ECLI:NL:RBAMS:2023:2574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
RK 22-026758
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gijzeling op grond van betalingsverplichting uit ontnemingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2023 een beschikking gegeven in het kader van een vordering tot gijzeling van de veroordeelde, die niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting van € 25.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij goed was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tot 11 november 2022 een deel van de vordering heeft betaald, maar er resteert nog een bedrag van € 7.731,22. De vordering tot gijzeling is ingediend door het Openbaar Ministerie, dat aanvankelijk een periode van 51 dagen had verzocht, maar dit heeft gewijzigd naar 25 dagen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat eerdere pogingen tot incasso niet succesvol zijn geweest. De veroordeelde heeft zich onttrokken aan zijn verplichtingen door zich herhaaldelijk uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft geen adequate betalingsregeling getroffen. De rechtbank concludeert dat er geen andere mogelijkheden zijn om het openstaande bedrag te verhalen, waardoor gijzeling als laatste redmiddel wordt toegepast.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot gijzeling voor de duur van 25 dagen toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en zal aan de veroordeelde worden betekend. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de gijzeling de verschuldigdheid van het bedrag niet opheft, en dat de omvang van het nog verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld op verzoek van de officier van justitie of de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13/23-002239-10 (13-437153-07)
raadkamernummer : 22-026758
datum : 14 februari 2023

Verstek

Beslissing van de politierechter op de vordering op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
hierna te noemen: veroordeelde.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Feiten

Aan veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 september 2012 de verplichting opgelegd tot betaling van € 25.000,- aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het arrest is op 20 september 2012 onherroepelijk geworden.
Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) heeft het arrest op 9 oktober 2012 ontvangen.
Tot 11 november 2022, zijnde de datum van indiening van de vordering, heeft veroordeelde een deel van de vordering betaald, te weten: na uitwinning een bedrag van € 16.518,78 (inclusief rente voor zover het om geld ging en inclusief zekerheidsstelling) en een bedrag van € 750,- betaald. De openstaande vordering bedraagt € 7.731,22
.

Procedure

De vordering is op 11 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De politierechter heeft op 14 februari 2023 de vordering in ter zitting behandeld.
De politierechter heeft de officier van justitie ter zittting gehoord.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 51 dagen gewijzigd naar de duur van 25 dagen.

Beoordeling

Vast staat dat veroordeelde niet geheel heeft voldaan aan de betalingsverplichting nu een bedrag van € 7.731,22 nog moet worden voldaan.
Uit de hiervoor genoemde vordering volgt dat aan conservatoir beslag € 16.518,78 op het ontnemingsbedrag in mindering is gebracht. Dit bedrag bestaat uit het conservatoir beslag op een contant geldbedrag (€ 10.000,-) en zekerheidstelling door veroordeelde van een horloge en verkoopopbrengst van twee sieraden (totaal 4.508,75).
De advocaat van veroordeelde heeft meerdere keren (19 oktober 2012, 19 december 2012,
14 maart 2013) contact gelegd met het CJIB in verband met een betalingsregeling maar die is nimmer van de grond gekomen.
Veroordeelde beschikte vanaf 22 oktober 2012 over een adres in Duitsland .
Hij is vervolgens op het adres [adres 2] te [plaats 2] ( Duitsland ) aangeschreven en in de gelegenheid gesteld het openstaande bedrag uiterlijk 8 september 2013 te betalen. Daarop is geen reactie gekomen. De Duitse autoriteiten is verzocht om informatie te verstrekken met betrekking tot de verblijfplaats en het vermogen van veroordeelde. Dit onderzoek heeft niets opgeleverd.
Op 28 oktober 2014 is veroordeelde op voornoemd adres aangeschreven en in de gelegenheid gesteld uiterlijk 27 november 2014 het nog openstaande bedrag te voldoen. Hierop is geen reactie of betaling ontvangen.
Op 19 november 2015 is veroordeelde op het hiervoor genoemde adres in Duitsland aangeschreven. Hierop is evenmin reactie gekomen.
Inmiddels bleek dat veroordeelde een Duits kenteken op zijn naam had staan, welke auto met regelmaat in [plaats 1] op de [adres 3] bij de woning van zijn vriendin is gesignaleerd.
Vanaf 1 april 2019 beschikte veroordeelde weer over een adres in Nederland en stond hij ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Op 4 september 2019 is een betalingsherinnering gestuurd naar laatstgenoemd adres. Hierop is evenmin reactie of betaling ontvangen.
Op 3 maart 2020 is met de partner van veroordeelde afgesproken dat veroordeelde een onderbouwd betalingsvoorstel naar het CJIB zou sturen. Veroordeelde heeft dit niet gedaan.
Op 1 mei 2020 is veroordeelde de kans gegeven het openstaande bedrag uiterlijk 31 mei 2020 te voldoen.
Meermalen is geprobeerd contact op te nemen met veroordeelde dan wel zijn partner (ook op hun verzoek), maar dit is niet gelukt.
Op 7 september 2020 heeft het CJIB een betalingsregeling toegekend, bestaande uit 36 maandelijkse termijnen van € 341,81 (ziende op de ontnemingsmaatregel en 23 WAHV-zaken). Deze regeling is geannuleerd omdat veroordeelde zijn betalingsverplichting niet nakwam.
Op 3 mei 2022 heeft het CJIB veroordeelde voor het laatst aangeschreven op het adres: [adres 1] te [plaats 1] , waarbij hem de mogelijkheid werd gegeven het openstaande bedrag uiterlijk 2 juni 2022 te voldoen. Hierop is geen reactie of betaling ontvangen.
Voor zover bekend heeft veroordeelde geen bekende op naam gestelde vermogensbestanddelen. Verhaal conform de artikelen 6:4:5 en 6:4:6 Sv lijkt niet zinvol nu het CJIB er vanuit gaat dat het nemen van verhaal door middel van een gerechtsdeurwaarder in deze zaak niet het geëigende middel is dat tot inning van het nog openstaande bedrag zal leiden. Er is conform artikel 6:4:3 lid 2 Sv afgezien van het nemen van verhaal.
Naast voornoemde pogingen om het geld bij veroordeelde te incasseren, is gebleken dat veroordeelde wel over financiële middelen beschikte, nu uit informatie van de FIU is gebleken dat veroordeelde in maart 2013 de beschikking had over circa € 3.500,-.
Op 4 maart 2013 is ook eenzelfde bedrag ter zekerheidstelling van de Rolex bij het CJIB binnengekomen.
Daarnaast heeft veroordeelde in 2013 en 2014 enkele geldboetes contant betaald aan de politie.
Uit bovenstaande blijkt dat er zonder pressiemiddel voor veroordeelde kennelijk geen prioriteit is om zijn schuld te voldoen. Daarnaast heeft veroordeelde zich door herhaaldelijke uitschrijving uit de BRP onttrokken aan zijn betalingsverplichting.
Gebleken noch aannemelijk geworden is dat veroordeelde buiten staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen (artikel 6:6:25 lid 6 Sv).
Uit artikel 6:6:25 lid 1 Sv blijkt dat als de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel eenmaal onherroepelijk is geworden deze – indien mogelijk – zal worden tenuitvoergelegd door conservatoir beslag aan te wenden als middel tot verhaal (artikel 6:4:4 Sv). Maar ook verhaal krachtens dwangbevel (artikel 6:4:5 Sv) en verhaal door middel van derdenbeslag op de in artikel 6:4:6 lid 1 Sv genoemde bronnen zijn mogelijk als veroordeelde niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting voldoet. Slechts indien verhaal op grond van voornoemde artikelen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie een machtiging tot toepassing van gijzeling verlenen.

Conclusie

De veroordeelde heeft nog niet volledig aan het arrest, waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voldaan.
De Minister van Justitie & Veiligheid heeft conform artikel 6:4:3 lid 2 Sv juncto artikel 6:4:4 tot en met artikel 6:4:6 Sv afgezien van het nemen van verhaal.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegewezen.
Bij toewijzing van de vordering bepaalt de rechtbank de duur van de gijzeling.
Op vordering van de officier van justitie, op verzoek van veroordeelde of ambtshalve kan de rechtbank de omvang van het nog verschuldigde bedrag vaststellen.
De toepassing van de gijzeling heft de verschuldigdheid niet op.
De beslissing van de rechtbank wordt aan veroordeelde betekend.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De politierechter
wijstde vordering
toeen machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van
25 dagen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.