ECLI:NL:RBAMS:2023:2505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/1585
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening faciliterend visum voor aanstaande vader

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een man van Marokkaanse nationaliteit, die een faciliterend visum aanvroeg om naar Nederland te komen. Het verzoeker was getrouwd met een Nederlandse vrouw, die zwanger was en op 13 juli 2023 uitgerekend was. De man had eerder een aanvraag voor een faciliterend visum ingediend, maar deze was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 19 januari 2023. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij naar Nederland kon komen voor de bevalling.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 20 maart 2023. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de man en zijn vrouw samen de zwangerschap wilden doormaken en dat de vrouw stress ervoer door de onzekerheid over de komst van haar man naar Nederland. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van verzoeker en zijn vrouw op dat moment zwaarder wogen dan het belang van de overheid om de visumprocedure te volgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende indicaties waren dat verzoeker binnen afzienbare tijd een visum zou moeten krijgen en dat het in het belang van de vrouw was dat haar man bij de bevalling aanwezig kon zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat de Minister van Buitenlandse Zaken verzoeker moet behandelen alsof hij in het bezit is van een visum kort verblijf, met ingang van 13 mei 2023. Daarnaast werd de Minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.674,-, en het griffierecht van € 184,- moest ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1585
V-nummer: 290.291.4278

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1998, van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom)
en

de Minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een faciliterend visum afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 15 februari 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op diezelfde datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die de komst van verzoeker naar Nederland gelast.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op de zitting van 20 maart 2023. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn echtgenote [naam 3] (referente) . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoeker is getrouwd met referente op 16 december 2022 in Marokko. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit. Na het huwelijk hebben verzoeker en referente zes maanden in Marokko samengewoond. Referente moest toen terugkeren naar Nederland voor medische zorg. Referente is inmiddels zwanger en op 13 juli 2023 uitgerekend. Verzoeker en referente willen graag dat verzoeker in Nederland kan zijn voor de zwangerschap en de bevalling en het liefst permanent. De zwangerschap verliep goed, maar de laatste maand heeft referente een hoge bloeddruk van de stress omdat ze bang is dat het niet goed komt met de komst van verzoeker naar Nederland. Zij is daardoor afgelopen week op de spoedeisende hulp beland.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder is volgens verweerder voor wat het beroep op de Verblijfsrichtlijn [1] betreft niet dan wel onvoldoende aangetoond dat verzoeker als familielid van een EU-onderdaan samen met de EU-onderdaan reist naar een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan zij onderdaan is.
4. Verweerder heeft hier op de zitting nog aan toegevoegd dat het begrijpelijk is dat referente stress heeft en dat verzoeker bij de bevalling aanwezig wil zijn, maar dat de meer aangewezen weg is om een visum kort verblijf aan te vragen kort voor de bevallingsdatum. Dan is het spoedeisend belang de naderende bevalling. Momenteel heeft referente als Unieburger geen gebruik gemaakt van haar recht op vrij verkeer van personen, zodat het beroep van verzoeker op een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn niet slaagt. Omdat het kind van referente en verzoeker nog niet geboren is, kan verzoeker ook nog geen aanspraak maken op verblijf bij het kind op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest [naam 4] [3] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Er is geen spoedeisend belang en een eventuele belangenafweging dient in het nadeel van verzoeker uit te vallen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de verzochte voorziening een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing ervan alleen als uitkomst heeft dat verzoeker Nederland mag inreizen, wat in het kader van de visumprocedure ter beoordeling van verweerder staat. Een dergelijk verzoek zal daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet heeft weersproken dat het huwelijk tussen verzoeker en referente rechtsgeldig is. Verder heeft verweerder volstaan met de opmerking dat de zwangerschapsverklaring van referente niet is ondertekend, zonder daar gevolgen aan te verbinden. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan het gestelde in die verklaring. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het kind naar alle waarschijnlijkheid staande het huwelijk zal worden geboren en de Nederlandse nationaliteit zal hebben. Echter, het kind is nog niet geboren en een ouder van een nog niet geboren Nederlands kind kan geen verblijfsrecht ontlenen aan artikel 20 van het VWEU. [4] Dit neemt niet weg dat er duidelijke indicaties zijn om te veronderstellen dat aan verzoeker binnen afzienbare tijd een visum verleend moet worden. Verder is het belang van verzoeker en referente om de zwangerschap met zo min mogelijk stress samen te doorlopen en samen de bevalling in te gaan ook erkend door verweerder.
5.3
De voorzieningenrechter vindt, onder de gegeven omstandigheden, dat de belangen van verzoeker en referente op dit moment zwaarder wegen dan het belang van verweerder om van verzoeker te verlangen dat hij eerst een aanvraag voor een visum kort verblijf indient, waarop dan kort voor de bevalling zal worden beslist, met als gevolg dat verzoeker en referente totdat die beslissing is genomen in onzekerheid verkeren of verzoeker Nederland mag inreizen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en bepaalt dat verweerder verzoeker moet behandelen als ware hij in het bezit van een visum kort verblijf met ingang van 13 mei 2023 (twee maanden voor de uitgerekende datum).
Conclusie
6. Het verzoek wordt toegewezen.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet verweerder een vergoeding voor de proceskosten van verzoeker betalen. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.674,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast verzoeker vanaf 13 mei 2023 te behandelen als ware hij in het bezit van een visum kort verblijf;
- wijst de overige verzoeken af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG.
2.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Het arrest [naam 4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Zie ook onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:1412.