ECLI:NL:RBAMS:2023:2419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
13.321153.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot winkeloverval met geweld door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een winkeloverval te plegen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. J.A. Neslo. De tenlastelegging omvatte een poging tot diefstal met geweld en een poging tot afpersing, beide gepleegd op 6 december 2022 in Almere. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij via een Telegram-account was benaderd om deel te nemen aan de overval. Hij en zijn medeverdachte hebben zich verkleed en zijn naar de winkel gegaan, waar zij met een wapen en een mes dreigden, maar geen buit hebben gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan eendaadse samenloop van poging tot diefstal met bedreiging van geweld en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen opgelegd, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met medeverdachten en toezicht door de jeugdreclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.321153.22
Datum uitspraak: 18 april 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [woonadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A. Neslo, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [deskundige 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [deskundige 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door [zus verdachte] , de zus van verdachte, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
een poging tot diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld, in vereniging, van een geldbedrag en/of meerdere goederen toebehorend aan de [winkel] te Almere, gepleegd op 6 december 2022;
een poging tot afpersing in vereniging van een geldbedrag en/of meerdere goederen toebehorend aan de [winkel] te Almere, gepleegd op 6 december 2022;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte en zijn medeverdachte tijdens de overval geen geweld hebben gebruikt tegen de personen die op dat moment in de [winkel] aanwezig waren, zij hebben slechts gedreigd met geweld. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging. Ten aanzien van het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot winkeloverval kan worden bewezen. Ter zitting heeft verdachte - kort samengevat - verklaard dat hij een uitnodiging tot het plegen van een overval via een Telegram-account heeft aangenomen, zijn medeverdachte heeft overgehaald om mee te doen, waarna zij samen met de trein naar Almere zijn gegaan, zich hebben verkleed en samen naar de [winkel] in Almere zijn gegaan om de winkel te overvallen. Ten tijde van de overval had verdachte een wapen in zijn hand - dat hij de hele tijd gericht hield naar de grond en dus niet op de personen die daar aanwezig waren - en zijn medeverdachte was degene met het mes. Zij hebben verder geen geweld gebruikt. Deze (bekennende) verklaring van verdachte vindt steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan eendaadse samenloop van poging tot diefstal met bedreiging van geweld en afpersing. Dit betekent dat verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van zijn medeverdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 6 december 2022 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, toebehorende aan de [winkel] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en
- een mes, te tonen aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en
- dat mes heeft gericht op die [slachtoffer 2] en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "meer naar binnen" en "deze kant op" en "meewerken, meewerken" en "waar is de kluis" en "waar is die pap, waar is die pap", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 6 december 2022 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] ,
te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan de [winkel] , door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en
- een mes, te tonen aan die die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en
- dat mes heeft gericht op die [slachtoffer 2] en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "meer naar binnen" en "deze kant op" en "meewerken, meewerken" en "waar is de kluis" en "Waar is die pap, waar is die pap", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, zoals die door de Raad en JBRA zijn geadviseerd, inclusief het contactverbod met de medeverdachten en aangevers, het locatieverbod voor (heel) Almere, en toezicht en begeleiding van JBRA. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf te worden opgelegd voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouwkan zich grotendeels vinden in de strafeis van de officier van justitie. Zij heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke werkstraf meer op te leggen. Verdachte heeft een belast verleden; hij heeft op verschillende plekken gewoond en geen stabiliteit gekend. Hij komt van ver en hij heeft behoefte aan duidelijke regels en afspraken. In de afgelopen periode heeft verdachte er alles aan gedaan om zijn leven te beteren. Hij is bereikbaar geweest voor de hulpverlening, hij heeft zich begeleidbaar opgesteld en hij heeft zich aan alle regels en voorwaarden gehouden, inclusief het elektronisch toezicht. Op dit moment heeft verdachte een positieve dagbesteding in de vorm van school en een bijbaan en zal hij binnenkort deelnemen aan de behandeling van de Waag. Het is van belang dat verdachte niet overvraagd wordt en daarom is een onvoorwaardelijke werkstraf niet meer passend. Tot slot heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
27 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om een winkeloverval te plegen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij hiervoor via Telegram is benaderd. De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte als
first offenderkennelijk zonder moeite de uitnodiging tot het plegen van de overval heeft aanvaard, van mensen die hij stelt niet te kennen, en vervolgens dit delict heeft gepleegd. Zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard was destijds het geld en zijn imago als stoere jongen belangrijker dan de gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft vervolgens zijn medeverdachte benaderd en hem overgehaald om mee te doen. De rechtbank rekent verdachte dit eveneens aan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben geen buit gemaakt bij de overval, maar dat doet niet af aan de gevoelens van angst en onveiligheid die de slachtoffers hebben ervaren. Ten tijde van de overval waren meerdere klanten in de winkel aanwezig. Een van de klanten, getuige [slachtoffer 4] , voelde opeens een hand in haar rug. Zij schrok enorm, draaide zich om en zag twee mannen die beide hun gezichten hadden bedenkt. Hierdoor schrok zij nog meer. Ook andere mensen die op dat moment in de winkel aanwezig waren, hebben verklaard dat het een dreigende situatie was en dat zij bang waren. Op dit soort bijzonder ernstige feiten dient in beginsel te worden gereageerd met een (forse) onvoorwaardelijke jeugddetentie, ook omdat slachtoffers van dergelijke overvallen vaak langdurig psychische klachten ondervinden van wat hen is overkomen. Ook dragen gewapende overvallen er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat of in een winkel.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in deze zaak de oriëntatiepunten voor een winkeloverval, waarbij de bedreiging met wapens en het georganiseerde karakter als strafverzwarende omstandigheden in aanmerking worden genomen. Gelet op de oriëntatiepunten heeft de rechtbank in beginsel de mogelijkheid om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van vijf maanden op te leggen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgemaakt door drs. J. Hogendoorn, GZ-psycholoog, en drs. R. Brandsma, supervisor, op 6 maart 2023;
  • het strafadvies van de Raad van 24 maart 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een jeugddetentie (die gelijk is aan de dagen van het voorarrest) en een geheel voorwaardelijke werkstraf met voorwaarden op te leggen;
  • het meest recente rapport van JBRA van 28 maart 2023.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met trekken van Cluster B-problematiek, namelijk door duidelijke problemen met impulsiviteit, moeite hebben om met emoties om te gaan en moeite hebben met nabije en diepgaande relaties. De ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig en het beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Gezien de persoonlijkheidsstoornis heeft verdachte een verminderd ontwikkelde gewetensfunctie, frustratietolerantie en overschrijdt hij gemakkelijk grenzen van anderen. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Verdachte kreeg een aanbod waar hij op in ging, zonder duidelijkheid of dit wel of niet zou doorgaan. Daarbij bedacht hij zich dat hem dit, behalve een geldbedrag, ook instant een imago bij zijn peers zou opleveren. Verdachte heeft als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis minder controle, hij komt te ondoordacht in actie vanuit een drang tot onmiddellijke behoeftebevrediging. Zijn persoonlijkheidsstoornis faciliteerde en stuurde hem hierin, maar niet in die mate dat verdachte niet tot andere gedragskeuzes had kunnen komen. Alles afwegende wordt het risico op grens- of normoverschrijdende gedragingen als matig ingeschat. Verdachte heeft een externe structuur nodig om adequaat sociaal te kunnen functioneren. Er is geen aanleiding het meerderjarige strafrecht toe te passen. Verdachte functioneert emotioneel namelijk op een vroegkinderlijk niveau waarbij aansturing nodig en vanuit hemzelf gewenst is. Aanbevolen wordt om verdachte behandeling op te leggen gericht op de persoonlijkheidsstoornis binnen de forensische GGZ, met als primair doel vermindering van de recidivekans, mede via en met als secundair doel de bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Daarnaast is intensief toezicht, aansturing en begeleiding noodzakelijk gericht op de overige risicofactoren, zoals het gemis van een sturende en steunende ouderfiguur en het zoeken van status en waardering bij antisociale vriendengroepen. Bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel kunnen als juridisch kader fungeren, waaronder het volgen van een behandeling en Intensieve Trajectbegeleiding (ITB) door jeugdreclassering mede om deelname aan behandeling te waarborgen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies gewijzigd in de zin dat een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, meer passend is bij de ernst van dit feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het is zorgelijk dat verdachte, als
first offender,de keuze heeft gemaakt om een winkeloverval te plegen. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening is verdachte open en eerlijk. Hij heeft spijt van zijn handelen en hij schaamt zich duidelijk voor zijn keuze. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening, omdat hij niet meer in beeld wil komen bij de politie. De Raad kan zich vinden in de bevindingen van de psycholoog, in beginsel ook wat betreft het inzetten van het traject van ITB-Harde Kern, nu verdachte veel behoefte heeft aan strakke kaders. De Raad is echter van mening dat de geadviseerde voorwaarden, zoals geformuleerd in het rapport van 24 maart 2023, dus zonder de voorwaarde van ITB-Harde Kern, gelet op de gemotiveerde houding van verdachte voldoende zijn om het recidiverisico te verminderen. Verdachte wordt momenteel begeleid door een Levvel-coach, hij heeft een contactverbod met de medeverdachten en hij is aangemeld voor de behandeling van de Waag (waar hij binnen drie maanden terecht kan). Ook heeft hij een positieve dagbesteding en verwacht hij op zeer korte termijn te beginnen met een stage. Tot slot acht de Raad het wenselijk dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
JBRAkan zich vinden in het advies van de Raad. Het is voor de gezinsmanager duidelijk dat verdachte veel behoefte heeft aan bevestiging en waardering van zijn leeftijdsgenoten. Hij wil graag ‘stoer’ zijn en hij is kwetsbaar voor de beïnvloeding van anderen. Verdachte beseft dat hij hulp en begeleiding nodig heeft om verder te komen. Hij is een vriendelijke jongen, die zijn fouten erkent, en die nog veel sturing nodig heeft. Verdachte doet zijn best op school en de volwassenen om hem heen zijn bereid om hem te helpen. Mocht de behandeling van de Waag en de begeleiding van de Levvel-coach onvoldoende bij verdachte aansluiten, en het recidiverisico hoog worden ingeschat, dan kan JBRA het traject van ITB-Harde Kern alsnog inzetten. De rechtbank dient dit dan wel als bijzondere voorwaarde op te nemen in het vonnis.
De rechtbankis - gelet op de oriëntatiepunten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn bekennende houding en de wijze waarop hij zich heeft herpakt - van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting wat betreft de onvoorwaardelijke werkstraf in het voordeel van verdachte af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte is een jongen met een belast verleden; hij heeft op verschillende plekken in Nederland, op Aruba en Curaçao bij verschillende mensen gewoond en het is zijn ouder(s) niet gelukt om hem stabiliteit en duidelijkheid te bieden. Hij woont momenteel bij zijn zus en hij vraagt (in de thuissituatie) mogelijk onbewust om structuur en grenzen. Verdachte heeft zelf gezegd dat de door deze strafzaak ingezette vormen van structuur, duidelijke afspraken en regels hem helpen. In de afgelopen periode heeft hij zich gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden, hij gaat naar school en hij heeft een bijbaan. Hij moet wel regelmatig aangestuurd worden in het van uitvoeren taken, op tijd komen of afspraken nakomen, maar laat dat wel toe. Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij veel spijt heeft van zijn (delict)gedrag. Hij is bereid om deel te nemen aan ‘Perspectief herstelbemiddeling’, een vorm van mediation na vonnis, zodat hij zijn excuses kan aanbieden aan de slachtoffers.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn gedrag dient te ervaren naast jeugddetentie in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf. Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte met een werkstraf overvraagd zal worden kan de rechtbank niet volgen, nu verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij veel thuis zit en zich meestal verveelt. De rechtbank acht dan ook een werkstraf voor de duur van 40 uren passend bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte (en recht doen aan deze zaak).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank het eens wat betreft de invulling en de duur van de jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de Raad en JBRA hebben geadviseerd. Het is noodzakelijk dat verdachte dient mee te werken aan de behandeling(en) van de Waag, zodat hij (beter) leert omgaan met zijn beïnvloedbaarheid en de gevolgen van zijn handelen leert overzien. Ook zal de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten en het locatieverbod opleggen, waarbij het laatste wordt beperkt tot de Korte Promenade in Almere (waar ook de [winkel] is gevestigd). Het door de psycholoog geadviseerde traject ITB-Harde Kern zal opgenomen worden als bijzondere voorwaarde mee te werken aan hulpverlening die JBRA nodig acht.
Tot slot zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden afwijzen. Verdachte is niet eerder veroordeeld. Er zijn geen signalen dat hij na de schorsing van
9 januari 2023 in beeld is gekomen bij de politie of dat hij wordt verdacht van andere feiten. Ook heeft verdachte een stabiel netwerk om zich heen; hij wordt gesteund door zijn zus, Levvel-coach en JBRA bij het voortzetten van de positieve ontwikkelingen. Het recidiverisico wordt door de psycholoog (met de juiste hulp en begeleiding) matig ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 35 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
85 (vijfentachtig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school/stage gaat volgens het rooster;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan de begeleiding van Levvel (coaching);
  • meewerkt aan de behandeling door de Waag of een andere soortgelijke instelling aan te wijzen door de jeugdreclassering;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door JBRA, ook als dit inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan de hulpverleningstrajecten van ITB-Harde Kern;
  • zich niet zal bevinden in de directe omgeving van de Korte Promenade in Almere (waar ook de [winkel] is gevestigd);
- op geen enkele wijze contact heeft met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;
- op geen enkele wijze contact heeft met aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , tenzij aangevers bereid zijn om deel te nemen aan ‘Perspectief herstelbemiddeling’ of mediation.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2023.
[....]