In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV om haar WIA-uitkering per 20 juni 2021 te beëindigen. Eiseres, die voorheen als assistent filiaalmanager/schoonmaker werkte, was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV was vastgesteld. Het UWV had haar arbeidsongeschiktheid op 20,50% geschat, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 19 december 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het UWV zorgvuldig te werk is gegaan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken adequaat waren uitgevoerd en dat de conclusies van het UWV goed onderbouwd waren. Eiseres had niet voldoende nieuwe medische informatie aangedragen om haar standpunt te onderbouwen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de WIA-uitkering terecht was beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze procedure. De rechtbank besloot dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, aangezien eiseres in het ongelijk was gesteld.