien de verdenking van klager voor drugshandel en de mogelijkheid dat het geld als handelsgeld kan worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat het beklag ontvankelijk was en dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzette tegen de teruggave van de telefoon. De rechtbank verklaarde het beklag ten aanzien van de telefoon gegrond en gelastte de teruggave aan klager. Voor het geldbedrag oordeelde de rechtbank echter dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het geld later verbeurd zou verklaren, waardoor het beklag ongegrond werd verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.W.H.G. Loyson, met griffier A. Gordon aanwezig.