ECLI:NL:RBAMS:2023:2573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
RK 22-026761
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gijzeling op grond van artikel 6:6:25 Sv in ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2023 een beslissing genomen op een vordering van het Openbaar Ministerie tot gijzeling van de veroordeelde. De veroordeelde, die niet ter zitting verscheen, had een betalingsverplichting van € 14.500 opgelegd gekregen door het Gerechtshof Amsterdam in een ontnemingszaak. Tot de datum van de vordering had de veroordeelde slechts een deel van deze verplichting voldaan, met een openstaand bedrag van € 11.221,86. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, aangezien hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en onvindbaar is. De officier van justitie heeft de vordering tot gijzeling gewijzigd van 48 naar 37 dagen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, gijzeling een passende maatregel is om de betaling van de openstaande vordering te waarborgen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 37 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
Parketnummer : 23-004173-15 (beroep van 13-656285-11)
raadkamernummer : 22-026761
datum : 14 februari 2023

Verstek

Beslissing van de politierechter op de vordering op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman,
[kantooradres]
hierna te noemen: veroordeelde.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Wel is verschenen mr. A.D. Kloosterman die heeft verklaard niet te zijn gemachtigd namens veroordeelde het woord te voeren en een standpunt in te nemen.

Feiten

Aan veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 december 2017 de verplichting opgelegd tot betaling van € 14.500, - aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. De behandeling van de ontnemingsvordering vond plaats op tegenspraak.
De Hoge Raad heeft veroordeelde in het tegen voornoemd arrest ingestelde cassatieberoep van 12 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Bovengenoemd arrest van het Gerechtshof Amsterdam is op 12 maart 2019 onherroepelijk geworden. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) heeft het arrest op 11 april 2019 ontvangen.
Tot 23 november 2022, zijnde de datum van indiening van de vordering, heeft veroordeelde een deel van de vordering betaald, te weten: na uitwinning een bedrag van € 1.995,66 (conservatoir beslag en opgebouwde rente) en een bedrag van € 1.282,48 (vier maandelijkse termijnen van € 320,62 in 2020). De openstaande vordering bedraagt € 11.221,86.

Procedure

De vordering is op 23 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De politierechter heeft op 14 februari 2023 de vordering op de openbare terechtzitting behandeld.
De politierechter heeft de officier van justitie gehoord op de vordering.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 48 dagen gewijzigd naar de duur van 37 dagen.

Beoordeling

Vast staat dat veroordeelde niet geheel heeft voldaan aan de betalingsverplichting nu een bedrag van € 11.221,86 nog moet worden voldaan.
Het CJIB heeft veroordeelde aangeschreven op het door het Openbaar Ministerie aangegeven adres: [adres 1] in [land]. Na navraag van een familielid van veroordeelde naar de mogelijkheid van een termijnbetaling is geen contact meer met veroordeelde of dit familielid gekregen. Evenmin is gereageerd op een door het CJIB zelf aangeboden betalingsregeling, waarop deze op 29 november 2019 is geannuleerd.
Op 15 juli 2020 is wederom door een familielid van veroordeelde contact opgenomen met het CJIB met de vraag naar de mogelijkheden van een eventuele betalingsregeling. In overleg met het familielid heeft het CJIB aan veroordeelde een betalingsregeling toegekend bestaande uit 39-maandelijkse termijnen van € 320,62. De bevestiging hiervan is naar voornoemd adres gestuurd.
Omdat veroordeelde vanaf 15 september 2020 stond ingeschreven op het adres: [adres 2] [plaats in Nederland], is nadien de post daarheen gestuurd.
Veroordeelde heeft in 2020 vier maandtermijnen betaald en heeft het CJIB daarna laten weten dat hij de maandelijkse termijnen niet meer kon voldoen. Nadien is geen contact meer met hem gekregen, waarop de betalingsregeling op 11 februari 2021 is geannuleerd.
Veroordeelde heeft bij brief van 29 maart 2021 een laatste kans gekregen om het totale (resterende) bedrag uiterlijk 28 april 2021 te voldoen. Daarop heeft het CJIB geen reactie meer ontvangen.
Veroordeelde is vanaf 26 april 2022 door de gemeente [plaats in Nederland] uitgeschreven.
Veroordeelde heeft geen bekende op naam gestelde vermogensbestanddelen.
Veroordeelde heeft geen bekende woon- of verblijfplaats.
Verhaal conform de artikelen 6:4:5 en 6:4:6 Sv lijkt niet zinvol, Er is conform artikel 6:4:3 lid 2 Sv afgezien van het nemen van verhaal.
Gebleken noch aannemelijk geworden is dat veroordeelde buiten staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen (artikel 6:6:25 lid 6 Sv).
Uit artikel 6:6:25 lid 1 Sv blijkt dat als de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel eenmaal onherroepelijk is geworden deze – indien mogelijk – zal worden tenuitvoergelegd door conservatoir beslag aan te wenden als middel tot verhaal (artikel 6:4:4 Sv). Maar ook verhaal krachtens dwangbevel (artikel 6:4:5 Sv) en verhaal door middel van derdenbeslag op de in artikel 6:4:6 lid 1 Sv genoemde bronnen zijn mogelijk als veroordeelde niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting voldoet. Slechts indien verhaal op grond van voornoemde artikelen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie een machtiging tot toepassing van gijzeling verlenen.
In de onderhavige situatie blijkt dat verhaal feitelijk niet mogelijk was, omdat veroordeelde geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland meer heeft en zich onvindbaar maakt.

Conclusie

De veroordeelde heeft nog niet volledig aan het arrest, waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voldaan. De Minister van Justitie & Veiligheid heeft conform artikel 6:4:3 lid 2 Sv in samenhang met artikel 6:4:4 tot en met artikel 6:4:6 Sv afgezien van het nemen van verhaal.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gewijzigde vordering van de officier van justitie tot machtiging tot toepassing van gijzeling, te weten 37 dagen, kan worden toegewezen.
Bij toewijzing van de vordering bepaalt de rechtbank de duur van de gijzeling.
Op vordering van de officier van justitie, op verzoek van veroordeelde of ambtshalve kan de rechtbank de omvang van het nog verschuldigde bedrag vaststellen.
De toepassing van de gijzeling heft de verschuldigdheid niet op. De beslissing van de rechtbank wordt aan veroordeelde betekend.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De politierechter
wijstde vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van
37 dagen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, politierechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.