ECLI:NL:RBAMS:2023:2214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
13.162417.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in woning met geweld

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 oktober 2019, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de woning van het slachtoffer binnenging met de bedoeling om geld en goederen te stelen. Tijdens de confrontatie werd het slachtoffer mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaringen van het slachtoffer en getuigen zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot diefstal met geweld niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk goederen had weggenomen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in zijn vordering tot schadevergoeding ontvangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.162417.20
Datum uitspraak: 12 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2021 en 29 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

primair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- 10 euro, althans enig geldbedrag en/of
- een horloge (merk Cartier) en/of een telefoon (merk Apple),
in elk geval enig goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer] ( [adres slachtoffer] ) toe te gaan en/of
-voornoemde [slachtoffer] bij zijn nek te pakken en/of (vervolgens) op de grond te gooien/duwen/trekken en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een ploertendoder, althans een hard voorwerp, meermaals, althans eenmaal tegen/op zijn rug en/of ribben, althans het lichaam te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal tegen het lichaam (met gebalde vuist) te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- ( daarbij) te zeggen: "Waar is het geld".
subsidiair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goederen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer] ( [adres slachtoffer] ) is/zijn toegegaan en/of
-voornoemde [slachtoffer] bij zijn nek heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) op de grond heeft/hebben gegooid/geduwd/getrokken en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) heeft/hebben vastgehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een ploertendoder, althans een hard voorwerp, meermaals, althans eenmaal tegen/op zijn rug en/of ribben, althans het lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal tegen het lichaam (met gebalde vuist) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- ( daarbij) heeft/hebben gezegd: "Waar is het geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.

primair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Amsterdam , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- voornoemde [slachtoffer] met een ploertendoder, althans een hard voorwerp, meermaals, althans eenmaal tegen/op zijn rug en/of ribben, althans het lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal tegen het lichaam (met gebalde vuist) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] bij zijn nek te pakken en/of (vervolgens) op de grond te gooien/duwen/trekken en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een ploertendoder, althans een hard voorwerp, meermaals, althans eenmaal tegen/op zijn rug en/of ribben, althans het lichaam te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal tegen het lichaam (met gebalde vuist) te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op zondagochtend 13 oktober 2019 is de politie na een melding van een schietpartij naar de woning [adres slachtoffer] te Amsterdam gegaan. Door de meldster is verklaard dat er een ruzie was in de woning van haar buurman. Zij hoorde een hoop kabaal, geschreeuw en knallen en iemand om de politie roepen. Zij heeft drie mannen zien weglopen. De politie zag dat de deur van de woning was gesloten. Op het aanbellen, kloppen en bonken op de deur kwam geen reactie en pas nadat de politie luid en duidelijk door de brievenbus schreeuwde: ”Politie, open doen”, werd de deur geopend door een man, die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer] . De politie zag dat [slachtoffer] een rode plek op de rechterzijde van zijn hoofd had. [slachtoffer] heeft, gehoord als verdachte, op 14 en 22 oktober 2019 verklaard dat drie mannen in zijn woning zijn geweest, waarvan hij één kende als zijn oude vriend [naam] . De mannen hebben aan [slachtoffer] gevraagd ‘waar het geld’ is, ze hebben hem geschopt en geslagen en toegetakeld met een ploertendoder, en ze hebben zijn horloge meegenomen. De politie heeft gezien dat in de gang en in de woning bloedsporen waren en glasscherven lagen. De politie heeft in een afgesloten ruimte van de woning een hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in deze strafzaak kan worden bewezen of verdachte zich, met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld dan wel poging daartoe en de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte, met zijn mededaders, de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met geweld en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan. Van het gebruik van
‘een ploertendoder, althans een hard voorwerp’dient verdachte te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en 2 primair, subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in het verleden geld heeft geleend aan [slachtoffer] en dat [slachtoffer] geweigerd heeft dit geld terug te betalen. Verdachte is door [medeverdachte] benaderd met de mededeling dat hij hierover met [slachtoffer] wilde gaan praten. Dat was het motief voor de confrontatie op 13 oktober 2019. De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten een horloge, een telefoon en een tientje hebben weggenomen uit de woning van [slachtoffer] . Hij heeft de rechtbank verzocht behoedzaam om te gaan met de niet consistente en daardoor niet geloofwaardige verklaringen van [slachtoffer] . |Wat betreft de diefstal met geweld dan wel de poging daartoe (feit 1) bevat het dossier onvoldoende bewijs dat het ten laste gelegde, het horloge, de telefoon en/of het geldbedrag, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zijn weggenomen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling (feit 2 primair) kan niet worden bewezen dat verdachte daartoe het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad. Het slaan met een ploertendoder kan niet worden bewezen en de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is uitgesloten wanneer met een vuist op een lichaam wordt geslagen. De raadsman is verder van mening dat de inconsistente en onbetrouwbare verklaringen van [slachtoffer] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Ten aanzien van de mishandeling (feit 2 subsidiair) heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer, omdat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van hemzelf en zijn medeverdachten, waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onderdeel
‘slaan met een ploertendoder, althans een hard voorwerp’, zoals dit ten laste gelegd is onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair, niet kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.4.2
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de poging tot diefstal met geweld (feit 1 subsidiair) en de mishandeling (feit 2 subsidiair) kunnen worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op 13 oktober 2019 is verdachte met medeverdachte [medeverdachte] en een derde man naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres slachtoffer] te Amsterdam gegaan. [medeverdachte] en [slachtoffer] kenden elkaar al langere tijd. [medeverdachte] heeft, naar eigen zeggen, in 2006 een geldbedrag van EUR 68.000 aan [slachtoffer] geleend en het zat hem dwars dat [slachtoffer] , ondanks vele toezeggingen, dit bedrag niet heeft terugbetaald. De twee mannen, waaronder verdachte, die [medeverdachte] vergezelden tijdens dit bezoek aan [slachtoffer] , heeft hij ter bescherming meegenomen. [medeverdachte] heeft dit bezoek niet van tevoren aangekondigd bij [slachtoffer] .
[medeverdachte] heeft aangebeld bij de woning waarbij verdachte en de derde man, uit het zicht van [slachtoffer] , om de hoek naast de voordeur stonden. Nadat [slachtoffer] de deur van zijn woning had opengedaan, zijn [medeverdachte] , verdachte en de derde man naar binnen gegaan. In de gang van de woning hebben zij [slachtoffer] bij zijn nek vastgepakt en op de grond gegooid. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat [slachtoffer] zich hiertegen heeft verzet toen hij werd vastgehouden en mishandeld en dat verdachte als gevolg van een stukgeslagen wijnfles en/of glasscherven gewond is geraakt aan zijn hand. [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat hij een van de mannen hoorde zeggen:
“Waar is het geld”, waarop hij heeft gezegd dat hij geen geld had en dat hij alleen een horloge had.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachten hebben gehandeld ter uitvoering van een gezamenlijk plan. [medeverdachte] heeft, gesteund door twee mannen, waaronder verdachte, [slachtoffer] opgezocht vanwege een geldbedrag. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte] zo’n grote claim had op [slachtoffer] , nu [slachtoffer] tegen [medeverdachte] heeft gezegd:
“Godverdomme [naam] wat is dit?”Er is geen onderbouwing voor de financiële claim van [medeverdachte] gegeven. [medeverdachte] heeft als getuige bij de rechter-commissaris op 10 mei 2022 weliswaar verklaard dat hij in de zomer van 2006 een bedrag van EUR 100.000 op zijn rekening heeft gekregen van zijn moeder, dat hij hiervan EUR 90.000 heeft opgenomen en dat hij dit geld heeft gebruikt voor een lening aan [slachtoffer] , maar deze gestelde lening aan [slachtoffer] is echter niet onderbouwd.
Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gebleken met welk oogmerk medeverdachte [medeverdachte] , verdachte en de derde man naar de woning van [slachtoffer] zijn toegegaan, namelijk om geld te halen dat niet aan [medeverdachte] toebehoorde, en dat dit gepaard is gegaan met geweld tegen [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en de medeverdachten een tientje, een horloge van het merk Cartier, en een telefoon van het merk Apple, hebben weggenomen. De verklaring van [slachtoffer] voor wat betreft het horloge en de telefoon is niet nader onderbouwd met een aankoopbewijs dan wel andere bescheiden. Daarnaast heeft [slachtoffer] geen verklaring afgelegd over het wegnemen van een tientje. Verder blijkt niet van enig ander ondersteunend bewijsmateriaal dat ziet op het wegnemen van deze goederen. Nu niet bewezen is dat de uitvoering van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met geweld is voltooid, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt verder dat de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling evenmin kan worden bewezen. Hoewel het tegen het lichaam slaan/stompen tot ernstig letsel zou kunnen leiden, is er onvoldoende bewijs dat verdachte en zijn mededaders de (voorwaardelijk) opzet hadden op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] hebben mishandeld.
De raadsman heeft ten aanzien van de mishandeling aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Zoals hiervoor overwogen is niet aannemelijk geworden dat verdachte en zijn medeverdachten zich zagen geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen zij zich moesten verdedigen, maar heeft voornoemde [slachtoffer] zich tijdens de worsteling in de gang van zijn woning verzet nadat hij vrij onverhoeds door verdachte en zijn medeverdachten bij zijn nek werd vast vastgepakt en op de grond is gegooid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde en wel dat:

1.subsidiair,

hij op 13 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer] ( [adres slachtoffer] ) zijn toegegaan en
- voornoemde [slachtoffer] bij zijn nek hebben gepakt en op de grond hebben gegooid en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer] hebben vastgepakt en hebben vastgehouden en
- voornoemde [slachtoffer] tegen het lichaam hebben geslagen en
- daarbij hebben gezegd: "Waar is het geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.subsidiair,

hij op 13 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] bij zijn nek te pakken en op de grond te gooien en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en vast te houden en
- voornoemde [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen staan in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie gelet op de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met geweld heeft zij aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor een overval in een woning met ander dan licht geweld, te weten 60 maanden gevangenisstraf. Verdachte heeft recente recidive, maar de officier van justitie ziet hem, anders dan medeverdachte [medeverdachte] , niet als de aanstichter van het gepleegde geweld. Verdachte is meegegaan om [medeverdachte] te beschermen. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar en 5 maanden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie hoog is voor een zaak van 3,5 jaar geleden, waarbij de redelijke termijn fors is geschonden. Verdachte is sindsdien verder gegaan met zijn leven. Hij is vader geworden en hij werkt als ZZP’er bij [organisatie] . De raadsman verzoekt de rechtbank bij het bepalen van een straf rekening te houden met de context van de zaak en het gedrag van [slachtoffer] . Hij verzoekt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, maar een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze voor wat betreft de materiële schade niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade dient het gewelddadige handelen van [slachtoffer] te worden meegewogen. Het gevorderde bedrag is gelet op het letsel te hoog.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van geweld en een mishandeling. Slachtoffer [slachtoffer] heeft medeverdachte [medeverdachte] binnen gelaten in zijn woning, omdat het een oude vriend van hem was. Bovendien is een woning bij uitstek de plek waar de bewoner – in dit geval slachtoffer [slachtoffer] - zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachten aan dat door het gewelddadige handelen aan het slachtoffer letsel is toegebracht. De rechtbank vindt dit een ernstig feit en hiermee heeft verdachte ook bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 februari 2023 waaruit blijkt dat hij eerder voor onder meer een geweldsdelict is veroordeeld.
Bij het vaststellen van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Die vermelden voor een voltooide overval woning met licht geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Deze straf wordt vanwege de poging met een derde verminderd. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de straffen die in soortgelijke zaken door deze rechtbank worden opgelegd. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie niet volgen en een lagere straf opleggen nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de voltooide diefstal met geweld en de poging tot zware mishandeling.
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De redelijke termijn heeft een aanvang genomen met het eerste verhoor van de verdachte op 17 februari 2020. Hoewel de datum van een eerste verhoor in beginsel niet wordt gerekend als begindatum voor de redelijke termijn, kon de verdachte in deze zaak in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld aan het gegeven dat sprake is van een ernstig feit en van verdachte in de woning van [slachtoffer] een bloedspoor was aangetroffen. Na 1 jaar en 10 maanden, op 17 december 2021, is het onderzoek op de openbare zitting aangevangen. De zaak is vervolgens aangehouden voor het horen van de verdachte en een aantal getuigen. Dat onderzoek was eind juni 2022 afgerond, waarna de inhoudelijke behandeling opnieuw op zich heeft laten wachten. De rechtbank stelt vast dat op de dag van de uitspraak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 1 jaar en bijna 2 maanden. Gelet op de uitgangspunten van de Hoge Raad dient bij een dergelijke overschrijding naar bevind van zaken te worden gehandeld
De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, matigen. De rechtbank heeft verder gelet op de beperktere rol van verdachte bij de bewezen geachte feiten. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven vanwege de aard en ernst van het misdrijf geen aanleiding voor een strafmatiging, zoals verzocht door zijn raadsman. Oplegging van alleen een taakstraf en een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf is, mede gelet op het taakstrafverbod, niet aan de orde. De rechtbank acht, alles afwegende, het passend en geboden om naast een taakstraf van 240 uren, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.4
De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert EUR 5.100 aan vergoeding van materiële schade, te weten een horloge, merk Cartier, van EUR 4.500 en een telefoon, Apple iPhone 6, van EUR 600, en EUR 2.500 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen. De raadsman heeft de vordering betwist.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de materiële schade, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Voor wat betreft de immateriële schade staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van EUR 1.250.
De verdachte is – hoofdelijk met zijn mededader – tot vergoeding van deze schade gehouden.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b lid 3, 22c, 22d, 36f, 45, 55 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:

1. subsidiair: poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en

2. subsidiair: medeplegen van mishandeling.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen.
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van EUR 1.250 aan vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 13 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat EUR 1.250 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 13 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of zijn mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.W.H.G. Loyson, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2023.
Bijlage
Bewijsmiddelen

1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2019215802-11 van 14 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] (p. 2063-2068), met fotobijlagen.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , wonende op het adres [adres slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 13 oktober 2019 werd er bij mijn woning te Amsterdam aangebeld en ik zag dat daar een oude vriend van mij, [naam] , aan de deur stond. Hij stond daar alleen voor mijn deur. Ik deed de deur even dicht want ik was nog niet aangekleed. Ik had hem ook gevraagd waarom hij niet even belde voor hij kwam. Ik ken hem al 25 jaar of zo. Toen ik open deed kwam [naam] naar binnen met achter hem twee mannen. NN1 pakte mij bij mijn nek en gooide mij op de grond, hij was een sterke man. Toen kwam NN2 er bij. Ik lag op de grond. NN2 sloeg mij op mijn lichaam, op mijn rug en zijkant van mijn torso. Ik wilde ze in de gang houden. Ik bleef mij hevig verzetten en pakte een lege wijnfles die in de gang stond. Tijdens de worsteling is deze stuk gegaan. NNI hoorde ik roepen: "Waar is het geld "?? Ik zei toen tegen [naam] : "Godverdomme [naam] wat is dit? ". Ik zei dat ik geen geld had. Ik zag dat NN2 bloedde aan zijn rechterhand.

2. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 10 mei 2022 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Er vond een worsteling plaats. Wat ik dan te horen krijg, is “Waar is het geld?”. Ik was in worsteling met [naam] en die andere persoon. Vervolgens ben ik geslagen door uw cliënt (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik vroeg gedurende de worsteling aan [naam] waar dit allemaal over ging. De enige reactie van hem was: “Ja, ze krijgen nog geld van mij”. Ik wilde weten Wat gebeurt hier? What the fuck, [naam] ? Wat wil je in mijn huis? Op het moment dat de ene man de woonkamer binnenliep werd ik in bedwang gehouden door de andere man en [naam] . Op uw vraag hoe de worsteling ging en wat de andere twee mannen deden antwoord ik u dat zij mij vooral naar binnen wilden duwen. Zij hadden mij vast en trokken aan mij. Ik heb nog steeds last aan de achterkant van mijn ribben. Ik heb nog steeds pijn in mijn rug. Het letsel aan mijn ribben is vastgelegd door een arts.
3. Een geschrift, zijnde een e-mail van [slachtoffer] van 20 maart 2023, met als bijlage een gedeelte van een geneeskundige verklaring ten name van [slachtoffer] over de periode van 16 tot en met 18 oktober 2019.
Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
17-10-2019
Thoracale pijnklachten na mishandeling op 13-10 meerdere malen geslagen.
Rug re tpv scapula en naar caudaal meerdere hematomen.
Caudale ribben dorsaal druk pijnlijk, asdrukpijn.
Ribcontusie
16-10-2019
Formatus gekneusde ribben, heeft een groot hematoom op zijn rug.

4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2019215802 van 30 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] (p. 2167-2174).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam] , zakelijk weergegeven:
Ik ben op 13 oktober 2019 op bezoek gegaan bij [slachtoffer] te Amsterdam.. Ik had hem verrast. Toen hij de deur open deed ben ik naar binnen gegaan en achter mij kwamen mijn twee vrienden. Wij hielden hem vast in de gang. Er lag een lege fles in de gang. [slachtoffer] heeft die fles gepakt. Ik zag dat hij de fles op de deur stuk sloeg en dat hij toen de kapotte fles in de hand had. We moesten zijn hand vasthouden. Toen zijn er een aantal vuistslagen gebeurd. Ik hield hem alleen maar vast. Jongen A hield de hand vast waarin [slachtoffer] de fles vast had. U vraagt mij hoe dat ging. Die jongen sloeg hem. Jongen A was bezig de andere hand te controleren, maar die was uitgegleden in het glas en gewond geraakt. Jongen A is even de woning ingegaan om te kijken of er geld was. Jongen A en B vroegen aan [slachtoffer] of er geld in de woning was. [slachtoffer] zei ik heb het niet, ik heb het niet.

5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met nummer 2019215802 van 18 januari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] (ongenummerd).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ben op 13 oktober 2019 met [naam] mee gegaan. Hij belde mij op dat hij geld tegoed had van die man en hij vroeg mij mee te gaan. [slachtoffer] ontloopt hem al een hele tijd. [naam] wilde hem nu verrassen aan de deur. We zijn met zijn drieën met de auto naar Amsterdam gekomen. Eerst belde [naam] op en toen ging de deur open en toen zei die man dat hij zich moest aankleden. We stonden om de hoek. Toen hij de deur weer open deed liepen wij mee naar binnen. Ik was gewond aan mijn hand geraakt.. Er is een confrontatie geweest in de gang.