ECLI:NL:RBAMS:2023:2534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
13/751616-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot poging tot plofkraak

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Schweinfurt in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 27 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1989, wordt verdacht van deelname aan een poging tot plofkraak in vereniging op 23 februari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat de basis vormt voor de overlevering.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon overwogen, die stelde dat het EAB ongenoegzaam is en dat de overlevering onevenredig zou zijn gezien het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De officier van justitie daarentegen betoogde dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw en concludeerde dat de overlevering van de opgeëiste persoon kon worden toegestaan.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) genoemd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751616-20
RK nummer: 20/3730
Datum uitspraak: 18 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 juli 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2020 door het
Amtsgericht Schweinfurt(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. Y. Bouchikhi.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Schweinfurtvan 23 januari 2020, dossiernummer 3 Gs 129/20 jug.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [4]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is omdat uit de feitomschrijving niet blijkt hoe de Duitse autoriteiten bij de opgeëiste persoon zijn gekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is nu de pleegdatum, pleegplaats en mate van betrokkenheid voldoende zijn beschreven. Uit de feitomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een poging tot plofkraak in vereniging. Op basis waarvan de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon als verdachte hebben aangemerkt, is een bewijskwestie die in Duitsland aan de orde moet komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en kan de rechtbank aan de hand daarvan onderzoeken of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De opgeëiste persoon wordt – kort gezegd – verdacht van het deelnemen aan een poging tot plofkraak in vereniging op 23 februari 2019. De rol van de opgeëiste persoon wordt in het EAB aangeduid als mededader. Anders dan de raadsvrouw betoogt, behoeft het EAB niet te vermelden op welke bewijsmiddelen de verdenking jegens de opgeëiste persoon is gebaseerd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie in
Schweinfurtheeft bij brief van 3 november 2020 de volgende garantie gegeven:
“referring to your E-Mail dated 03.11.2020 and to the European Arrest Warrant issued on the [opgeëiste persoon], (…) born on [geboortedag]1989 in [geboorteplaats]/Morroco (…):
It is assured that in the event of a final sentence to imprisonment without suspension on probation within the Federal Republic of Germany the wanted person,[opgeëiste persoon], will be transferred back to the Netherlands according to the Council Framework Decision 2008/909/HA of 27th November 2008, if he does agree to this (Convention on the Transfer of Sentences Persons of 21st March 1983).”
Uit de e-mail van 28 februari 2023 van de officier van justitie in
Schweinfurtblijkt dat de garantie van 3 november 2020 nog steeds geldig is.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Evenredigheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitvaardigen van het EAB gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onevenredig is. De opgeëiste persoon heeft de afgelopen jaren zijn leven op orde gebracht en heeft onlangs een kennismakingsgesprek gehad voor een werkplek. Als de overlevering wordt toegestaan, wordt alles wat hij heeft opgebouwd teniet gedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Er dient van uit te worden gegaan dat een EAB slechts wordt uitgevaardigd, wanneer daar naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit gronden voor bestaan. Dit is kennelijk het geval nu de autoriteiten in Duitsland het EAB hebben uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Om die reden kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [5]
In deze zaak heeft de Duitse rechter de afweging gemaakt om in 2020 een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Het enkele tijdsverloop tussen de uitvaardiging van het EAB en de behandeling van het overleveringsverzoek maakt niet dat het uitvaardigen en het tenuitvoerleggen van het EAB niet meer evenredig zijn. Verder doen zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden voor waardoor de gevraagde overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig zou zijn. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Schweinfurt(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.