ECLI:NL:RBAMS:2023:2161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AMS 22/3965
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de stopzetting en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar toeslag en de terugvordering van teveel betaalde toeslag. Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, had op 9 november 2017 een toeslag aangevraagd die op 13 november 2017 werd toegekend. De toeslag werd verhoogd op 14 november 2018, maar op 14 januari 2022 besloot verweerder de toeslag per 1 juli 2019 stop te zetten, omdat de partner van eiseres was gaan werken en hun gezamenlijke inkomen boven het sociaal minimum uitkwam. Eiseres ontving in totaal € 9.813,17 teveel aan toeslag, dat door verweerder werd teruggevorderd.

Eiseres stelde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door niet tijdig te reageren op signalen dat haar ex-partner een Ziektewetuitkering ontving. Ze beriep zich op de zesmaanden-jurisprudentie, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van relevante informatie over haar ex-partner's inkomen. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de stopzetting en terugvordering van de toeslag terecht waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Elfert).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar toeslag en de terugvordering van de aan haar teveel betaalde toeslag.
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [de persoon] als waarnemer van haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiseres ontvangt een WIA [1] -uitkering. Op 9 november 2017 heeft eiseres een toeslag aangevraagd op grond van de Toeslagenwet. Deze is op 13 november 2017 aan haar toegekend. Eiseres heeft op 22 oktober 2018 opnieuw een toeslag aangevraagd. Verweerder heeft met een besluit van 14 november 2018 de toeslag van eiseres verhoogd, omdat haar partner geen inkomsten meer had door de beëindiging van zijn WW [2] -uitkering.
2.2.
Op 14 januari 2022 heeft verweerder de toeslag van eiseres per 1 juli 2019 stopgezet. Volgens informatie van verweerder is de partner van eiseres gaan werken per
1 juli 2019. De totale inkomsten van eiseres en haar partner zijn daardoor hoger dan het sociaal minimum, waardoor eiseres geen recht meer heeft op een toeslag. Eiseres heeft over de periode 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2022 te veel toeslag ontvangen. Verweerder heeft het te veel betaalde bedrag aan toeslag van € 9.813,17 van eiseres teruggevorderd.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de stopzetting en de terugvordering gehandhaafd. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiseres niet heeft doorgegeven dat haar partner per 1 juli 2019 weer is gaan werken. Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de toeslag van eiseres terecht heeft stopgezet en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld?
4.1.
Eiseres voert aan dat het feit dat haar ex-partner per 21 oktober 2019 een Ziektewetuitkering ontving, voor verweerder een signaal had moeten zijn om na te gaan of het gezin recht had op toeslag. Volgens eiseres volgt uit vaste rechtspraak [3] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigde betaalde uitkeringen terug te vorderen vervalt binnen zes maanden na een dergelijk signaal, indien in die periode geen actie is ondernomen (de zesmaanden-jurisprudentie). Eiseres voert aan dat de terugvordering niet binnen deze zes maanden is geschied, waardoor verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2.
Voor zover eiseres aanvoert dat het feit dat haar ex-partner per 21 oktober 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving een voldoende concreet signaal voor verweerder had moeten zijn als bedoeld in de aangehaalde rechtspraak, volgt de rechtbank haar niet. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder terecht toegelicht dat toeslagen individuele uitkeringen zijn. Dat betekent dat wanneer de ex-partner een Ziektewetuitkering ontvangt dit niet gekoppeld is aan de toeslag van eiseres. Pas toen de ex-partner van eiseres een WIA-uitkering en daarbij ook een toeslag aanvroeg, heeft verweerder bij de beoordeling daarvan de inkomensgegevens van de ex-partner en eiseres bekeken. Verweerder heeft toen ontdekt dat eiseres al een toeslag ontving en gezien dat die te hoog was. De rechtbank stelt verder dat verweerder ook niet gehouden is om spontaan de polisadministratie te raadplegen om te controleren of de bij hen bekende (inkomens)gegevens nog juist zijn. Dit volgt uit rechtspraak van de Raad. [4] Een beroep op de zesmaanden-jurisprudentie gaat dan ook niet op.
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat een uitkeringsgerechtigde op verzoek of uit eigen beweging aan verweerder de informatie moet verstrekken waarvan het hem redelijkerwijze duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht of op de hoogte van de uitkering. Dit staat ook in het toekenningsbesluit. Eiseres had dus moeten en kunnen weten dat zij aan verweerder moest doorgeven dat haar ex-partner weer was gaan werken per 1 juli 2019. Uit het dossier volgt dat eiseres ook daadwerkelijk op 22 oktober 2018 aan verweerder heeft doorgegeven dat haar ex-partner geen inkomsten meer had, waarna verweerder de toeslag heeft verhoogd. Ook hieruit volgt dat het voor eiseres redelijkerwijze duidelijk had moeten zijn dat de inkomsten van haar ex-partner van invloed konden zijn op haar recht op toeslag. De omstandigheid dat eiseres wijzigingen niet zelf doorgeeft aan verweerder, maar dat zij dit laat doen door een medewerker van de [organisatie] , maakt het voorgaande niet anders.
Zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien?
5.1.
Eiseres voert aan dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Het gezin van eiseres leeft van een gering inkomen, terwijl zij ook de zorg hebben voor een minderjarig kind. Zij kunnen elke maand net aan rondkomen, waardoor sprake is van een schrijnende financiële situatie.
5.2.
De rechtbank overweegt dat van dringende redenen om af te zien van terugvordering sprake is als door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden geen aanleiding om deze dringende redenen aan te nemen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder tot op heden het bedrag nog niet van eiseres heeft teruggevorderd. In het geval dat de financiële situatie van eiseres dat nodig maakt, kan eiseres verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat zij het inkomen van eiseres daarbij zullen onderzoeken en dan zullen kijken of er betalingsmogelijkheden zijn en of aanleiding bestaat voor een betalingsregeling.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de toeslag heeft stopgezet en teruggevorderd.
6.2.
Eiseres krijgt het door haar betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:549.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2652.