ECLI:NL:RBAMS:2023:2561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
13/751764-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring van de straf

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1981, die werd aangeklaagd voor feiten die in een vonnis van 5 december 2008 zijn vastgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht tot tenuitvoerlegging van de opgelegde straf op 6 december 2016 is verjaard. Dit is gebaseerd op de Nederlandse wetgeving, die bepaalt dat voor misdrijven met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar de verjaringstermijn zes jaar bedraagt, en dat de termijn voor tenuitvoerlegging een derde langer is dan de termijn voor strafvordering.

De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 februari 2016 aangehouden om een vergelijkbare zaak af te wachten. Tijdens de zitting op 23 maart 2023 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van de facultatieve weigeringsgrond in de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en de verjaring van de straf is ingetreden.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de duur van de opgelegde straf, en het lange tijdsverloop sinds het vonnis. De opgeëiste persoon heeft sinds 2010 in Nederland gewoond en heeft zich niet schuilgehouden voor de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet kan plaatsvinden, en heeft de beslissing om de overlevering te weigeren unaniem ondersteund door zowel de officier van justitie als de raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751764-15
RK nummer: 15/8332
Datum uitspraak: 23 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 september 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2011 door de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 11 februari 2016
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 februari 2016. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.W. Newitt, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon op grond van de stukken gelijk is te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6, vijfde lid, OLW. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de beslissing in een vergelijkbare zaak af te wachten, te weten: [persoon], waarin ingevolge de tussenuitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7463) prejudiciële vragen waren gesteld.
Zitting 23 maart 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 23 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.W. Newitt, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten het vonnis van de
Sąd Rejonowy in Kielcevan 5 december 2008 (referentienummer: XII K 1103/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 december 2015 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
4.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW juncto artikel 9, onder 1, sub f, OLW
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Op de zitting van 11 februari 2016 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in de tussentijd zijn duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan is kwijtgeraakt.
Ingevolge artikel 6a, tweede lid, onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, onderdeel g, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS), in samenhang gelezen met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd voor feiten ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatsvinden.
Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de gelijkstelling is overwogen, stelt de rechtbank vast dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend op grond van artikel 7, derde lid, jo. artikel 86b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het Poolse vonnis dateert van 5 december 2008 en ziet op feiten die naar Nederlands recht misdrijven betreffen, strafbaar gesteld in de artikelen 266 en 267 Sr en artikel 180 Sr met een maximale gevangenisstraf van vier maanden respectievelijk één jaar.
Uit artikel 70, eerste lid, onder 2, Sr volgt dat het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in zes jaren vervalt door verjaring. Artikel 6:1:22, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de termijn van verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging een derde langer is dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. Dat maakt dat de verjaringstermijn van het vonnis acht jaar bedraagt.
Nu het vonnis dateert van 5 december 2008, komt de rechtbank daarmee tot de conclusie dat het recht tot tenuitvoerlegging van de straf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd op 6 december 2016 is verjaard.
Gelet op het facultatieve karakter van de weigeringsgrond als genoemd in artikel 6a, tweede lid, onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, onderdeel g, WETS, in samenhang gelezen met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de rechtbank de overlevering daarom weigeren. Zowel de raadsman, als de officier van justitie hebben de rechtbank verzocht om gebruik te maken van voornoemde bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
De rechtbank volgt hen hierin. Zij komt tot dit oordeel op grond van de volgende omstandigheden: de (geringe) ernst van de gepleegde strafbare feiten, de (geringe) duur van de opgelegde straf en het bijzonder lange tijdsverloop niet alleen na het opleggen van de straf, maar ook na het intreden van de verjaring. De rechtbank vindt het daarbij ook van belang dat de opgeëiste persoon vanaf 2010 in Nederland in de Basisregistratie Personen ingeschreven heeft gestaan, waaruit blijkt dat hij zich niet schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a, tweede lid, onder a, OLW (jo. artikel 2:13, eerste lid, onderdeel g, WETS) en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing zijn en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 9 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.