ECLI:NL:RBAMS:2023:2624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
RK 22-025769
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ongegrond verklaard inzake inbeslagname van geldbedrag in verband met strafvordering

Op 22 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 1999, had op 25 oktober 2022 een bedrag van € 1.271,80 in beslag genomen gekregen. Het klaagschrift werd op 2 november 2022 ingediend. De rechtbank heeft op 8 maart 2023 de zaak behandeld in openbare raadkamer, waarbij de gemachtigde raadsvrouw van klager en de officier van justitie aanwezig waren. Klager zelf was niet verschenen.

De raadsvrouw van klager voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag en dat het aan de officier van justitie was om aan te tonen waarom het geld verbeurd verklaard zou moeten worden. De officier van justitie verzet zich echter tegen de teruggave van het geld, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, vooral omdat bij de aanhouding van klager ook drugs zijn aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat het beklag ontvankelijk was, maar dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van het geld. De rechtbank concludeerde dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het geldbedrag zou verbeurd verklaren, en verklaarde het beklag ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.W.H.G. Loyson, met A. Gordon als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-006460-23
raadkamernummer : 22-025769
datum : 22 maart 2023
beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[beslagene] ,

geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsvrouw
mr. Y. Hamelzky, [adres] ,
hierna te noemen: klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 25 oktober 2022 onder klager € 1.271,80 in beslag is genomen.

Procedure

Het klaagschrift is op 2 november 2022 (akte opgemaakt op 14 november 2022) ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 maart 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van klager en de officier van justitie op zitting gehoord.
Klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag (een bedrag tussen de
€ 1.250,- en € 1.500,-).
Namens klager heeft de raadsvrouw in raadkamer aangevoerd dat zij op 7 maart 2023 de stukken heeft ontvangen en klager niet wist hoeveel geld precies in beslag was genomen.
De raadsvrouw vindt dat er onvoldoende samenhang is tussen strafbaar geld en het feit. Het is aan de officier van justitie om aan te tonen waarom dit geldbedrag verbeurd zou moeten worden verklaard. De raadsvrouw acht het niet waarschijnlijk dat een rechter, later oordelend, het geldbedrag zal verbeurdverklaren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. Bij de aanhouding van klager zijn een hoeveelheid drugs en een geldbedrag aangetroffen. Dat geldbedrag kan als handelsgeld worden aangemerkt. Dat alles geeft een redelijke verdenking en de officier van justitie zal waarschijnlijk vorderen dat het geldbedrag verbeurd zal worden verklaard.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. Klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Klager is aangehouden met een hoeveelheid drugs in een sok in zijn onderbroek en een geldbedrag in diverse coupures. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen geldbedrag zal verbeurd verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.