ECLI:NL:RBAMS:2023:2557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/13/718844 / FA RK 22-3688 en C/13/725355 / FA RK 22-7128
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen en vergoedingsrecht toename ondernemingsvermogen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 26 april 2023, wordt de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen tussen een vrouw en een man behandeld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Mens, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Tijsterman, zijn betrokken in een echtscheidingsprocedure waarbij de nevenvoorzieningen aan de orde zijn. De rechtbank heeft eerder op 22 december 2022 de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden voor de verzochte nevenvoorzieningen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 maart 2023.

De rechtbank heeft in deze beschikking onder andere geoordeeld over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, de onderhoudsbijdrage van de man aan de vrouw, en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden, wat door de rechtbank is toegewezen, gezien haar situatie met minderjarige kinderen. De man is verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 1.761,- aan de vrouw te betalen als levensonderhoud.

Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, die bestaat uit goederen en schulden die na 17 juli 2019 zijn verkregen. De rechtbank heeft de vrouw de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen onder bepaalde voorwaarden, en als dat niet mogelijk is, zal de woning verkocht worden. De rechtbank heeft ook de verdeling van contant geld, bankrekeningen, inboedel en andere activa behandeld, waarbij de man verplicht is om verschillende bedragen aan de vrouw te vergoeden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/718844 / FA RK 22-3688 (JK/SV) en C/13/725355 / FA RK 22-7128 (JK/SV)
Beschikking d.d. 26 april 2023 betreffende de nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te Kudelstaart,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.C. Mens, gevestigd te Hoofddorp,
tegen
[de man] ,
wonende te Amstelveen,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P. Tijsterman, gevestigd te Uithoorn.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 22 december 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van 27 februari 2023 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 1 maart 2023 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 9 maart 2023 van de zijde van man;
- het F9-formulier met bijlagen van 14 maart 2023 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met als bijlage pleitaantekeningen van 14 maart 2023 van de zijde van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat .
1.3.
Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 22 december 2022. Het huwelijk van partijen is op 30 maart 2023 ontbonden door inschrijving van voornoemde beschikking.
2.2.
Bij beschikking van 6 juli 2022 in de voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen heeft de rechtbank bepaald:
- dat de vrouw met ingang van 11 juli 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te Kudelstaart met bevel dat de man met ingang van genoemde datum die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
- dat de man met ingang datum beschikking voor de duur van de procedure € 71,= (een en zeventig euro) per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden. De vrouw heeft gesteld dat zij belang heeft bij haar verzoek, omdat zij op dit moment geen andere woonruimte kan krijgen. Zij wil graag de woning toegedeeld krijgen maar kan pas een offerte van de hypotheekverstrekker krijgen als er een uitspraak is over de verdeling. Haar ouders willen haar ook helpen met de financiering van de woning, zodat het reëel is ervan uit te gaan dat zij de woning toegedeeld kan krijgen.
2.3.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat vrouw voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad vervangende woonruimte te zoeken en te vinden. De man wil dat de woning nu wordt verkocht.
2.3.3.
De rechtbank overweegt dat de vrouw met haar minderjarige kinderen uit een eerdere relatie in de woning verblijft. Ook wil zij, indien mogelijk, de woning toegedeeld krijgen. Nu de man niet zelf om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht en hij voorts geen of onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die tot afwijzing van het verzoek van de vrouw dienen te leiden, zal de rechtbank het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toewijzen.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 3.000,- per maand.
2.4.2.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
Uitgangspunten
2.4.3.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals deze door de Expertgroep Alimentatienormen zijn geformuleerd in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Behoefte
2.4.4.
De behoefte van de vrouw behoefte in de voorlopige voorzieningenprocedure is door toepassing van de Hofnorm vastgesteld op € 3.733,- netto per maand. De vrouw heeft een behoefteoverzicht opgesteld en overgelegd waaruit volgens de vrouw blijkt dat haar behoefte € 4.278,85,- netto per maand bedraagt.
2.4.5.
De man heeft een aantal posten op het behoefteoverzicht van de vrouw betwist, maar hij heeft op zich zelf niet betwist dat de behoefte op basis van de Hof-norm € 3.733,- bedraagt. Nu de vrouw haar behoefteoverzicht naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank uit van een behoefte van € 3.733,- netto per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van de vrouw dan € 3.820,-.
Behoeftigheid
2.4.6.
De vrouw heeft gesteld een inkomen te hebben van € 1.719,- netto per maand, zodat haar aanvullende behoefte € 2.014,- netto per maand bedraagt. Gebruteerd stelt de vrouw haar behoefte op € 3.000,-. Volgens de vrouw kan de man dit betalen. De vrouw stelt recent een onderneming te zijn begonnen maar daar nog geen inkomsten uit te halen.
2.4.7.
De man heeft gesteld dat aan de zijde van de vrouw rekening moet worden gehouden met de door haar te ontvangen kinderbijdrage en het kindgebonden budget die zij ontvangt voor haar kinderen. Ook moet rekening worden gehouden met de inkomsten uit de onderneming van de vrouw, aldus de man.
2.4.8.
De rechtbank overweegt dat geen rekening wordt gehouden met de door de vrouw te ontvangen kinderbijdrage en het kindgebonden budget. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze bedragen worden ontvangen ten behoeve en zijn bestemd voor de kosten van de kinderen van de vrouw.. Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2022 blijkt dat zij een bruto jaarinkomen heeft van € 23.905,-. De rechtbank houdt tevens rekening met het bedrijfsresultaat van € 1.995,- van de eenmanszaak van de vrouw in 2022. De bedoeling is dat de vrouw haar werkzaamheden in de onderneming uitbreidt. De rechtbank ziet daarin aanleiding om geen rekening te houden met het negatieve resultaat uit 2021. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de vrouw een NBI heeft van € 2.067,- Dit betekent dat de vrouw nog een aanvullende behoefte heeft van € 1.793,- netto per maand. Gebruteerd bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 3.401,-.
Draagkracht man
2.4.9.
De man dient naar rato van zijn draagkracht bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw. De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)]. In deze formule staat 0,3 NBI voor het woonbudget en € 1.175,- voor het draagkrachtloos inkomen 2023.
2.4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat hoewel zijn bruto jaarinkomen € 48.000,- bedraagt, uitgegaan kan worden van een bruto jaarinkomen van € 55.000,- te verhogen met € 25.000,- afkomstig uit de door hem ontvangen transitievergoeding. De vrouw heeft gesteld dat de man zijn volledige winst en daarom een inkomen van € 120.000,- bruto uit zijn onderneming kan halen en dat daarom van een bruto jaarinkomen van € 120.000,- moet worden uitgegaan, omdat het in feite om een eenmanszaak gaat. De. Deze stelling van de vrouw gaat niet op. Een onderneming heeft immers liquide middelen nodig voor de bedrijfsvoering. Die liquide middelen moeten ook beschikbaar zijn zijn als het onverhoopt in de nabije toekomst wat minder goed gaat met de onderneming. . De rechtbank gaat gelet op het voorgaande uit van een bruto jaarinkomen van de man van € 80.000,- per jaar.
2.4.11.
De man heeft gesteld dat hij -doordat hij op stel en sprong de echtelijke woning moest verlaten- gedwongen is geweest een appartement te huren met een huurprijs van € 1.850,- per maand. Dit is hoger dan het woonbudget dat uit de berekening volgt en de man heeft gesteld dat het redelijk is met zijn volledige huur rekening te houden. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel uit het Tremarapport volgt dat indien een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het
woonbudget met die extra lasten rekening kan worden gehouden als vastgesteld kan
worden dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan
de onderhoudsplichtige kan worden verweten, in dit geval geen rekening dient te worden gehouden met een hogere woonlast dan het woonbudget. Daartoe overweegt de rechtbank dat het onduidelijk is of de man na afronding van deze procedure deze huur zal behouden en dat de man daarnaast over een aanzienlijk vermogen zal kunnen beschikken na verdeling van de woning. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet redelijk is op dit moment de woonlasten op een hoger bedrag vast te stellen dan het woonbudget.
2.4.12.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de man een NBI heeft van € 4.323,- en een bruto draagkracht van € 1.761,- per maand. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toe onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
2.5.
Verdeling
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.5.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Wettelijke beperkte gemeenschap van goederen
2.5.3.
Partijen waren gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat in de huwelijksgemeenschap vallen de goederen die na 17 juli 2019 zijn verkregen en de schulden die na 17 juli 2019 zijn ontstaan. Daarnaast behoren tot de huwelijksgemeenschap de goederen en schulden die voor 17 juli 2019 reeds gemeenschappelijk waren.
Peildatum
2.5.4.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de te verdelen huwelijksgemeenschap is de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend, te weten 15 juni 2022. De peildatum voor de waardering van de goederen is de datum waarop de verdeling plaatsvindt, namelijk een datum zo dicht mogelijk bij deze beschikking gelegen. De hoogte van de banksaldi en schulden wordtbepaald per het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden, 15 juni 2022.
Samenstelling
2.5.5.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er een geschil bestaat over de volgende vermogensbestanddelen:
goederen
de woning aan de [adres] te Kudelstaart;
contant geld;
bankrekeningen;
e inboedel;
schulden
de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
De woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening
2.5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de vrouw een termijn van drie maanden krijgt om te onderzoeken of zij de woning voor een bedrag van € 715.000,- over kan nemen onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en betaling aan de man van de helft van de overwaarde. Indien de vrouw daar niet toe in staat is zal de woning dienen te worden verkocht.
2.5.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor wat betreft de toedeling van de woning als volgt beslissen. De vrouw krijgt tot drie maanden na deze beschikking de tijd om te onderzoeken of zij de woning tegen een waarde van € 715.000,- kan financieren onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man uit de hypothecaire geldlening en met vergoeding aan de man van de helft van de overwaarde. In het geval de vrouw zich binnen drie maanden na deze beschikking jegens de man schriftelijk bereid en in staat verklaart zijn aandeel in de woning over te nemen, zal de woning één maand nadat de vrouw de man heeft bericht aan haar worden toegedeeld, onder de verplichting van de vrouw aan de man de helft van de overwaarde uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en hem tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen; de kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. In het geval de vrouw zich niet uiterlijk binnen drie maanden na de datum van deze beschikking jegens de man schriftelijk bereid en in staat verklaart zijn aandeel in de woning over te nemen, zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de opbrengst, onder aftrek van de hypothecaire schuld, aan partijen ieder voor de helft toekomt; de eventuele kosten van de verkoop en het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Partijen zullen in dat geval daartoe opdracht geven aan de makelaar die de woning heeft getaxeerd, te weten Makelaarskantoor Mantel.
Daarvoor zal een vergelijkbaar “spoorboekje” worden meegeven als waartoe in de uitspraak van het hof Den Haag van 28 januari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:128) is gekomen.
Contant geld
2.5.8.
De vrouw heeft gesteld dat de man beschikt over een bedrag van ongeveer € 100.000,- in contanten. De vrouw heeft dit samen met haar zus in de echtelijke woning, toen partijen nog samen waren, geteld. Zij heeft als bewijs van haar stelling een foto met een krant van 8 april 2022 overgelegd waarop diverse bankbiljetten van € 100,- en € 50,- zichtbaar zijn. Ook heeft zij een verklaring van haar zus overgelegd die verklaart dat zij en de vrouw op 8 april 2022 gezamenlijk het contante geld hebben geteld en dat zij op een bedrag van circa € 100.000,- kwamen. De vrouw heeft gesteld dat dit geld tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat haar € 50.000,- toekomt. De vrouw heeft aangeboden haar zus onder ede te laten horen.
2.5.9.
De man heeft weersproken dat het contante geld tot de huwelijksgemeenschap behoort. De man heeft ook zijn twijfels bij de verklaring van de zus van de vrouw, omdat in de voorlopige voorzieningenprocedure deze verklaring er nog niet was en nu een jaar na dato is opgesteld. De man heeft wel erkend dat er contanten in de woning aanwezig waren, maar hij heeft betwist dat hij dit geld tijdens de huwelijkse periode heeft ontvangen. De man heeft gesteld dat hij in de periode 2008 tot en met 2017 naast zijn baan in loondienst zelf een handel dreef. In 2018 is zijn BV opgericht en vanaf dat moment liep zijn handel via die BV. De man heeft ook betwist dat het om een bedrag van € 100.000,- gaat. Volgens de man heeft hij bij het vertrek uit de woning het volledige bedrag van € 30.000,- aan contant geld meegenomen.
2.5.10.
De rechtbank overweegt dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat het contante geld pas na het huwelijk van partijen door de man is ontvangen en niet, zoals door de man is gesteld, voor het huwelijk. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het contante geld behoort tot de huwelijksgemeenschap. De rechtbank gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw. Immers, ook al zou het zo zijn dat er op 8 april 2022 € 100.000,- in contanten in de woning aanwezig was, dan leidt dit nog niet tot het oordeel dat dit bedrag tot de huwelijksgemeenschap behoort en dan voor verdeling in aanmerking komt.
De bankrekeningen
2.5.11.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zij twee bankrekeningen heeft bij de Rabobank heeft. De bankrekening met rekeningnummer [bankrekening 1] had op de huwelijksdatum een negatief saldo van € 460,17 debet en op de peildatum een negatief saldo van € 131,15. Het saldo is derhalve gedurende het huwelijk met een bedrag van € 329,02 toegenomen. De man komt een bedrag toe van € 165,51.
De bankrekening met rekeningnummer [bankrekening 2] had op de huwelijksdatum een saldo van € 5.045,29 en op de peildatum een saldo van € 5.726,74. Het saldo is toegenomen met € 681,45. De man komt een bedrag toe van € 340,72.
2.5.12.
De man heeft twee bankrekeningen bij de ING Bank. De bankrekening met rekeningnummer [bankrekening 3] had op de huwelijksdatum een saldo van € 628,41 en op de peildatum een saldo van € 26.252,- In het saldo is een bedrag van € 27.235,- begrepen wat de man als (deel van de) transitievergoeding heeft ontvangen. De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat dit niet in de verdeling dient te worden betrokken nu hiermee rekening wordt gehouden bij de berekening van zijn draagkracht. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een ontstaannegatief saldo van € 1.611,41. De vrouw dient de man € 805,71 te vergoeden.
2.5.13.
De bankrekening van de man met rekeningnummer [bankrekening 4] had op de huwelijksdatum een saldo van € 14.503,-. Op de peildatum had deze banrekening een saldo van € 40.000,-. Daarin is een bedrag van € 15.500,- afkomstig uit de transitievergoeding begrepen. Dit betekent, nu geen rekening wordt gehouden met de transitievergoeding, van ene positief saldo van € 24.500,- wordt uitgegaan. Het saldo is toegenomen met een bedrag van € 9.997,-. De helft daarvan, € 4998,50 komt de vrouw toe.
Gelet op het voorgaande dient de man in het kader van de verdeling van de banksaldi € 3.686,56 aan de vrouw te betalen.
De inboedel
2.5.14.
De vrouw heeft verzocht de inboedel conform de door haar overgelegde lijst te verdelen. De door de man overgelegde aankoopbonnen staan weliswaar op naam van de man, maar partijen hebben deze inboedelgoederen gezamenlijk aangekocht. Volgens de vrouw zijn de goederen die de man al bezat voor het huwelijk op de lijst aan de man toegedeeld.
2.5.15.
De man heeft betwist dat de inboedel verdeeld moet worden. Volgens de man kwam de vrouw in een volledig ingericht huis en zijn er gezamenlijk alleen een paar spulletjes gekocht. De inboedel behoort niet tot de huwelijksgemeenschap aldus de man.
2.5.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde bonnetjes kan de rechtbank niet afleiden op welke goederen deze betrekking hebben. Bovendien zijn ook niet van alle inboedelgoederen bonnen overgelegd. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank niet kan vaststellen welke goederen al dan niet tot de huwelijksgemeenschap behoren. Uit artikel 1:94, lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat als er een geschil bestaat tussen echtgenoten aan wie van hen beiden een goed toebehoort en geen van beiden zijn recht op dit goed kan bewijzen, dit goed dan als gemeenschapsgoed wordt aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de inboedel conform de door de vrouw overgelegde en aan deze beschikking gehechte lijst zal verdelen.
2.6.
De boot en de daaraan verbonden schuld
2.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat niet meer in geschil is dat de boot niet behoort tot de huwelijksgemeenschap nu de man de boot voor de huwelijksdatum heeft verkregen. De vrouw heeft echter gesteld dat de -gezamenlijke- lening waarmee de boot is aangeschaft, is afgelost met gemeenschappelijk vermogen. Het gaat om een bedrag van € 16.584,-. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een bedrag van € 8.292,-.
2.6.2.
De man heeft zich verweerd. Nu de boot niet in de huwelijksgemeenschap valt, valt ook de lening daar niet in aldus de man. De vrouw komt daarom geen vergoeding toe.
2.6.3.
De rechtbank overweegt dat de man niet heeft gesteld dat de aflossingen zijn voldaan vanuit privévermogen van de man. De rechtbank houdt het er daarom op dat is afgelost met inkomsten die tijdens het huwelijk zijn verkregen en derhalve in de huwelijksgemeenschap vielen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarom -nu de boot privé-eigendom is van de man, recht op een vergoeding ter hoogte van de helft van het bedrag dat vanaf de huwelijksdatum tot de datum waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden is afgelost. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de maandelijkse aflossing € 345,51 bedraagt. De huwelijksgemeenschap heeft 35 maanden bestaan, zodat het om een totaal bedrag gaat van € 12.092,85. De man dient € 6.046,43 aan de vrouw te vergoeden.
2.7.
De onderneming van de man ( [naam bv] .)
2.7.1.
De vrouw heeft gesteld dat de onderneming van de man sinds 17 juli 2019 aanzienlijk in waarde is gestegen. De gemeenschap heeft recht op een vergoeding van deze waardervermeerdering. Om vast te kunnen stellen wat een redelijke vergoeding is, verzoekt de vrouw te bepalen dat de man alle jaarrekeningen vanaf 2018 tot en met heden in het geding moet brengen, zodat de vergoeding kan worden vastgesteld. De vrouw heeft betwist dat de vergoeding kan worden berekend aan de hand van de door de man overgelegde berekening van de vermogenstoename. Dit betreft een voorlopige berekening en is niet te controleren.
2.7.2.
De man heeft erkend dat de gemeenschap een vergoeding toekomt, maar heeft betwist dat de vergoeding de volledige waardestijging moet zijn. Het moet gaan om een redelijke vergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat 2/3e deel van de netto waardestijging van € 115.198,- in de huwelijksgemeenschap valt. De vrouw komt daarom 1/3e deel toe.
2.7.3.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 1:95a, lid 2 BW volgt dat ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, toekomt voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen. Aan de hand van concrete omstandigheden moet de redelijke vergoeding worden vastgesteld. Dergelijke omstandigheden -die zouden kunnen meebrengen dat de volledige waardestijging ten bate van de gemeenschap toekomt- zijn door de vrouw niet gesteld. Zij heeft daarom niet voldaan aan haar stelplicht. Het verzoek van de vrouw om stukken in het geding te brengen wordt daarom afgewezen. e Dat betekent echter niet dat haar geen deel van de vermogenstoename van de onderneming toekomt. De man heeft immers gesteld dat 2/3e deel van de waardestijging aan de gemeenschap kan worden toegerekend. Daarzal ook de rechtbank vanuit gaan. Dit betekend dat de vrouw € 38.399,33 (1/3e x 115.198) toekomt.
2.8.
Levensverzekering
2.8.1.
De vrouw heeft gesteld dat de man een levensverzekering heeft bij Nationale Nederlanden. Deze verzekering behoort niet tot de huwelijksgemeenschap, maar tijdens het huwelijk zijn de premies tot een bedrag van € 794,15 betaald vanuit de huwelijksgemeenschap. De vrouw vordert de helft daarvan, € 397,-, van de man.
2.8.2.
De man heeft niet, althans onvoldoende betwist dat de tijdens het huwelijk betaalde premies moeten worden verrekend. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man nog € 397,- aan de vrouw moet vergoeden.
2.9.
Cryptorekening, de auto en de vordering in verband met voor de vrouw betaalde notariskosten
2.9.1.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen de man heeft gesteld ten aanzien van de cryptorekening en de auto, waarvan van beiden vaststaat dat deze niet tot de huwelijksgemeenschap behoren, en de door hem voor de vrouw betaalde notariskosten. De man heeft niet zelfstandige verzoeken gedaan zodat de rechtbank hierover ook niets kan beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/718844 / FA RK 22-3688:
3.1.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] Kudelstaart te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.2.
bepaalt dat de man € 1.761,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/725355 / FA RK 22-7128:
3.5.
voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning [adres] te Kudelstaart onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden gerealiseerd:
stelt de wijze van verdeling van de woning als volgt vast:
3.5.1.
deelt toe aan de vrouw de woning [adres] te Kudelstaart tegen een waarde van € 715.000,- onder de verplichting:
• de desbetreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
• de helft van de overwaarde van de woning [adres] te Kudelstaart, € 715.000,- minus de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de vrouw aan de man te vergoeden;
3.5.2.
bepaalt dat de levering van de woning [adres] te Kudelstaart aan de vrouw in dat geval dient plaats te vinden uiterlijk vier maanden na de datum van deze beschikking;
3.5.3.
bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning [adres] te Kudelstaart door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
3.6.
voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning [adres] te Kudelstaart onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden na de datum van deze beschikking zal zijn gerealiseerd:
gelast de wijze van verdeling van de woning [adres] te Kudelstaart als volgt:
3.6.1.
bepaalt dat verkoop van de woning [adres] te Kudelstaart geschiedt binnen vier weken nadat de vrouw de man heeft bericht dat zij de woning niet kan overnemen, door middel van een opdracht aan Makelaarskantoor Mantel. Ieder van partijen is gehouden deze makelaar daartoe opdracht te geven;
3.6.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
3.6.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
3.6.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning [adres] te Kudelstaart aan (een) derde(n);
3.6.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdrachten zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
3.6.6.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.7.
bepaalt dat de man in het kader van verdeling van de banksaldi € 3.686,56 aan de vrouw moet voldoen;
3.8.
stelt de verdeling van de inboedel vast conform de aan deze beschikking gehechte inboedellijst;
3.9.
bepaalt dat de man een bedrag van € 6.046,43 aan de vrouw moet voldoen in verband met door de huwelijksgemeenschap betaalde rente en aflossingen op de ten behoeve van de aankoop van zijn boot afgesloten lening;
3.10.
bepaalt dat de man een bedrag van € 38.399,33 aan de vrouw moet voldoen in verband met de tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap ontstane vermogenstoename van zijn onderneming;
3.11.
bepaalt dat de man een bedrag van € 397,- aan de vrouw moet voldoen in verband met door de huwelijksgemeenschap betaalde premies voor zijn levensverzekering;
3.12.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.13.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 26 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.