ECLI:NL:RBAMS:2023:2264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/13/730207 / FA RK 23-1355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen ouders zonder gezag en kind op verzoek van Jeugdbescherming

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn ouders. De zaak is aangespannen door Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die verzocht om de bestaande omgangsregeling op te schorten. De minderjarige, geboren in 2010, is sinds 2015 onder toezicht gesteld en heeft in verschillende pleeggezinnen gewoond. De ouders hebben in het verleden omgangsregelingen gehad, maar er zijn zorgen over de impact van de omgang op de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgang met de moeder te belastend is voor de minderjarige, die stress ervaart tijdens de omgangsmomenten. De rechtbank heeft besloten dat de omgangsregeling zal plaatsvinden op basis van de wensen van de minderjarige en onder regie van Jeugdbescherming. De ouders hebben hun twijfels geuit over de regie van Jeugdbescherming en de communicatie rondom de omgangsregeling. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor zes maanden om de nieuwe situatie te evalueren en heeft aangegeven dat de minderjarige in september 2023 wordt uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/730207 / FA RK 23-1355
Beschikking van 13 april 2023 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen Jeugdbescherming,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[de moeder], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. G.M. Haring,
en
2.
[de vader], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. G.M. Haring,
hierna samen te noemen: de ouders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van Jeugdbescherming, ingekomen op 24 februari 2023;
- de brief met bijlagen van 30 maart 2023 van de advocaat van de ouders.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw [naam 1] namens Jeugdbescherming,
- mevrouw [naam 2] , begeleidster van moeder.
De vader heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Haring voornoemd.

2.De feiten

2.1.
De minderjarige [minderjarige] , is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] geboren uit de moeder.
2.2.
[minderjarige] is vanaf 21 mei 2015 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in verschillende pleeggezinnen, van 21 mei 2015 tot 17 februari 2017 en van 17 oktober 2017 tot heden. In de periode van 17 februari 2017 tot 17 oktober 2017 woonde [minderjarige] bij de ouders.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2018 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is Jeugdbescherming Regio Amsterdam met de voogdij belast.
2.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 februari 2020 een omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn ouders vastgesteld van minstens eenmaal per vier weken onder begeleiding, waarbij de verzoeken van de ouders om uitbreiding van de omgang en van Jeugdbescherming om beperking van de omgang zijn afgewezen. De rechtbank was van oordeel, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, dat niet was onderbouwd dat een vermindering van de omgangsmomenten aangewezen was. Uitbreiding van de omgang achtte de rechtbank niet wenselijk vanwege het hechtingsproces in het pleeggezin.
Aan deze omgangsregeling heeft de rechtbank de volgende voorwaarden verbonden:
-de ouders zoeken [minderjarige] niet meer actief op buiten de bezoekmomenten,
-de ouders werken mee aan de begeleiding van Spirit Pleegzorg tijdens de begeleide bezoeken,
-de ouders brengen geen cadeaus mee naar [minderjarige] en de pleegmoeder op haar adres,
-de ouders nemen geen cadeaus mee naar de begeleide omgang bij Spirit, tenzij na overleg met de pleegzorgmedewerker en als die dat heeft goedgekeurd, onder oplegging van een dwangsom aan de ouders van € 100,- per keer met een maximum van € 2.500,- als zij de omgang(safspraken) niet nakomen.
2.5.
Bij beschikking van het Hof Amsterdam van 23 februari 2021 is deze beschikking bekrachtigd.
2.6.
Op 12 oktober 2021 heeft Jeugdbescherming een kernbesluit genomen dat - kort gezegd- inhoudt dat de dwangsommen niet meer zullen worden geïncasseerd.

3.Het verzoek

3.1.
Jeugdbescherming verzoekt de bij beschikking van de rechtbank van 12 februari 2020 vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] op te schorten, waarbij Jeugdbescherming de bevoegdheid en de regie krijgt om de verdere invulling van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] nader vorm te geven en zo nodig uit te breiden indien dit passend is in het belang van [minderjarige] , subsidiair de omgang te wijzigen naar eenmaal per zes weken onder begeleiding van Levvel Pleegzorg en in een kantoor van Levvel, onder dezelfde voorwaarden zoals bepaald in de beschikking van 12 februari 2020.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge de artikelen 1:377a en 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met diegenen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staan. De rechter stelt op verzoek van de ouder(s) of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, waaronder ook de voogdij-instelling (zie ECLI:NL:HR:2017:943), al dan niet voor bepaalde tijd een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, of wijzigt deze indien sprake is van gewijzigde omstandigheden.
4.2.
Jeugdbescherming legt aan het verzoek ten grondslag dat het contact met de moeder te belastend is voor [minderjarige] en schade toebrengt aan zijn ontwikkeling. [minderjarige] ervaart stress rond het omgangsmoment met de moeder en daarnaast zijn er spanningen tussen de ouders tijdens het omgangsmoment. Daarnaast blijft de moeder [minderjarige] ook buiten de omgangsmomenten opzoeken en cadeaus geven. Ook gaat zij tijdens de omgang discussies aan met pleegzorg over de terugplaatsing van [minderjarige] . Er is geen emotionele toestemming van de moeder voor de plaatsing van [minderjarige] in het huidige pleeggezin. De moeder wil geen gesprekken met de hulpverlening over het op een veilige manier voortzetten van de omgang. De (onbegeleide) omgang met de vader gaat wel goed en is uitgebreid naar 2,5 uur per vier weken. Jeugdbescherming gunt het [minderjarige] dat de regie over de omgang bij Jeugdbescherming zal liggen. Dit betekent namelijk dat [minderjarige] zelf de regie krijgt. Als [minderjarige] ervaart dat de omgang goed gaat dan kan worden bekeken of de omgang wordt uitgebreid. Als [minderjarige] last ervaart van het gedrag van zijn moeder kan hij aangeven dat hij minder contact wil en dan zal Jeugdbescherming daarvoor zorgen. [minderjarige] wordt geïnformeerd over deze procedure. Het is ingewikkeld voor [minderjarige] om zijn mening hierover te geven. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij de moeder wel weer wil zien. Hij wil weten of hij de moeder bij haar thuis kan zien.
4.3.
Door de moeder en namens de ouders is aangevoerd dat wordt betwijfeld of de regie echt bij [minderjarige] zou komen te liggen. Er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen Jeugdbescherming en de ouders. De ouders benadrukken dat er na de uithuisplaatsing in 2015 in het kader van het NIKA-traject door NIKA is geconstateerd dat er een goede gehechtheidsrelatie bestond tussen de ouders en [minderjarige] . De hechtingsproblematiek van [minderjarige] is nadien ontstaan. De ouders hebben ervaren dat Jeugdbescherming fors investeert om zo min mogelijk omgang tussen de ouders en [minderjarige] te laten plaatsvinden. De vastgestelde omgangsregeling wordt vaak afgezegd. Na de uithuisplaatsing in oktober 2017 is er zelfs een half jaar geen omgang geweest, met als reden dat [minderjarige] moest hechten in het nieuwe pleeggezin. Een door de ouders daartegen ingediende klacht is gegrond verklaard. Ook zijn er onredelijke eisen gesteld, zoals het verbod aan de ouders en [minderjarige] om elkaar te groeten op straat, op straffe van dwangsom, terwijl zij bij elkaar in de buurt woonden. De deurwaarder en de politie zijn zelfs ingeschakeld vanwege eenmaal groeten. Pas na inschakeling van de kinderombudsman is de dwangsom er afgehaald.
Voorts worden de ouders niet of onjuist geïnformeerd en worden zij niet meegenomen in de beslissingen over [minderjarige] . Tekenend hiervoor is dat de moeder de huidige voogd, die al sinds oktober 2022 betrokken is, niet kent, dat met moeder niets is besproken over dit verzoek en dat er vanuit Levvel geen gesprek is geweest om de moeder te adviseren hoe het beter kan bij de omgang. Er wordt slechts geprobeerd afbreuk te doen aan de omgangsregeling met als reden dat de moeder te veel beslag legt op [minderjarige] . Als het doel is om de moeder te begrenzen kan dat ook op een andere wijze worden gerealiseerd. Jeugdbescherming heeft voorts niet onderzocht wat goed is voor [minderjarige] . De regie in handen van [minderjarige] kan hem misschien een gevoel van rust geven, maar het is ook belangrijk dat [minderjarige] contact heeft met de moeder. Op dit moment heeft de moeder [minderjarige] alweer 5½ maand niet gezien, sinds 20 september 2022. Als men ziet hoe de omgang gaat en gelet op de hechting die [minderjarige] met de moeder had, moet juist worden ingezet op het in stand houden van de relatie die er is en moet de omgang juist worden opgebouwd. De ouders zijn de stabiele factor in het leven van [minderjarige] , gelet op de vele overplaatsingen. Er moet met de moeder worden gesproken en er moet voor worden gezorgd dat zij welkom is bij Levvel. De moeder heeft zelf begeleiding gezocht. Zij wil graag handvatten om beter aan te sluiten bij [minderjarige] . De hulpverlening moet de moeder niet afstraffen vanwege het verleden en de crisisplaatsingen. Het is belangrijk dat er een zekere frequentie is van de bezoeken van [minderjarige] aan de moeder en de hulpverlening moet erop inzetten om die bezoeken in goede banen te leiden. Het is niet goed om de moeder achter een glazen raampje te zetten bij [minderjarige] .
Als [minderjarige] zegt dat hij de moeder wil zien dan moet daarnaar geluisterd worden, maar als hij een voetbaltoernooi heeft dan vervalt de omgang misschien. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat er dan wel omgang zal zijn.
4.4.
De rechtbank zal het verzoek om de omgangsregeling op te schorten in die zin toewijzen dat de omgang zal plaatsvinden op geleide van de behoeften van [minderjarige] en onder regie van Jeugdbescherming. [minderjarige] is inmiddels 13 jaar en op die leeftijd wordt het steeds belangrijker dat er met de mening van een kind rekening wordt gehouden. Het is in dit geval van belang dat [minderjarige] gaat ervaren dat er met zijn wensen rekening wordt gehouden en dat er als het gaat om omgang met zijn ouders niet over hem, maar vooral door hem wordt beslist.
Dat betekent in dit geval dat Jeugdbescherming de regie heeft over de omgang van [minderjarige] met de moeder, maar dat [minderjarige] in samenwerking met Levvel zelf bepaalt wanneer er een afspraak wordt gemaakt met de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Jeugdbescherming aangegeven dat [minderjarige] de moeder wel weer wil zien. Daarom is afgesproken dat Nicole op dinsdag 4 april 2023 met de moeder en [minderjarige] zal bellen om een afspraak te regelen.
4.5.
De omgangsregeling wordt voor het overige niet gewijzigd. Dit betekent de omgang met de vader niet verandert en dat de gestelde voorwaarden nog gelden.
4.6.
De rechtbank acht het wenselijk dat deze nieuwe situatie, waarin er geen vaste regeling meer geldt voor de moeder en zij afhankelijk is van [minderjarige] behoefte om haar te zien, over zes maanden wordt geëvalueerd. De rechtbank zal de zaak daarom aanhouden voor de duur van zes maanden. Daartoe is mede redengevend dat gebleken is dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder nu voor de tweede keer voor meer dan vijf maanden is opgeschort. Dat dit weer is gebeurd bevreemdt te meer, nu een klacht van ouders over een vergelijkbare situatie, te weten het niet laten doorgaan van de omgang gedurende een half jaar in 2017, door de Kinderombudsman op 7 november 2019 gegrond is verklaard.
4.7.
Verder vindt de rechtbank het zeer wenselijk dat [minderjarige] zelf ook eens met de kinderrechter in gesprek gaat. Jeugdbescherming heeft meegedeeld dat [minderjarige] op dit moment niet met de kinderrechter wilde spreken en dat hij ook niet met teveel mensen wil spreken over dit soort onderwerpen, maar de kinderrechter moet beslissingen nemen over onder andere de omgang en dan stelt zij het op prijs als [minderjarige] zelf aan de kinderrechter vertelt wat hij graag wil. [minderjarige] hoeft niet op gesprek te komen als hij dat niet wil, maar de kinderrechter wil graag horen wat hij te zeggen heeft. Daarom zal [minderjarige] in september 2023 nog een keer worden uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2020 in zoverre:
dat de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal plaatsvinden op geleide van de wensen van [minderjarige] en onder regie van Jeugdbescherming, zoals verder omschreven in rechtsoverweging 4.4.;
- handhaaft de bij beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2020 vastgestelde omgangsregeling voor het overige;
- houdt de zaak
pro formaaan voor de duur van 6 maanden tot
30 augustus 2023;
- bepaalt dat de zaak opnieuw op een zitting wordt gepland in september of oktober 2023, bij mr. M.J.M. Marseille, voor welke zitting zullen worden uitgenodigd: Jeugdbescherming Regio Amsterdam, de ouders en hun advocaat en [minderjarige] , voor een kindgesprek.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. M.J.M. Marseille, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 13 april 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).