ECLI:NL:RBAMS:2023:2281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
AMS 23/1287; AMS 23/1628
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering van gedupeerden van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster, die als gedupeerden van de toeslagenaffaire wordt beschouwd, had bezwaar gemaakt tegen de opschorting en intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering, ondanks het feit dat verzoekster niet op de gesprekken is verschenen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit houdt in dat de bijstandsuitkering van verzoekster weer betaalbaar moet worden gesteld vanaf het moment van opschorting. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster. De voorzieningenrechter benadrukt dat het college voldoende informatie had om te concluderen dat verzoekster recht had op bijstand, en dat het college extra inspanningen had moeten leveren om contact met haar op te nemen, gezien haar status als gedupeerden van de toeslagenaffaire.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1287 (opschorting) en AMS 23/1628 (intrekking)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: H.H.J. ten Hoope).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de besluiten waarmee de bijstandsuitkering van verzoekster is opgeschort en ingetrokken.
1.1.
Met het besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster opgeschort. Met het besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken. Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van verzoekster heeft aan de zitting deelgenomen. Het college was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Verzoekster ontving met ingang van 25 januari 2018 een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand. Het college is in april 2021 op de hoogte geraakt van het gegeven dat verzoekster mogelijk gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Met een brief van 15 april 2021 heeft het college verzoekster hierover geïnformeerd en uitstel van betaling verleend voor haar schulden bij het college.
3.2.
Op 30 januari 2023 heeft het college een signaal ontvangen dat er per 31 december 2021 een bedrag van € 30.402,- op de rekening van verzoekster stond. Het college heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering van verzoekster en haar met een brief van 10 februari 2023 uitgenodigd voor een gesprek op 14 februari 2023. Het college heeft verzoekster in deze brief verzocht om de bankafschriften mee te nemen van de maand waarin aan haar door de Belastingdienst het bedrag van € 30.000,- is overgemaakt en de bankafschriften van de twee daarop volgende maanden.
3.3.
Met het bestreden besluit I heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 14 februari 2023 opgeschort, omdat verzoekster niet is verschenen op de afspraak. Daarbij is verzoekster in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door alsnog op 17 februari 2023 op gesprek te komen en de genoemde stukken mee te nemen. Met het bestreden besluit II heeft het college het recht op bijstand van verzoekster met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet met ingang van 14 februari 2023 ingetrokken. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het verzuim niet is hersteld, nu verzoekster niet is verschenen op de gesprekken.
3.4.
Op 28 februari 2023 heeft verzoekster telefonisch contact opgenomen met het college om een nieuwe afspraak te maken. De betreffende medewerker van het college heeft op dit verzoek geantwoord dat de bijstandstuitkering van verzoekster al is beëindigd, het maken van een nieuwe afspraak niet mogelijk is, en dat zij bezwaar en een nieuwe aanvraag voor een uitkering kan indienen.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar bijstandsuitkering ten onrechte is opgeschort en beëindigd. De door het college gevraagde gegevens, te weten de betaling van € 30.000,- door de Belastingdienst in het kader van de toeslagenaffaire, zijn volgens verzoekster niet van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. De volledige schadevergoeding wordt namelijk op grond van artikel 31, tweede lid, onder l, van de Participatiewet en artikel 7, onder p van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ vrijgelaten voor de bijstandsuitkering. De bevoegdheid om tot intrekking over te gaan, ontbreekt dan ook. [1] Verzoekster stelt dat er geen einddatum aan de vrijlating van deze vergoeding zit en er bestaat geen inlichtingenplicht voor de besteding van de schadevergoeding. Voor zover het college wel bevoegd was tot het opvragen van de genoemde informatie, stelt verzoekster dat het college van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik mocht maken, omdat uit het dossier van het college al blijkt dat verzoekster een gedupeerde is van het toeslagenaffaire.
5. Het college heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, omdat verzoekster in het kader van de nieuwe aanvraag heeft aangegeven dat er € 28.000,- op haar rekening staat. Daarnaast blijkt uit het dossier dat zij op 28 februari 2023 nog een bedrag in het kader van de bijstand heeft ontvangen.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit het dossier van het college volgt dat verzoekster voor de kosten van haar levensonderhoud afhankelijk is van een bijstandsuitkering en dat zij (mogelijk) een gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Verder blijkt uit de brief van 10 februari 2023 dat het college er bekend mee was dat verzoekster het bedrag van € 30.000,- heeft ontvangen van de Belastingdienst. Omdat alle erkende gedupeerden € 30.000,- ontvangen op grond van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag [2] had het college hieruit redelijkerwijs kunnen en moeten opmaken dat verzoekster inderdaad een gedupeerde van de toeslagenaffaire is. Vorenstaande brengt mee dat het voor het college redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn dat het hier om een bedrag gaat dat verzoekster heeft ontvangen als compensatie in het kader van de toeslagenaffaire.
7. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het college in dit geval niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van verzoekster ondanks dat verzoekster niet heeft gereageerd op de verzoeken om informatie. De voorzieningenrechter constateert dat het college niet heeft betwist dat verzoekster gedupeerde is van het toeslagenaffaire en dat het bedrag wat zij van de Belastingdienst op haar rekening heeft ontvangen een compensatie betreft voor de gemaakte fouten door de overheid. Deze schadevergoeding wordt volledig vrijgelaten voor de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter ziet daarom ook aanleiding om deze schadevergoeding volledig buiten beschouwing te laten bij het antwoord op de vraag of sprake is van een spoedeisend belang. Een andere opvatting zou er immers toe leiden dat de positie van verzoekster als gedupeerde en het doel van de compensatie wordt miskend. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het college in feite over voldoende informatie beschikte om vast te kunnen stellen of verzoekster (nog) recht had op bijstand. Daar komt het volgende nog bij. Het is bekend en erkend dat gedupeerden van de toeslagenaffaire het vertrouwen in de overheid kwijt zijn. [3] Het college behoort ook tot de overheid. Het had daarom ook in de rede gelegen als het college, wetende dat verzoekster een gedupeerde is, extra inspanningen had getroost om daadwerkelijk met haar in contact te komen. In plaats daarvan is het college in een kort tijdsbestek overgegaan tot opschorting en intrekking van de uitkering. Wat de voorzieningenrechter betreurt is dat het college verzoekster niet heeft willen aanhoren toen verzoekster zelf op 28 februari 2023 contact opnam.
8. De voorzieningenrechter is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluit I en II zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dus dat de uitkering van verzoekster betaalbaar dient te worden gesteld vanaf het moment dat de uitkering is opgeschort (en vervolgens is ingetrokken).
9.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter zal het college ook veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat de zaken samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb en beschouwt deze daarom voor de vaststelling van het bedrag van de proceskosten als één zaak. Als aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet het college deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst de bestreden besluiten I en II tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.In dit kader heeft verzoekster verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:135.
2.Staatscourant 2021, 14691.
3.Zie het rapport (GELIJK)WAARDIG HERSTEL van december 2021. Het rapport bevat inzichten en aanbevelingen van kinderen, jongeren en ouders zélf ten dienste van de landelijke en lokale aanpak van de kinderopvangtoeslagaffaire.