ECLI:NL:RBAMS:2023:2137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/13/730358 / KG ZA 23-161
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een moeder met kinderen uit noodopvang Amsterdam na langdurige opvang en zelfredzaamheidsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een moeder met haar drie kinderen uit de noodopvang in Amsterdam. De moeder, die sinds november 2020 met haar kinderen in de noodopvang verblijft, heeft eerder een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend die door de Gemeente Amsterdam is afgewezen op basis van haar zelfredzaamheid. De Gemeente heeft de moeder en haar kinderen gedurende bijna 2,5 jaar noodopvang geboden, maar heeft nu gevorderd dat zij de opvang verlaat, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor het verblijf in de noodopvang. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de inspanningen van de moeder om alternatieve woonruimte te vinden en de rechtmatigheid van de besluiten van de Gemeente. Ondanks dat de moeder heeft aangevoerd dat zij actief op zoek is naar een woning, heeft de rechter geconcludeerd dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd en dat de Gemeente ruimschoots aan haar opvangverplichtingen heeft voldaan. De rechter heeft de vordering van de Gemeente tot ontruiming toegewezen, met de overweging dat de belangen van de Gemeente zwaarder wegen dan die van de moeder en haar kinderen, nu er geen acute noodsituatie meer is en de moeder al geruime tijd zonder recht of titel in de noodopvang verblijft. De moeder is veroordeeld tot ontruiming binnen tien dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/730358 / KG ZA 23-161 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 6 april 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij concept dagvaarding van 17 maart 2023,
advocaat mr. J. Liauw-A-Joe te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
mede in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3],
woonplaats kiezende bij haar advocaat,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. G.J. Mulder te AMSTERDAM.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 23 maart 2023 waren aanwezig:
- aan de kant van de Gemeente: mr. C. Reitzema (beleidsadviseur) met
mr. Liauw-A-Joe,
- [gedaagde] met haar dochter [naam 1] en mr. Mulder. [gedaagde] werd bijgestaan door
J. Ankomah als tolk twi. Ook aanwezig was [naam 2] (Buurtteam, begeleider van [gedaagde] ).
1.2.
Op de zitting heeft de Gemeente de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1976, is in 1992 vanuit Ghana met haar moeder naar Nederland gekomen en heeft in Amsterdam gewoond. Zij heeft daar haar opleiding (catering) aan het ROC afgemaakt en is nadien gaan werken als schoonmaakster.
2.2.
[gedaagde] heeft drie kinderen, geboren respectievelijk in 2005, 2007 en 2014.
[gedaagde] en haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Met haar oudste kinderen is [gedaagde] in 2008 naar Engeland verhuisd. Na een korte verkenning in 2014 is zij in 2019 met de kinderen naar Nederland teruggekeerd. De kinderen zitten in Amsterdam op school.
2.4.
Bij besluit van 4 november 2020 heeft (het college van burgemeester en wethouders van) de Gemeente de aanvraag van [gedaagde] om maatschappelijke opvang – een ‘voorziening op maat’ als bedoeld in de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) – afgewezen. Als grond voor die afwijzing is in de beslissing vermeld:

U bent voldoende zelfredzaam op meerdere door het college bepaalde leefgebieden.”
2.5.
Op grond van een besluit van de Gemeente van 25 november 2020 verblijft [gedaagde] sinds die datum met haar kinderen in de noodopvang van de Gemeente, aanvankelijk in een hotel aan de [locatie 1] en inmiddels in een hotel aan de [locatie 2] . In die beslissing staat dat de opvang – een ‘algemene voorziening’ op basis van de Wmo – stopt op 7 december 2020, omdat het een kortdurend verblijf is, bedoeld voor dakloze gezinnen om tot rust te komen, te bedenken welke stappen nodig zijn om de situatie van dakloosheid op te heffen en deze stappen ook daadwerkelijk uit te voeren.
2.6.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 4 en 25 november 2020. Op 21 januari 2021 heeft de Gemeente de bezwaren ongegrond verklaard, onder meer omdat [gedaagde] niet voldeed aan het vereiste ‘binding met Amsterdam’. In de beslissing staat dat de noodopvang niet is bedoeld voor mensen die zich in Amsterdam willen vestigen. Verder blijft de Gemeente blijkens deze beslissing van oordeel dat [gedaagde] zelfredzaam is. In de beslissing staat ook dat [gedaagde] haar kansen op (zelfstandige) woonruimte kan vergroten door ook buiten Amsterdam te zoeken.
2.7.
Op 22 februari 2021 heeft [gedaagde] beroep aangetekend bij deze rechtbank (afdeling bestuursrecht) tegen de beslissing op bezwaar. Deze procedure loopt nog.
2.8.
Bij brief van 11 maart 2021 heeft de Gemeente aan [gedaagde] geschreven dat zij zolang de coronamaatregelen gelden in de noodopvang mag blijven, met een uitloop van twee weken nadat de lockdown is opgeheven.
2.9.
Bij brief van 22 maart 2021 heeft [gedaagde] aan de Gemeente gevraagd in elk geval in de noodopvang te mogen blijven totdat de rechtbank op haar beroep heeft beslist.
2.10.
In een e-mail van 15 april 2021 heeft de Gemeente aan [gedaagde] meegedeeld dat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft en dat de Gemeente [gedaagde] zal verzoeken de noodopvang te verlaten zodra de lockdown is geëindigd, maar dat zij wel de uitkomst van een eventueel – na het einde van de lockdown in te stellen – verzoek van [gedaagde] tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank zal afwachten. In deze e-mail staat ook dat als dat verzoek niet wordt gehonoreerd [gedaagde] nog een termijn van 10 dagen zal hebben om de opvang te verlaten en dat een civiele ontruimingsprocedure zal worden gestart, indien zij dat niet vrijwillig doet. Verder staat in de e-mail dat [gedaagde] wekelijks contact heeft met haar begeleider van De Regenboog.
2.11.
Bij e-mail van 21 mei 2021 heeft de Gemeente aan [gedaagde] meegedeeld dat de ‘corona noodopvang’ stopt per 2 juni 2021 en dat [gedaagde] daarom de noodopvang op 7 juni 2021 om 10.00 uur moet hebben verlaten.
2.12.
Op 26 mei 2021 heeft [gedaagde] de rechtbank (afdeling bestuursrecht) verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij in de noodopvang mag blijven totdat is beslist op het beroep, althans totdat zij een sociale huurwoning heeft gevonden. Dit verzoek is door de bestuursrechter op 5 juli 2021 afgewezen. Geoordeeld is dat de Gemeente terecht heeft beslist dat [gedaagde] voldoende zelfredzaam is en daarom geen recht heeft op een voorziening op basis van de Wmo; en dat voortzetting van de noodopvang niet nodig is omdat zij al ruim een half jaar die opvang heeft genoten en de Gemeente (andere) prioriteiten mag stellen bij de verdeling van de schaarse opvangplekken.
2.13.
Bij brief van 20 januari 2022 heeft de Gemeente aan [gedaagde] meegedeeld dat zij en haar kinderen per 15 juli 2021 (5 juli plus 10 dagen) de opvang hadden moeten verlaten, dat zij daar sindsdien zonder recht of titel verblijft, en dat haar uitsluitend nog een plek wordt geboden vanwege de sinds 18 december 2021 afgekondigde lockdown, in verband waarmee gemeenten is verzocht om dak- en thuisloze personen op te vangen. Aan [gedaagde] wordt verder meegedeeld dat zij, als de richtlijn daaromtrent is gewijzigd, nog eenmaal een termijn van twee weken zal krijgen om de opvang vrijwillig te verlaten en dat anders een kort geding wordt aangespannen. Voorts is aan haar (nogmaals) meegedeeld dat de begeleider van De Regenboog kan meedenken over verblijfsalternatieven en verdere ondersteuning bij het vinden van een woning.
2.14.
In een e-mail van 8 februari 2022 heeft [gedaagde] aan de Gemeente meegedeeld dat zij niet van plan is de noodopvang vrijwillig te verlaten, omdat zij geen alternatief heeft. Per e-mail van 9 februari 2022 heeft de Gemeente aan [gedaagde] meegedeeld dat zij nog tot en met 19 februari 2022 de tijd krijgt de noodopvang vrijwillig te verlaten. Dat is niet gebeurd.
2.15.
Vervolgens heeft de Gemeente in kort geding de ontruiming gevorderd. De vordering is door de voorzieningenrechter bij vonnis van 13 april 2022 afgewezen, overwegende, voor zover relevant:
“4.2 Op zichzelf stelt de Gemeente terecht dat [gedaagde] niet voldoet aan de eisen van de Wmo en de daarop gebaseerde verdere regelgeving om (nog langer) in de opvang te blijven. Zij heeft geen recht op een zogenoemde ‘maatwerkvoorziening’ omdat zij voldoende zelfredzaam zou zijn, en voor noodopvang voor dakloze gezinnen, een ‘algemene voorziening’ als bedoeld in de Wmo, komt zij, los van de omstandigheid dat zij aanvankelijk niet aan het bindingsvereiste voldeed, niet (meer) in aanmerking, omdat de (in de daarop verder gebaseerde regelgeving van de Gemeente opgenomen) termijnen daarvoor zijn verstreken. Weliswaar is [gedaagde] het daarmee niet eens en loopt er nog een procedure tegen de beslissingen van de Gemeente daarover, maar zo’n procedure heeft geen schorsende werking en het verzoek van [gedaagde] om een voorlopige voorziening daartoe is afgewezen.
4.3.
Dat betekent echter niet zonder meer dat de vordering van de Gemeente moet worden toegewezen. (…)
4.5.
Vooralsnog heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Nederland op dit moment geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen, om voorlopig in haar huisvesting en die van haar kinderen te voorzien. De moeder van [gedaagde] woont weliswaar ook in Nederland, maar dat is in een seniorenflat in Gouda, waar geen ruimte is voor een gezin erbij. Voorshands is niet gebleken van andere opties. Anders dan de Gemeente stelt, kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] makkelijk naar Engeland terug kan, nu zij niet de Britse nationaliteit heeft en Engeland niet meer tot de EU behoort, noch is gebleken dat zij daar wel over een netwerk beschikt waar zij met haar gezin kan verblijven. Verder heeft [gedaagde] aannemelijk gemaakt dat zij intensief op zoek is naar vervangende woonruimte, niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland en dat zij inmiddels op tientallen woningen heeft gereageerd. Zij heeft aangevoerd dat zij, met name in Waddinxveen, wat als voordeel heeft dat dat bij haar moeder in de buurt is, een zo hoog rangnummer heeft dat zij een reële kans heeft om binnen enkele weken in die gemeente een woning toegewezen te kunnen krijgen. De stelling van de Gemeente dat [gedaagde] zich niet heeft ingespannen – of daartoe pas onlangs is overgegaan – om zelf alternatieven te onderzoeken, wordt dan ook niet onderschreven.
4.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat een ontruiming nu, ertoe leidt dat zij en haar kinderen letterlijk op straat komen te staan, wat het risico in zich heeft dat zij van haar kinderen wordt gescheiden, omdat het gemeentelijk beleid in dergelijke gevallen ‘Veilig Thuis’ zal inschakelen en in elk geval voor de kinderen onderdak elders zal regelen. De Gemeente betwist dat en stelt dat het beleid er juist op is gericht gezinnen bij elkaar te houden, maar heeft niet nader geconcretiseerd op welke manier daarin dan zou kunnen worden voorzien. Weliswaar heeft de Gemeente terecht aangevoerd dat de noodopvang maar tijdelijk is en is aannemelijk dat noodplekken voor anderen hard nodig zijn, maar als [gedaagde] daadwerkelijk binnenkort een woning elders kan krijgen, is het belang van de Gemeente bij een onmiddellijke ontruiming in de gegeven omstandigheden niet zo zwaarwegend dat het belang van [gedaagde] en haar kinderen om de opvang nog voor korte tijd te continueren daarvoor moet wijken.
4.7.
Al met al is er voldoende aanleiding om [gedaagde] toe te staan nog enige tijd in de noodopvang te blijven. Dit kan anders zijn als er over twee maanden nog steeds geen woning in beeld is, en/of als de bestuursrechter ook het beroep van [gedaagde] uiteindelijk afwijst.”
2.16.
Tijdens de zitting in de beroepsprocedure bij de bestuursrechter op 9 juni 2022 zijn de Gemeente en [gedaagde] overeen gekomen dat zij nog 6 maanden, tot 9 december 2022, extra de tijd kreeg om woonruimte te vinden op voorwaarde dat [gedaagde] voldoende inspanningen levert om een nieuwe woning te vinden. In die procedure is inmiddels een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 9 juni 2023.
2.17.
Per e-mail van 30 november 2022 heeft de Gemeente naar de stand van zaken gevraagd bij de advocaat van [gedaagde] . Die heeft daarop op 2 december 2022 gevraagd of de Gemeente [gedaagde] nog een half jaar extra wil opvangen. Bij e-mails van 8 en 12 december 2022 heeft de Gemeente geantwoord niet in te stemmen met nogmaals een half jaar extra opvang, maar wel met uitstel tot 9 januari 2023. Daarbij is opgemerkt dat uit gegevens van HVO blijkt dat [gedaagde] niet altijd op geschikte woningen reageert.
2.18.
De gemeente heeft [gedaagde] bij brief van 5 januari 2023 gesommeerd de noodopvang uiterlijk op 9 januari 2023 te verlaten en in februari 2023 opnieuw een sommatie verstuurd. (De advocaat van) [gedaagde] heeft laten weten dat zij niet aan de sommaties zal voldoen.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert samengevat - ontruiming door [gedaagde] en haar drie kinderen van de hotelkamer/noodopvang waar zij nu verblijven, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De Gemeente stelt dat de noodopvang te vol zit. Hoewel [gedaagde] en haar kinderen bij de aanvang van de opvang niet voldeden aan de toegangsvoorwaarde
(2 of 4 jaar regiobinding), zitten zij er al bijna 2,5 jaar, terwijl de noodopvang bovendien bedoeld is voor maximaal 3 maanden, eenmaal te verlengen met 3 maanden. Zij moeten plaats maken voor mensen die wel recht hebben op een plek. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.3.
Daarnaast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te verwachten dat de ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dat wordt hierna toegelicht.
4.4.
Uitgangspunt is het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 13 april 2022, waarin hetzelfde geschil voorlag. In dat vonnis is geoordeeld dat [gedaagde] geen recht heeft op een ‘maatwerkvoorziening’ op grond van de WMO omdat zij zelfredzaam is en dat zij ook geen recht (meer) heeft op noodopvang. De reden dat in dat vonnis toch niet de ontruiming is uitgesproken is dat de belangenafweging op dat moment uitviel in het voordeel van [gedaagde] , voornamelijk omdat zij voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij intensief op zoek was naar vervangende woonruimte, niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland en dat zij met name in Waddinxveen een reële kans had om binnen enkele weken een woning toegewezen te krijgen. Zie hierboven onder 2.15.
4.5.
Verder moet in dit kort geding worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit van de Gemeente, dat in bezwaar en op 5 juli 2021 (voorlopig) door de bestuursrechter is onderschreven, dat [gedaagde] zelfredzaam is. Dat zou wellicht anders kunnen zijn als [gedaagde] aannemelijk had gemaakt dat er een grote kans is dat de bestuursrechter in de bodemprocedure (waarin een tweede zitting in juni 2023 staat gepland) anders zal oordelen, maar dat heeft zij niet gedaan. Zij verwijst naar een uitspraak van de
Rechtbank Den Haag(bestuursrecht) van
8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132, die oordeelde dat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan naar de zelfredzaamheid van iemand die aanspraak maakte op maatschappelijke opvang op grond van de WMO. [gedaagde] heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom de Gemeente in haar geval onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan.
4.6.
Van belang is verder dat het Gerechtshof Amsterdam onlangs in een vergelijkbaar geval de in eerste aanleg in kort geding uitgesproken ontruiming heeft bekrachtigd (
Gerechtshof Amsterdam 29 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3377). Het Hof overwoog dat weliswaar ook bij een zelfredzame ouder op de overheid (de Staat of een gemeente) een verplichting kan rusten om in enige vorm van noodopvang te voorzien indien minderjarige kinderen en hun moeder zonder ingrijpen van overheidswege op straat zouden komen te staan, maar dat het daarbij gaat om kortdurende opvang om te voorkomen dat een acute noodsituatie ontstaat en om de ouder enige tijd te geven alsnog in onderdak te voorzien. Het hof oordeelde dat de Gemeente ruimschoots aan haar verplichting invulling had gegeven door moeder en kind inmiddels ruim twee jaar noodopvang te bieden.
4.7.
Hoewel het de vraag is of in het geval van [gedaagde] Amsterdam de aangewezen overheid was om de noodopvang te verschaffen, nu immers haar gezin niet voldeed aan de toegangsvoorwaarde van (toen twee jaar) binding aan de regio Amsterdam, heeft de Gemeente toch ruimschoots aan haar (eventuele) verplichting voldaan aangezien zij [gedaagde] en haar kinderen inmiddels al bijna 2,5 jaar noodopvang biedt.
4.8.
[gedaagde] verblijft al met al met haar kinderen (nog altijd) zonder recht of titel in de noodopvang en dient deze in beginsel te verlaten.
4.9.
Resteert de vraag of een belangenafweging (nogmaals) tot een andere uitkomst moet leiden.
4.10.
De woning in Waddinxveen is er niet gekomen en ook geen andere woning, terwijl we inmiddels niet slechts ‘twee maanden’ (vonnis april 2022, r.o.4.7 - zie boven) maar bijna een jaar verder zijn. [gedaagde] stelt dat dit niet aan haar te wijten is maar aan de woningmarkt en dat zij zich zeer inspant om een woning te vinden en in heel Nederland zoekt. Zij stelt ingeschreven te staan bij negen woningnetten en in het afgelopen jaar 554 keer te hebben gereageerd op passende woningen. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij een grote hoeveelheid stukken overgelegd.
4.11.
De Gemeente betwist dat [gedaagde] zich voldoende inspant en stelt dat uit de overgelegde stukken ook niet blijkt dat dit wel het geval is. Inderdaad kan daaraan worden getwijfeld, alleen al omdat de uitdraaien van de reacties vaak niet gedateerd zijn en/of er niet uit blijkt wie heeft gereageerd.
4.12.
De Gemeente voert verder aan dat [gedaagde] zich ook niet houdt aan de gemeentelijke ‘Nadere Regels’ (een uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, waarmee de Gemeente uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)) die gelden voor het mogen verblijven in de noodopvang voor zelfredzame dakloze gezinnen.
4.13.
Deze Nadere Regels luiden, voor zover hier van belang:
“Noodopvang voor zelfredzame dakloze gezinnen is kortdurend voltijdverblijf. Het
doel van de noodopvang is dat betrokkenen en hun kinderen een plek hebben van
waaruit zij een oplossing voor hun woonprobleem kunnen zoeken. De gezinnen krijgen begeleiding gericht op uitstroom.
(…)
Gedurende het verblijf in de noodopvang gelden de volgende voorwaarden:
• het gezin werkt maximaal mee aan een traject dat gericht is op uitstroom, dat kan
ook naar het eigen netwerk zijn;
• het gezin schrijft zich in bij Woningnet en reageert wekelijks op maximaal kansrijke woningen;
• het gezin schrijft zich – gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam – in bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s en bij minimaal drie anticipeerregio’s en reageert iedere week op al deze sites aantoonbaar op woningen;
• (…)
• het gezin weigert geen passende woning;
• “(…).
4.14.
Uit de stukken en de toelichting van partijen ter zitting blijkt dat [gedaagde] niet voldoet aan de eis dat zij is ingeschreven bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s en bij minimaal drie anticipeerregio’s.
4.15.
Uit het door de Gemeente overgelegde plan van aanpak, pagina 6, blijkt dat [gedaagde] ook na het vonnis van april 2022 (namelijk in mei 2022) heeft aangegeven niet buiten de regio’s Almere, Amsterdam, Middenholland en Utrecht te willen reageren op woningnetten en dat zij een urgentie voor Amsterdam wil, hoewel haar duidelijk is gemaakt dat zij die niet zal krijgen omdat zij niet voldoet aan de eisen.
4.16.
Zelfs nadat begin dit jaar opnieuw een ontruimingskortgeding is aangekondigd, blijft haar zoekgedrag onder de maat. Uit de door de Gemeente overgelegde e-mails van 16 januari, 3, 6, 7 en 8 februari 2023 van [gedaagde] ’s begeleider, de Zorgcoördinator Noodopvang Gezinnen van HVO Querido, blijkt dat [gedaagde] vaak slechts met de grootste moeite of helemaal niet te motiveren is om te reageren op woningen buiten de randstad en dat zij passende woningen soms (aanvankelijk) weigert.
Zo staat in de e-mail van 16 januari:
“(…)
- Mevrouw stuur soms dezelfde reacties meerdere malen naar trajecthouder als in: alsof ze op meerdere sites heeft gereageerd maar eigenlijk zijn het dezelfde
- Mevrouw geeft aan groot huis te willen alleen in Amsterdam.
Er is een belangrijke nieuwe ontwikkeling:
Mevrouw staat op nummer 3 op een lotingswoning in Enschede , maar is al gezakt naar nummer 2. Dit was afgelopen vrijdag. Er mocht geaccepteerd worden zonder te bezichtigen. Mevrouw wil daar niet naartoe omdat het niet in Amsterdam is en heeft ook geen papieren ingeleverd. Wij hebben screenshots van het whatsapp gesprek waarin mevrouw zeer duidelijk aangeeft daar niet naartoe te gaan omdat het niet in Amsterdam is. (…)
Blijkens de screenshots zegt [gedaagde] in een Whatsapp-conversatie over die woning onder meer: "Sorry I don't like it is not Amsterdam". Na aandringen door HVO heeft [gedaagde] toch naar de woning gekeken en deze geaccepteerd, maar zij heeft de woning uiteindelijk niet gekregen omdat de nummer 1 de woning heeft geaccepteerd.
4.17.
In bovenbedoelde e-mail van 3 februari 2023 staat:
“Haar zoekgedrag is helaas niet veranderd, mevrouw heeft als volgt gereageerd sinds 13 januari:
Woningnet Amsterdam
Woningnet Utrecht
Woningnet Almere
(…)
Onderstaande websites NIET gereageerd:
Woningnet middenHolland, keuze uit 2 woningen passend aanbod
Frieslandhuurt, keuze uit 11 woningen passend aanbod
Mijnwoningzoeken, keuze uit 7 wonigen passend aanbod inclusief lootwoningen.
Entree, keuze uit 21 woningen passend aanbod
Thuisinlimburg, keuze uit 12 woningen passend aanbod inclusief lootwoningen.
Woonmatchwaterland, keuze uit 1 woning passen aanbod
Verder is er wel weer een nieuwe ontwikkeling: mevrouw is uitgenodigd dinsdag 7 februari om 15.00 voor een woning in Kerkrade waar ze nummer 16 staat. Mevrouw weet dit vanaf, maar heeft niet gereageerd of ze gaat of niet.
in de e-mail van 6 februari:
“Morgen heeft mevrouw een bezichtiging in Limburg, plek 6. Mevrouw wil niet gaan omdat het te ver is van Amsterdam. Hierna gaf ze aan geen geld te hebben voor treinkaartje, deze heeft ze nu aangeboden gekregen vanuit de GGD. Toch heeft mevrouw allerlei redenen gegeven waarom ze niet gaan:
- Ze gaat het toch niet accepteren want te ver
- Haar kinderen zitten hier op school
- Haar dochter zou ziek zijn
- Nadat ze treinkaartje heeft gekregen eiste ze ook treinkaartjes voor haar kinderen. Ze moest met het hele gezin gaan, ander gaat ze niet. Ze wil haar kinderen niet alleen laten in het hotel (zijn 17/15 en 8). Wilde net haar treinkaartjes terug geven en geeft aan morgen niet te gaan.
Gehele dag bezig geweest mevrouw te motiveren op allerlei mogelijke manieren. Geëindigd met dat we verwachten dat ze morgen gaat, dit is het beste wat ze kan doen voor haar gezin. Morgenochtend zal [naam 3] mevrouw nogmaals bellen.”
en in de e-mail van 8 februari:
“Mevrouw is naar de woning gaan kijken, maar heeft de woning niet geaccepteerd (Staat op nummer 5). Mevrouw noemt volgende redenen:
- (…) dat nummer 2 de woning al heeft geaccepteerd. Echter hoeft dit natuurlijk niet te betekenen dat nummer 2 de woning ook krijgt
- Ze wil niet zo ver weg gaan vanwege ontbreken rijbewijs en het niet hebben van een auto
- Mevrouw vindt de woning te klein (woning is 72 m2 met 3 slaapkamers)
(…).”
4.18.
Uit de stukken rijst het beeld op dat [gedaagde] af en toe actief zoekt, maar dat zij - ondanks de financiële en intensieve andere steun van de Gemeente en HVO - niet voldoet aan de hierboven weergegeven Nadere Regels en dat er al met al geen sprake van is dat [gedaagde] “maximaal mee[werkt] aan een traject dat gericht is op uitstroom”.
4.19.
De conclusie is dat inmiddels wèl (anders dan in het vonnis van april 2022) de stelling van de Gemeente kan worden onderschreven dat [gedaagde] zich niet voldoende heeft ingespannen om alternatieve woonruimte te zoeken. Overigens had ook de bestuursrechter als voorwaarde voor uitstel van de ontruiming al gesteld dat [gedaagde] voldoende inspanningen levert om een nieuwe woning te vinden (zie 2.16).
4.20.
Het is daarnaast nog maar zeer de vraag – zoals ook door het Gerechtshof Amsterdam in bovengenoemd arrest van 29 november 2022 (zie 4.6), overwogen - of er thans (nog) een noodsituatie is. [gedaagde] heeft immers lange tijd onvoldoende initiatieven ontplooid om woonruimte te zoeken en heeft in februari 2023 nog een passende woning geweigerd. Dit gedrag past niet bij het bestaan van een noodsituatie. Ook dit maakt dat de belangen van [gedaagde] (inmiddels) minder zwaar wegen dan die van de Gemeente bij plaats maken in de opvang.
4.21.
De Gemeente is zeer coulant geweest en heeft [gedaagde] veel langer dan waartoe de Gemeente verplicht is, noodopvang voor dakloze gezinnen geboden. Het gezin van [gedaagde] verblijft daar zonder recht of titel en dient de opvang te verlaten. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat een belangenafweging dit (nu) niet anders maakt.
4.22.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente worden begroot op:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] , mede in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [locatie 2] , kadastraal bekend gemeente Amsterdam, [sectie + nummer] , te ontruimen met al het hare en de haren en (de aan haar in gebruik gegeven ruimte(n) in) het pand, onder afgifte van de keycard c.q. de sleutel, aan de Gemeente ter beschikking te stellen en ontruimd te houden en niet meer te gebruiken, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform de artikelen 555 e.v. en 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om, indien niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming wordt voldaan en de Gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de Gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen , voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH