ECLI:NL:RBAMS:2023:2520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/13/726856 / HA ZA 22-1020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitragebeding in civiele procedure tussen aannemer en gemeente

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 maart 2023, wordt een bevoegdheidsincident behandeld tussen de besloten vennootschap WEGENBOUWBEDRIJF J. RUTTE B.V. (hierna: Rutte) en de GEMEENTE DEN HAAG (hierna: de gemeente). Rutte heeft de gemeente aangeklaagd voor betaling van bedragen die voortvloeien uit een aannemingsovereenkomst voor het plaatsen van ondergrondse vuilcontainers, de zogenaamde ORAC's. De gemeente heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank onbevoegd is, omdat er een arbitragebeding in de overeenkomst is opgenomen dat de Raad voor Arbitrage voor de Bouw aanwijst als bevoegde instantie. De rechtbank oordeelt dat het arbitragebeding geldig is en dat de vorderingen van Rutte onder dit beding vallen. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om van de vorderingen van Rutte kennis te nemen. Rutte wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door de zaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De proceskosten worden begroot op in totaal € 4.020,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/726856 / HA ZA 22-1020
Vonnis in incident van 22 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEGENBOUWBEDRIJF J. RUTTE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Aalsmeer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEN HAAG,
zetelend te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.W. Romeijn te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Rutte en de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Rutte is een regionale aannemer die vooral werkzaamheden in de grond-, weg- en waterbouw sector in de regio Amsterdam uitvoert. Landelijk is Rutte ook actief met het plaatsen van ondergrondse vuilcontainers.
2.2.
De gemeente wilde in Den Haag huisvuil opslaan in ondergrondse containers, ook wel genoemd ORAC’s, Ondergrondse RestAfvalContainer.
2.3.
Eind 2011 heeft de gemeente een RAW-bestek samengesteld en daarop heeft Rutte ingeschreven. Partijen hebben op 2 april 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten voor het plaatsen van ORAC’s in de gemeente (hierna: de overeenkomst). In de periode van april 2012 tot en met april 2015 heeft Rutte op grond van die overeenkomst ruim 1500 ORAC’s voor de gemeente geplaatst.
2.4.
In de overeenkomst (het ORAC raambestek, met bestek nummer 2011.091.072), is in de algemene bepalingen, voor zover relevant, bepaald:
“(…) 01 01 01 VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN
01 Op dit werk zijn van toepassing de Standaard RAW Bepalingen, zoals laatstelijk zijn vastgesteld in mei 2008, hierna te noemen ‘Standaard 2005’, uitgegeven door de Stichting CROW. (…)”.
2.5.
In de overeenkomst wordt verwezen naar de UAV 1989. In paragraaf 49 daarvan is in lid 2 bepaald:
“(…) 2. Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden. (…)”.
2.6.
Medio 2014 ontstond tussen partijen een geschil over de afrekening van de werkzaamheden, wat heeft geresulteerd in verschillende procedures bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage). Daarbij zijn diverse arbitrale vonnissen gewezen:
  • scheidsrechterlijk vonnis in een spoedgeschil (kort geding) van 7 februari 2018 (nr. 36.323),
  • scheidsrechterlijk vonnis van 3 juni 2020 (nr. 36.576),
  • scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 (nr. 72.230) in hoger beroep van het vonnis van 3 juni 2020 36.576.
2.7.
In het scheidsrechterlijk vonnis van 7 februari 2018 staat over de bevoegdheid van de Raad voor Arbitrage, voor zover relevant:
“(…) 4. De bevoegdheid van arbiters tot beslechting van dit geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. In paragraaf 49 van de toepasselijke Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) is een arbitraal beding opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten. Van toepassing is het arbitragereglement van 27 mei 2006. (…)”
2.8.
Op 30 maart 2022 heeft de rechtbank Amsterdam verlof verleend voor de tenuitvoerlegging van dit scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 3 februari 2022.
2.9.
Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter het door Rutte gevraagde verlof om conservatoir beslag onder zichzelf te leggen op de vordering die de gemeente op haar heeft afgewezen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Rutte vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de gemeente te veroordelen tot betaling van de bedragen genoemd in productie 5 een bedrag van € 46.488,50 (exclusief 21% BTW) met daarbij de wettelijke rente en UAV rente tot en met de dag van voldoening;
II. de gemeente te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 19.286,76 (inclusief 21% BTW) met verrekening van de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot en met de dag van voldoening;
III. Rutte vordert afgifte van het door de gemeente zelf benoemde Excel XL bestand genoemd onder productie 5;
IV. de gemeente te veroordelen tot de proceskosten van € 25.000,-, althans € 6.720,- althans de wettelijke proceskostenveroordeling.
3.2.
Rutte legt, zo begrijpt de rechtbank, aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van de gemeente dan wel onverschuldigde betaling van Rutte aan de gemeente. Rutte heeft ORAC’s geplaatst zonder dat zij hiervoor is betaald. De gemeente is ongerechtvaardigd verrijkt dan wel is er onverschuldigd betaald omdat de gemeente door Rutte uitgevoerd werk behoudt zonder daarvoor te betalen.
Het bedrag van € 46.488,50 (exclusief BTW) voor de stagnatiekosten is gebaseerd op een interne e-mail van de gemeente van 29 januari 2014. Hierin staat dat de gemeente vindt dat Rutte dit bedrag toekomt. De gemeente erkent dus dit bedrag, maar heeft dit nooit aan Rutte betaald. In deze interne e-mail van de gemeente wordt verwezen naar een ‘XL spreadsheet’, maar deze is nooit aan Rutte verstrekt. Daarom vordert Rutte ook afgifte van dit Excel bestand.
De vordering tot betaling van € 19.286,76 is gebaseerd op het scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 3 februari 2022, waarin de arbiters de gemeente hebben veroordeeld om dit bedrag aan Rutte te betalen. Dit heeft de gemeente nog niet gedaan.
Rutte wordt door de gemeente gedwongen in rechte op te komen voor betaling van haar vorderingen. Daarom vordert zij in afwijking van het liquidatietarief vergoeding van haar proceskosten van € 25.000,-.
3.3.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Rutte. Hiertoe voert de gemeente – kort samengevat – aan dat Rutte haar vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de vorderingen al finaal zijn beslecht in het scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van de Raad voor Arbitrage van 3 februari 2022.
in het incident
3.4.
De gemeente vordert in incident om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair: dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Rutte;
II. subsidiair: Rutte niet-ontvankeljik te verklaren in haar vorderingen, althans haar vorderingen af te wijzen;
III. Rutte uit hoofde van misbruik van procesrecht te veroordelen in de werkelijke proceskosten van dit geding, tot op heden begroot op € 4.640,- aan advocaatkosten (zowel het incident als de hoofdzaak), althans de redelijke proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. Rutte te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
Primair stelt de gemeente dat de rechtbank onbevoegd is omdat in de overeenkomst tussen partijen de Standaard RAW-betalingen en de UAV 1989 van toepassing zijn verklaard. In paragraaf 49 van de UAV 1989 is bepaald dat de Raad voor Arbitrage bevoegd is. De Raad voor Arbitrage is dus uitsluitend bevoegd om te oordelen over geschillen die zijn ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst of daarvan een uitvloeisel zijn. De vorderingen van Rutte zijn evident gebaseerd op de overeenkomst tussen partijen. De Raad voor Arbitrage heeft hierover een definitief oordeel geveld in het hoger beroep scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022.
Subsidiair stelt de gemeente dat sprake is van misbruik van procesrecht. Het instellen van een rechtsvordering, terwijl evident is dat op dezelfde gronden al eerder een rechtsvordering is ingesteld bij de Raad voor Arbitrage en hierover ook al een finaal oordeel is geveld, is misbruik van procesrecht.
Meer subsidiair is Rutte niet-ontvankelijk vanwege kracht van gewijsde (artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) van het scheidsrechterlijk vonnis van de Raad voor Arbitrage waarin al een finaal oordeel is geveld.
Uiterst subsidiair is Rutte niet-ontvankelijk op grond van rechtsverwerking. Als de stelling van Rutte daadwerkelijk is dat de gemeente ongerechtvaardigd is verrijkt of Rutte onverschuldigd heeft betaald, dan had Rutte dit op tijd aan de gemeente moeten mededelen op grond van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In alle vier procedures die zijn gevoerd heeft Rutte dit niet eerder benoemd.
3.6.
Rutte voert verweer en betoogt dat de door haar ingestelde vorderingen niet vallen onder de RAW-systematiek en dus ook niet onder exclusieve bevoegdheid van de Raad van Arbitrage. Haar vorderingen gaan over de onderdelen welke de arbiters niet in behandeling hebben genomen, omdat die niet tot de bevoegdheid van de arbiters behoorden.
Ook de vordering van de stagnatiekosten van € 46.488,50 is geen uitvloeisel van de overeenkomst (het RAW-bestek), maar gaat enkel over het ongerechtvaardigd verrijkt zijn van de gemeente door de door de gemeente zelf erkende stagnatiekosten.
Voor zover nodig doet Rutte een beroep op vernietiging van het arbitrale beding op grond van artikel 6:233 onder b BW omdat de Standaard RAW-bepalingen 2005 niet door de gemeente aan Rutte ter beschikking zijn gesteld, niet bekend zijn gemaakt en niet openbaar zijn gepubliceerd.
Er is geen misbruik van procesrecht door Rutte omdat zij mag opkomen voor haar eigen rechten. Dat Rutte niet-ontvankelijk zou zijn op grond van kracht van gewijsde is geen incidentele vordering, maar een verweer ten principale en bovendien heeft de Raad van Arbitrage niet op alle punten beslist. Tot slot is er ook geen rechtsverwerking, omdat enkel tijdsverloop, het enige verwijt van de gemeente, daarvoor onvoldoende is.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In geschil is de bevoegdheid van de rechtbank.
Is er een arbitragebeding?
4.2.
De gemeente stelt dat in de overeenkomst tussen partijen (via de toepasselijkheid van de UAV 1989) een arbitragebeding is opgenomen. Rutte betwist dit omdat er geen schriftelijke arbitrageovereenkomst is overgelegd door de gemeente. De rechtbank oordeelt anders. Ten eerste heeft Rutte niet betwist dat in paragraaf 49 van de UAV 1989 is bepaald dat de Raad van Arbitrage bevoegd is. Daarnaast heeft Rutte de bevoegdheid van de arbiters nooit betwist in de verschillende arbitrageprocedures bij de Raad van Arbitrage. Rutte heeft bovendien het arbitragebeding en daarmee de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage geaccepteerd doordat zij zelf de procedures bij de Raad van Arbitrage is gestart. En ook de Raad van Arbitrage lijkt haar bevoegdheid zo te hebben opgevat door te overwegen dat zij bevoegd is omdat dit onbetwist vaststaat tussen partijen (zie 2.7), dus hieruit kan ook (stilzwijgende) instemming met bevoegdheid van de Raad van Arbitrage worden afgeleid. De conclusie is dan ook dat het arbitragebeding met bevoegdheid voor de Raad van Arbitrage geldig is.
Vallen de vorderingen van Rutte onder het arbitragebeding?
4.3.
Bij de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat (voor zover tussen partijen in geschil) de ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling die Rutte in deze procedure aan haar vorderingen ten grondslag legt, op zichzelf genomen niet maakt dat de vorderingen niet vallen onder het arbitragebeding. Het ligt als uitgangspunt voor de hand dat partijen hebben bedoeld om ieder geschil dat tussen hen kan ontstaan te laten beslissen door dezelfde instelling. In zijn algemeenheid is het immers niet wenselijk om in een geschil bij verschillende instellingen procedures te moeten voeren vanwege de uiteenlopende grondslag van de vorderingen. Er mag dan ook niet lichtvaardig van worden uitgegaan dat partijen een dergelijke verdeling hebben willen maken. Uit de bepaling als opgenomen onder 2.5 blijkt dit onderscheid niet en dat partijen een dergelijk onderscheid hebben beoogd is niet gesteld of gebleken. Als de vorderingen nauw verweven zijn met de overeenkomst is in beginsel dus de Raad van Arbitrage bevoegd.
4.4.
Rutte stelt dat de rechtbank bevoegd is omdat Raad van Arbitrage zelf heeft aangegeven niet bevoegd te zijn om van deze vorderingen van Rutte kennis te nemen.
Rutte stelt verder dat haar vorderingen in deze procedure niet vallen onder de overeenkomst (RAW-bestek), maar onder een andere overeenkomst.
4.5.
Het verweer van Rutte gaat niet op. Vordering II van Rutte ziet op betaling van een bedrag van € 19.286,76 (€ 15.939,47 exclusief BTW). De Raad van Arbitrage heeft in haar scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 de gemeente veroordeeld tot betaling van dit bedrag (zie de verklaring voor recht onderaan pagina 38 en de veroordeling op pagina 39 van het vonnis). Partijen zijn in geschil over de vraag of de gemeente dit bedrag inmiddels aan Rutte heeft betaald. De gemeente beroept zich er op dat zij het bedrag heeft verrekend met hetgeen Rutte aan de gemeente moet betalen. Wie in deze gelijk heeft is in de onderhavige procedure niet van belang. Vast staat immers dat de Raad van Arbitrage al over dit deel van de vordering heeft geoordeeld en dat de vordering onder de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage valt. De rechtbank is dus niet bevoegd om over deze vordering te oordelen.
4.6.
Verder vordert Rutte € 46.488,50 (exclusief BTW) in verband met stagnatiekosten. Rutte baseert deze vordering op de interne e-mail van de gemeente van 29 januari 2014. Volgens de gemeente is deze vordering een duidelijk uitvloeisel van de overeenkomst en valt deze dus ook onder het arbitragebeding. Rutte heeft in reactie hierop onvoldoende onderbouwd dat deze vordering niet onder de overeenkomst valt maar onder een andere losse overeenkomst waarop het arbitragebeding niet van toepassing is.
Voor zover Rutte bedoelt dat de e-mail van 29 januari 2014 een zelfstandige grondslag oplevert voor haar vordering, gaat Rutte eraan voorbij dat de gemeente deze e-mail destijds had opgesteld vanwege het geschil tussen partijen op grond van de overeenkomst, waardoor deze vordering een uitvloeisel is van de overeenkomst. Daargelaten wat verder van de inhoud van deze e-mail zij.
Daarnaast heeft de Raad van Arbitrage een verklaring voor recht uitgesproken dat er geen andere losse overeenkomst tussen partijen tot stand zijn gekomen anders dan de overeenkomst (RAW-bestek) (zie uitspraak 3 februari 2022, verklaringen voor recht vanaf onderaan pagina 37 en verder op pagina 38). Dat er andere overeenkomsten tussen partijen zijn overeengekomen waarop het arbitragebeding niet van toepassing is, is door de Raad van Arbitrage niet vastgesteld en Rutte heeft in deze procedure verder onvoldoende onderbouwd onder welke andere overeenkomst deze zou vallen.
Tot slot volgt de rechtbank het verweer van de gemeente dat in het scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 van de Raad van Arbitrage een finaal oordeel is gegeven over de eindafrekening tussen partijen. Niet is gebleken dat dit deel van de vordering geen onderdeel uitmaakt van die eindafrekening.
4.7.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen omdat de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De overige vorderingen van Rutte onder III en IV staan in directe relatie tot de besproken geldvorderingen en behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Proceskosten
4.8.
De gemeente heeft gevorderd dat Rutte uit hoofde van misbruik van procesrecht in de werkelijke proceskosten zal worden veroordeeld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van het geldende liquidatietarief af te wijken. Een vordering tot het veroordelen in de werkelijke in plaats van forfaitaire proceskosten komt slechts voor toewijzing in aanmerking, indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM [1] (zie onder meer Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Een vordering tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten is dan ook slechts in uitzonderlijke, evidente gevallen toewijsbaar. In dat licht schiet de onderbouwing van de gemeente tekort. Bovendien is niet geoordeeld dat Rutte misbruik van procesrecht heeft gemaakt, maar is de rechtbank onbevoegd om van de vorderingen van Rutte kennis te nemen. Dat betekent dat de proceskosten op de gebruikelijke wijze zullen worden begroot.
4.9.
Rutte zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 598,00 (1 punt × tarief € 598,00) aan salaris advocaat.
4.10.
Rutte zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van de gemeente in de hoofdzaak worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
1.183,00(1,0 punt × tarief € 1.183,00)
Totaal € 4.020,00

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt Rutte in de kosten van het incident, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
5.3.
veroordeelt Rutte in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 4.020,00,
in het incident en in de hoofdzaak
5.4.
veroordeelt Rutte in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rutte niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023. [2]

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.type: