In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2023 een beschikking gegeven in het kader van een vordering tot gijzeling van de veroordeelde, die niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting van € 25.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij goed was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tot 11 november 2022 een deel van de vordering heeft betaald, maar er resteert nog een bedrag van € 7.731,22. De vordering tot gijzeling is ingediend door het Openbaar Ministerie, dat aanvankelijk een periode van 51 dagen had verzocht, maar dit heeft gewijzigd naar 25 dagen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat eerdere pogingen tot incasso niet succesvol zijn geweest. De veroordeelde heeft zich onttrokken aan zijn verplichtingen door zich herhaaldelijk uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft geen adequate betalingsregeling getroffen. De rechtbank concludeert dat er geen andere mogelijkheden zijn om het openstaande bedrag te verhalen, waardoor gijzeling als laatste redmiddel wordt toegepast.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot gijzeling voor de duur van 25 dagen toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en zal aan de veroordeelde worden betekend. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de gijzeling de verschuldigdheid van het bedrag niet opheft, en dat de omvang van het nog verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld op verzoek van de officier van justitie of de veroordeelde.