ECLI:NL:RBAMS:2023:2511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10060834 / CV EXPL 22-10920
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in geschil over vervoersovereenkomsten en betalingsverplichtingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2023, is de bevoegdheid van de kantonrechter aan de orde in een geschil tussen DFDS Logistics Nijmegen B.V. en Bilal Chicken Centre B.V. DFDS, een vervoersbedrijf, vordert betaling van € 22.476,23 van BCC, dat deel uitmaakt van het Bilal concern, gespecialiseerd in halal pluimveevlees. DFDS stelt dat er meerdere vervoersovereenkomsten zijn gesloten tussen beide partijen in de periode van december 2021 tot maart 2022, waarvoor facturen zijn verzonden. BCC betwist de vordering en stelt dat DFDS niet kan aantonen dat de overeenkomsten zijn gesloten, en beroept zich op een tegenvordering en opschorting.

BCC heeft in het incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van DFDS kennis te nemen, met als argument dat DFDS haar vordering niet kan splitsen om onder de competentiegrens van de kantonrechter te blijven. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat DFDS bevoegd is om een deel van de vordering te vorderen, aangezien het gaat om afzonderlijke vervoersovereenkomsten met eigen betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft de incidentele vordering van BCC afgewezen en bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.

De beslissing van de kantonrechter is in overeenstemming met de wet en de juridische literatuur, en BCC is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de mogelijkheid van een schikking zal worden onderzocht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10060834 / CV EXPL 22-10920
Uitspraak: 20 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DFDS LOGISTICS NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: DFDS
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BILAL CHICKEN CENTRE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: BCC
gemachtigde: mr. J. van de Graaf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties, met daarin het verzoek dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren,
  • de rolmededeling van 14 november 2022, waarin beide partijen in gelegenheid zijn gesteld om zich bij akte uit te laten over de bevoegdheid,
  • de akte uitlating van DFDS van 7 december 2022,
  • de akte uitlating van BCC van 12 december 2022.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald in het incident

2.De feiten

2.1.
DFDS is een vervoersbedrijf.
2.2.
BCC maakt deel uit van het Bilal concern, dat is gespecialiseerd in verwerking, verpakking en distributie van halal pluimveevlees in Europa.
2.3.
BCC heeft in 2021 en 2022 meerdere vervoersovereenkomsten met DFDS gesloten.

3.Het geschil

in de hoofzaak
3.1.
DFDS vordert – samengevat – dat BCC bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 22.476,23, te vermeerderen met de rente en kosten.
3.2.
DFDS legt aan haar vordering ten grondslag dat zij vervoersovereenkomsten heeft gesloten met BCC in de periode december 2021 – maart 2022. Zij heeft voor deze periode facturen gestuurd vanaf 31 december 2021 tot en met 23 maart 2022, met een totaal openstaand bedrag van € 36.805,98. DFDS vordert nakoming van de betalingsverplichting van de vervoersovereenkomsten van BCC. DFDS vordert daarbij alleen nakoming van de betaling van de facturen van 31 december 2021 tot en met 24 februari 2022, met een totaal bedrag van € 22.476,23.
3.3.
BCC stelt ten eerste dat DFDS niet heeft aangetoond dat zij vervoersovereenkomsten heeft gesloten met BCC of dat het gaat om een andere onderneming uit het Bilal concern, bijvoorbeeld Bilal Group B.V. of Bilal Snacks B.V. Ook zijn de factuurbedragen onjuist. Daarnaast stelt BCC een tegenvordering te hebben en beroept zij zich op opschorting en verrekening met haar reconventionele vordering ter hoogte van € 17.862,30.
in het incident
3.4.
BCC vordert dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van DFDS kennis te nemen en de zaak door te verwijzen naar een andere kamer van de rechtbank, met veroordeling van DFDS in de proceskosten in het incident. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat DFDS haar vordering van totaal € 36.805,98 niet kan opknippen in kleinere bedragen om zo binnen de competentiegrens van de kantonrechter te blijven. Hierbij verwijst zij naar Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4075.
3.5.
DFDS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In geschil is de bevoegdheid van de kantonrechter.
4.2.
Op grond van artikel 93 aanhef en onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,-, door de kantonrechter behandeld en beslist.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De hoofdzaak heeft betrekking op meerdere vervoersovereenkomsten tussen partijen. In totaal zijn er (tot nu toe in deze procedure bekend) 13 afzonderlijke vervoersovereenkomsten tussen partijen, met daarbij ook 13 afzonderlijke facturen. Het staat DFDS vrij om nakoming van de betalingsverplichting voor slechts een aantal vervoersovereenkomsten te vorderen.
Van het ‘opknippen’ van de vordering om binnen de competentiegrens van de kantonrechter te blijven is hier geen sprake. Er is sprake van enkele losse, op zichzelf staande, vervoersovereenkomsten met ieder een eigen betalingsverplichting. DFDS kan er dan voor kiezen om van een gedeelte van de overeenkomsten wel nakoming te vorderen en van een gedeelte (nog) niet. Dit was alleen anders geweest als het één vervoersovereenkomst met één betalingsverplichting voor BCC betrof, met een betalingsverplichting die de grens van € 25.000 zou overstijgen en DFDS dan een bedrag van minder dan € 25.000 zou vorderen. In dat geval had DFDS afstand moeten doen van het meerdere als zij binnen de competentiegrens van de kantonrechter zou willen blijven. Maar daar is dus hier geen sprake van.
4.4.
De kantonrechter is dan ook bevoegd van het geschil kennis te nemen. De incidentele vordering van BCC zal worden afgewezen.
4.5.
De kantonrechter realiseert zich dat hij afwijkt van het door BCC genoemde vonnis (Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4075). De genomen beslissing is echter in overeenstemming met de wet en met de daaraan gegeven uitleg in de juridische literatuur, zie Tekst en commentaar art. 93 Rv. aantekening 2 onder a en Groene serie art. 93 Rv, aantek. 2:
“Het gaat erom welk bedrag concreet wordt gevorderd; ook als de vordering in totaal meer beloopt, staat het de eiser vrij zijn vordering te beperken tot een bedrag van € 25.000 en tot betaling van dat bedrag zijn wederpartij voor de kantonrechter te dagen.”
4.6.
BCC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, ambtshalve worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. Deze worden begroot op € 187,- (1 punt × tarief € 187) aan salaris gemachtigde. De nakosten zullen ambtshalve worden begroot en toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.In de hoofdzaak

5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
5.2.
Op de rolzitting van
3 februari 2023zal worden bepaald op welke datum de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
5.3.
Tot uiterlijk drie werkdagen vóór die rolzitting kunnen partijen hun verhinderdata over een periode van vijf maanden, ingaande vier weken na heden, schriftelijk opgeven aan het Bureau Teamplanner per post (postbus 70515, 1007 KM Amsterdam) of per e-mail (
TeamplannerD.kanton.rb.amsterdam@rechtspraak.nl). Bij de opgave van de verhinderdata moeten kenmerk van de zaak en de datum van de rolzitting vermeld worden.
5.4.
Op deze rolzitting hoeven partijen dus nog niet te verschijnen. Na afloop van de rolzitting krijgen partijen schriftelijk bericht van de datum waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
5.5.
Partijen kunnen
maximaal 20 dagdelen als verhinderingopgeven. Indien toch meer dan 20 dagdelen als verhindering worden opgegeven, zal daar niet in alle gevallen rekening mee kunnen worden gehouden.
Indien een partij binnen genoemde termijn geen verhinderdata opgeeft, zal het tijdstip van de mondelinge behandeling worden vastgesteld zonder verhinderingen van die partij in de planning te betrekken.
5.6.
Na vaststelling van de datum van de mondelinge behandeling wordt geen uitstel van die datum verleend.
5.7.
Stukken voor de mondelinge behandeling, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van DFDS, moeten uiterlijk zeven werkdagen voor de datum van de mondelinge behandeling per post of per e-mail, onder gelijktijdige verzending per post, ingediend worden bij de griffie van de afdeling privaatrecht, team kanton van de rechtbank. Kopieën van deze stukken moeten tegelijkertijd gezonden worden naar (de gemachtigde van) de andere partij(en).
5.8.
Voor de mondelinge behandeling is
60minuten ingepland.
5.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst de vordering af,
in de hoofdzaak
6.2.
bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden waarop partijen inlichtingen aan de kantonrechter kunnen geven en waar de mogelijkheid van een schikking zal worden onderzocht,
6.3.
bepaalt dat de zaak weer zal dienen ter rolzitting van
3 februari 2023te 10:00 uur om een datum voor de mondelinge handeling vast te stellen,
6.4.
bepaalt dat verhinderdata kunnen worden opgegeven zoals hiervoor vermeld,
6.5.
draagt partijen op gevolg te geven aan de hierboven vermelde instructies,
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2023.
De griffier De kantonrechter