ECLI:NL:RBAMS:2023:2528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
13/142208-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 2 juni 2022 door de advocaat-generaal bij het Hof van Beroep Antwerpen, betreft een vrijheidsstraf van 40 maanden voor de opgeëiste persoon, die zowel de Belgische als de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en de raadsman, mr. I. Azarkan, aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de zitting op 18 april 2023 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zitting in België, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een advocaat. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing geacht, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn advocaat in België had gemachtigd om hem te verdedigen.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 6a OLW overwogen, maar heeft geconcludeerd dat de overlevering niet geweigerd hoeft te worden, aangezien de opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij de voorkeur geeft aan overlevering aan België. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld en op basis van garanties van de Belgische autoriteiten geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/142208-22
Datum uitspraak: 18 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 1 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juni 2022 door de advocaat-generaal bij het Hof van Beroep Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De raadsman heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De zitting is op 18 april 2023 met toestemming van de officier van justitie en raadsman van de opgeëiste persoon enkelvoudig gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Belgische en Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 20 januari 2021 – C5 kamer, referentie: 2017/PGA/4045 (Griffienummer 109/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1134 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 27 februari 2023 waarbij het arrest is meegezonden, volgt dat in hoger beroep definitief is beslist over de schuld en de strafoplegging, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Op grond hiervan dient de rechtbank alleen ten aanzien van de procedure in hoger beroep te onderzoeken of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet en of één van de in dat artikel genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan.
In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon op 20 november 2019 is gedagvaard per aangetekend schrijven volgens de regels van de Belgische wetgeving en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Ook is vermeld dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven indien hij niet op het proces verschijnt en dat hij werd vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze.
Blijkens de aanvullende informatie heeft de advocaat hem ook daadwerkelijk verdedigd tijdens de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij wist van het hoger beroep en dat hij tijdens de procedure in hoger beroep nog contact heeft gehad met zijn advocaat, maar dat hij de zitting in hoger beroep niet heeft bijgewoond omdat hij in Nederland gedetineerd zat. Uit het voorgaande begrijpt de rechtbank dat de opgeëiste persoon zijn advocaat in België gemachtigd had om zijn verdediging te voeren tijdens de procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW van toepassing is. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat er geen aanleiding is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW toe te passen, omdat de opgeëiste persoon er de voorkeur aan geeft te worden overgeleverd aan België.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat overlevering op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd met een bevel tot tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De opgeëiste persoon bezit de Nederlandse nationaliteit en staat al zijn hele leven ingeschreven in Nederland. De straf kan in Nederland worden uitgevoerd. In het kader van de resocialisatie is het van belang dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland uitzit.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft naast de Belgische, ook de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Artikel 6a, eerste lid, OLW geeft uitvoering aan artikel 4, onder 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6a, eerste lid, OLW betreft echter een weigeringsgrond die restrictief moet worden uitgelegd. Overlevering is de hoofdregel. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in beginsel in België ten uitvoer moet worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te zitten. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat de eerder verstrekte algemene detentiegarantie niet langer toereikend is.
Bij brief van 14 april 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is, in antwoord op de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen, de volgende garantie gegeven:

Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie (…) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (°[geboortedag] 1979) zal worden onderworpen (…) verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren.

De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de advocaat-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.