In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een man van Marokkaanse nationaliteit, die een faciliterend visum aanvroeg om naar Nederland te komen. Het verzoeker was getrouwd met een Nederlandse vrouw, die zwanger was en op 13 juli 2023 uitgerekend was. De man had eerder een aanvraag voor een faciliterend visum ingediend, maar deze was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 19 januari 2023. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij naar Nederland kon komen voor de bevalling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 20 maart 2023. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de man en zijn vrouw samen de zwangerschap wilden doormaken en dat de vrouw stress ervoer door de onzekerheid over de komst van haar man naar Nederland. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van verzoeker en zijn vrouw op dat moment zwaarder wogen dan het belang van de overheid om de visumprocedure te volgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende indicaties waren dat verzoeker binnen afzienbare tijd een visum zou moeten krijgen en dat het in het belang van de vrouw was dat haar man bij de bevalling aanwezig kon zijn.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat de Minister van Buitenlandse Zaken verzoeker moet behandelen alsof hij in het bezit is van een visum kort verblijf, met ingang van 13 mei 2023. Daarnaast werd de Minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.674,-, en het griffierecht van € 184,- moest ook worden vergoed.