ECLI:NL:RBAMS:2023:2062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/13/710598 / FA RK 21-7602 en C/13/723297 / FA RK 22-6028
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, woning en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 10 juni 2014 te Amsterdam zijn gehuwd. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G. Ton, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Schouten, hebben gezamenlijk verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind, geboren in 2019, bij de vrouw vastgesteld. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij het kind in beginsel op zaterdag bij de man verblijft, met de mogelijkheid om dit aan te passen aan zijn werkrooster.

De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning tot 20 augustus 2024, wat door de rechtbank is toegewezen, gezien de belangen van het kind en de huidige woonsituatie van de vrouw. De rechtbank heeft ook een kinderbijdrage van €450,- per maand vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Daarnaast hebben beide partijen verzocht om de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft bepaald dat de woning getaxeerd moet worden en dat de man de mogelijkheid krijgt om de woning over te nemen, onder bepaalde voorwaarden. Indien dit niet mogelijk is, zal de woning verkocht worden. De rechtbank heeft ook de verdeling van andere goederen en schulden geregeld, waarbij partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden die op de peildatum bestonden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en elke partij draagt zijn eigen kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/710598 / FA RK 21-7602 (JK//SV) en C/13/723297 / FA RK 22-6028 (JK/SV)
Beschikking d.d. 13 april 2023 betreffende de echtscheiding en nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.G. Ton, gevestigd te Almere,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J. Schouten, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 2 december 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier met bijlagen van 6 februari 2023 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 6 februari 2023 van de zijde van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van de vrouw de jaaropgave 2022 van de man overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 10 juni 2014 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw is daarnaast Burger van de Dominicaanse Republiek.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
2.3.
In de voorlopige voorzieningenprocedure bij deze rechtbank hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
- dat het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toekomt en dat de man niet meer in de woning zal komen, met uitzondering van de dagen dat hij omgang heeft met het minderjarige kind van partijen;
- dat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd;
- een voorlopige zorgregeling waarbij de man in onderling overleg met de vrouw één roostervrije dag per week van 09:00 uur tot 17:00 uur omgang zal hebben met de minderjarige in de echtelijke woning, waarbij de vrouw op die momenten niet in de woning zal zijn;
- dat de man een kinderbijdrage aan de vrouw zal voldoen van € 250,- per maand met ingang van 1 december 2021;
- dat de man (vooralsnog) geen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen;
- dat de man de eigenaarslasten en de gebruikerslasten van de echtelijke woning en de premie zorgverzekering voor de vrouw blijft voldoen tot het moment dat partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt of de rechtbank een andere beslissing heeft genomen;
- dat de man het reisproduct waarmee de vrouw gratis kan reizen in stand houdt totdat partijen daarover andere afspraken hebben gemaakt;
- dat de man zal meewerken dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget wordt betaald op een rekening van de vrouw.
De rechtbank heeft deze afspraken vastgelegd in haar beschikking van 21 december 2021.
2.4.
Scheiding
2.4.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Rechtsmacht
2.4.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
2.4.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.4.4.
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. UIt de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank voldoende gebleken dat het voor partijen dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
2.4.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.6.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn.
2.5.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.5.3.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
Inhoudelijke beoordeling
2.5.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen, en wel iedere zaterdag van 10 uur tot 17.00 uur.
2.6.2.
De man heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat hij geen vaste dag af kan spreken in verband met zijn werkrooster. Ook heeft de man gesteld dat hij op het moment dat hij eigen woonruimte heeft een uitbreiding van de regeling wil.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.6.3.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
Inhoudelijke beoordeling
2.6.4.
De vrouw heeft gesteld dat zij in verband met de duidelijkheid en voorspelbaarheid voor [minderjarige] een vaste dag af wil spreken waarop [minderjarige] bij de man verblijft. De man kan dan aan zijn werkgever vragen hem op de zaterdag niet meer in te roosteren. Volgens de vrouw is [minderjarige] geen doorsnee kind en is regelmaat voor hem zeer belangrijk. Tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure zijn er afspraken gemaakt met de gedachte daarbij dat de man zijn werkrooster zou toesturen. Dit heeft hij tot op heden niet gedaan. De vrouw stelt dat zij ook moet weten waar zij aan toe is.
2.6.5.
De man heeft gesteld dat hij geprobeerd heeft de zaterdag vrij te houden voor [minderjarige] . Hij heeft daarvoor vrij genomen en diensten geruild. De man is werkzaam als buschauffeur en wordt soms op de zaterdag ingeroosterd. De man zou daarom het liefst zien dat een regeling wordt bepaald van één dag per week zonder daaraan een vaste dag te verbinden. Indien partijen niet uit elkaar waren gegaan, hadden partijen ook rekening moeten houden met het werkrooster van de man. De man heeft toegezegd zijn werkrooster aan de vrouw toe te sturen. De man heeft nog aangevoerd dat hij het liefst [minderjarige] vaker zou willen zien, maar dat dit op dit moment gelet op zijn woonsituatie niet mogelijk is.
2.6.6.
De rechtbank overweegt dat het in het belang van [minderjarige] is dat er een vaste dag wordt bepaald waarop hij zijn vader ziet. Het is dan voor iedereen duidelijke welke regeling moet worden nagekomen. De man heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet iedere zaterdag vrij zal kunnen houden. Dit is een omstandigheid waarmee ook rekening moet worden gehouden. Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank daarom bepalen dat een zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] in beginsel iedere week op de zaterdag van 9.00 tot 17.00 uur bij de man verblijft. Indien de man op zaterdag moet werken, zal [minderjarige] op zondag van 9.00 tot 17.00 uur bij de man verblijven. Indien de man in een weekend zowel op de zaterdag als de zondag moet werken, zal die week worden overgeslagen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de man zo spoedig mogelijk na ontvangst van zijn rooster dit door zal sturen aan de vrouw, zodat de dagen waarop [minderjarige] bij de man verblijft kunnen worden vastgelegd. Deze zorgregeling is relatief beperkt. Dat heeft ermee te maken dat de man nu geen eigen woonruimte heeft. Zodra dat wel het geval is, ligt het in beginsel voor de hand dat de man een
een groter deel van de zorg over [minderjarige] voor zijn rekening zal nemen.
2.7.
Woning
2.7.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht tot 20 augustus 2024.
2.7.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.7.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.7.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.7.5.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij niet over alternatieve woonruimte beschikt. Zij zal pas in aanmerking voor een urgentie komen als [minderjarige] de leeftijd van vier jaar heeft bereikt. De vrouw doet haar best andere woonruimte te vinden, maar dit is haar tot op heden niet gelukt.
2.7.6.
De man heeft aangevoerd dat de woning zo snel mogelijk moet worden verkocht. De vrouw draagt niet bij aan de lasten van de woning. De man betaalt alles en woont nu al twee jaar op de zolder bij zijn moeder. Zolang de woning niet verkocht is, kan hij geen kant op, aldus de man.
2.7.7.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen, met dien verstande dat dit op grond van de wet slechts kan voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank overweegt daartoe dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, zodat het ook in zijn belang is dat de vrouw nog enige tijd in de woning kan blijven wonen. Zij heeft momenteel geen alternatieve woonruimte tot haar beschikking. Daar komt bij dat de man niet zelfstandig om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht.
2.8.
Kinderbijdrage
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 453,- per maand vast te stellen.
2.8.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.8.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.8.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunten
2.8.5.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd door de Expertgroep Alimentatienormen in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Ingangsdatum
2.8.6.
Gelet op het verzoek van de vrouw zal de rechtbank bepalen dat de ingangsdatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zal zijn, mede nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Behoefte
2.8.7.
Tussen partijen is de behoefte van [minderjarige] in geschil. De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] € 533,- per maand bedraagt, terwijl de man heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] € 490,- per maand bedraagt. De rechtbank zal de behoefte van [minderjarige] berekenen aan de hand van de inkomensgegevens van partijen uit 2020, nu dit het jaar is dat de man uit de woning is vertrokken. Uit de jaaropgave 2020 van de vrouw blijkt dat de vrouw een bruto jaarinkomen van € 18.118,- had. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2020 volgt dat de man een bruto jaarinkomen had van
€ 43.076,-. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen op € 4.039,- per maand. Daarbij hoort, zo volgt uit de aan deze beschikking gehechte berekening, een behoefte van [minderjarige] van € 536,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 is de behoefte van [minderjarige] € 582,- per maand.
2.8.8.
Ieder van partijen dient naar rato van zijn of haar draagkracht bij te dragen in de behoefte van [minderjarige] . Daartoe dient eerst het NBI van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.930,- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175-)]. In deze formule staat 0,3 NBI voor het forfaitair woonbudget en het bedrag van € 1.175,- voor het draagkrachtloos inkomen 2023. Bij een NBI van minder dan € 1.930,- per maand zijn de vaste bedragen opgenomen in de draagkrachttabel van toepassing.
Draagkracht van de vrouw
2.8.9.
De rechtbank gaat, nu daarover tussen partijen geen geschil bestaat, aan de zijde van de vrouw uit van een uitkering krachtens de Participatiewet. Conform het Tremarapport wordt er daarom vanuit gegaan dat de vrouw geen draagkracht heeft om in de behoefte van [minderjarige] bij te dragen.
Draagkracht van de man
2.8.10.
Tussen partijen is in geschil of van de man kan worden verwacht meer uren te gaan werken. De vrouw heeft gesteld dat nu de man niet de zorg voor [minderjarige] heeft er van hem kan worden verwacht dat hij fulltime werkt. De vrouw verzoekt daarom primair dat uitgegaan wordt van een inkomen op basis van een fulltime baan. Subsidiair verzoekt zij dat uitgegaan wordt van het inkomen dat de man in 2020 verdiende, te weten € 43.000,- bruto per jaar. Volgens de vrouw is de man in het licht van de scheiding minder uren gaan werken.
2.8.11.
De man betwist dat hij in verband met de scheiding minder uren is gaan werken en dat aan zijn zijde uitgegaan moet worden van een inkomen op basis van een fulltime dienstverband. De man heeft gesteld dat hij na de geboorte van [minderjarige] 28 uur per week is gaan werken. Daarvoor werkte hij 32 uur per week. Indien de man wel een hogere verdiencapaciteit wordt toegekend, is de man van oordeel dat ook aan de zijde van de vrouw rekening moet worden gehouden met een verdiencapaciteit. Voor de geboorte van [minderjarige] werkte de vrouw ook veel. Partijen hebben samen de keuze gemaakt om minder te gaan werken.
2.8.12.
De rechtbank is van oordeel dat aan de zijde van de man geen rekening dient te worden gehouden met een hogere verdiencapaciteit. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man op dit moment door zijn huidige woonsituatie geen groot aandeel in de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen, maar dat dit in de nabije toekomst, wanneer de man weer over zelfstandige woonruimte beschikt, in beginsel anders zal zijn. .
2.8.13.
De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de man uit van het bruto jaarinkomen zoals dit staat vermeld op de jaaropgave 2022, te weten € 40.106,-. Bij dit inkomen hoort, zo volgt uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening een NBI van € 2.683,- en een draagkracht van € 492,-.
Zorgkorting
2.8.14.
Gelet op de vastgestelde zorgregeling van één dag per week houdt de rechtbank rekening met een zorgkorting van 15%. De zorgkorting bedraagt dan in beginsel € 87,- per maand. Echter, nu er een tekort is aan draagkracht om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien kan de zorgkorting niet volledig worden meegenomen. De rechtbank houdt daarom rekening met een zorgkorting van € 42,- per maand.
De te betalen bijdrage
2.8.15.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening en verdeling kosten van kinderen volgt dat de man een bijdrage van € 450,- per maand kan betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toe, onder afwijzing van het meer verzochte.
2.9.
Partnerbijdrage
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van €727,- per maand vast te stellen.
2.9.2.
De man heeft verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.9.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.9.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunten
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd door de Expertgroep Alimentatienormen in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Ingangsdatum
2.9.5.
De rechtbank zal, conform het verzoek van de vrouw, een eventueel door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw in laten gaan per datum inschrijving van deze beschikking. De man heeft daar geen verweer tegen gevoerd.
Behoefte/behoeftigheid
2.9.6.
De vrouw heeft gesteld dat gelet op het NBI van partijen en de behoefte van [minderjarige] haar behoefte op basis van de zogenoemde Hofnorm € 2.158,- bedraagt. De vrouw heeft op dit moment geen inkomen en is daarom niet in staat zelf in haar behoefte te voorzien.
2.9.7.
De man heeft betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage. Volgens de man dient de vrouw zelf in haar behoefte te voorzien. De man betaalt alle vast lasten van de vrouw als ook lost hij af op de schulden van partijen. Volgens de man heeft de vrouw wel degelijk inkomen, omdat hij telkens tassen vol nieuwe kleding in de woning ziet staan.
2.9.8.
De rechtbank overweegt dat uit de aan deze beschikking gehechte behoefteberekening volgt dat de geïndexeerde behoefte van de vrouw € 2.281,- bedraagt. Nu de vrouw aangewezen is op een uitkering krachtens de Participatiewet houdt de rechtbank aan haar zijde op dit moment geen rekening met eigen inkomen van de vrouw. Wel mag van de vrouw verwacht worden dat zij in de toekomst (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Draagkracht van de man
2.9.9.
Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat de man na betaling van de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] geen draagkracht meer heeft om in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af.
2.10.
Verdeling
2.10.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan tot verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.10.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
2.10.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing. Dit betekent dat partijen gehuwd zijn in de algehele gemeenschap van goederen.
Inhoudelijke beoordeling
Peildatum
2.10.4.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap is de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend, te weten 2 december 2021. De peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap is de datum waarop de verdeling plaatsvindt dan wel een datum daar zo dicht mogelijk bij gelegen, te weten de datum van deze beschikking. Een uitzondering vormen de banksaldi en de schulden. Deze worden gewaardeerd op de datum waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden, 2 december 2021.
Omvang huwelijksgemeenschap
2.10.5.
Uit de stukken blijkt dat de verdeling de volgende goederen en de draagplicht vande volgende schulden betreft:
Goederen
de woning aan de [adres] ;
bank- en spaarrekeningen;
inboedel;
camera-apparatuur, drone, laptop en tablet
auto;
scooter;
horloges;
Schulden
de hypothecaire geldlening;
de lening bij FREO;
de lening bij Tinka;
de lening bij DUO
De woning en de hypotheek
2.10.6.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij de mogelijkheid krijgt te onderzoeken of hij de woning [adres] toegedeeld kan krijgen. Indien hij daartoe niet in staat is, zal de woning moeten worden verkocht. De man heeft daartoe gesteld dat hij de vrouw niet in staat acht de woning toegedeeld te krijgen. De man heeft zich verweerd tegen het verzoek van de vrouw de verdeling van de woning uit te stellen tot en met 20 augustus 2024. Daartoe heeft de man aangevoerd dat hij nog altijd alle lasten van de woning betaalt en zelf geen kant op kan. Hij woont sinds zijn vertrek uit de woning bij zijn moeder op een zolderkamer. Dit is geen situatie die nog anderhalf jaar voort kan duren. Volgens de man rust er op de woning een aanzienlijke overwaarde waarmee ieder van partijen een eind op weg kan worden geholpen. De man heeft ook betwist dat de vrouw niet in aanmerking zou kunnen komen voor een urgentie zolang [minderjarige] niet naar school gaat.
2.10.7.
De vrouw heeft verzocht de verdeling van de woning uit te stellen tot en met 20 augustus 2024. De vrouw heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij pas sinds kort ingeschreven staat bij Woningnet, waardoor zij nog niet in aanmerking komt voor een huurwoning. Zij komt op dit moment niet aanmerking voor een urgentie, omdat [minderjarige] nog geen vier jaar is. De vrouw heeft gesteld dat haar belangen en de belangen van [minderjarige] zich verzetten tegen de verdeling van de woning op dit moment.
2.10.8.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:178, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een vordering tot verdeling uit kan sluiten voor ten hoogste drie jaren indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van de vrouw bij uitstel van de verdeling in dit geval niet aanmerkelijk groter dan de belangen van de man bij verdeling van de woning. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man op dit moment alle lasten van de woning betaalt, waardoor hij geen mogelijkheden heeft eigen zelfstandige woonruimte te verkrijgen. Dit heeft ook tot gevolg dat hij weinig zorgtaken voor [minderjarige] op zich kan nemen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de WOZ waarde van de woning rond de € 450.000,- bedraagt, terwijl de hypothecaire geldlening € 170.000,- bedraagt. Deze overwaarde komt beide partijen ten goede. De vrouw heeft haar stelling dat zij op dit moment nog niet in aanmerking kan komen voor een urgentie tegenover de betwisting door de man niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek van de man gelet op het voorgaande toe, onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de vrouw.
2.10.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor wat betreft de toedeling van de woning als volgt beslissen. Partijen dienen zich binnen twee weken na deze beschikking te wenden tot een in onderling overleg overeen te komen makelaar die de woning – indien mogelijk – binnen twee weken zal taxeren. Indien partijen het niet eens kunnen worden over de te benoemen makelaar zullen zij zich wenden tot WTM Makelaars Amsterdam (Reigersbos 87, 1106 AC Amsterdam). De man krijgt vervolgens drie maanden na taxatie (derhalve maximaal vier maanden na deze beschikking) de tijd om te onderzoeken of hij de woning met inachtneming van de taxatie kan financieren onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw uit de hypothecaire geldlening en met vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde. In het geval de man zich binnen drie maanden na de taxatie jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, zal de woning, gelet op het aan de vrouw toegekende voortgezet gebruik, uiterlijk één dag na zes maanden na inschrijving van deze beschikking aan hem worden toegedeeld, onder de verplichting van de man aan de vrouw de helft van de overwaarde uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen; de kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. In het geval de man zich niet uiterlijk binnen vier maanden na de datum van deze beschikking jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, zal worden bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de opbrengst, onder aftrek van de hypothecaire schuld, aan partijen ieder voor de helft toekomt; de eventuele kosten van de verkoop en het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Partijen zullen in dat geval daartoe opdracht geven aan een in onderling overleg overeen te komen makelaar en bij gebreke van overeenstemming aan WTM Makelaars Amsterdam als voornoemd.
2.9.7.
Tevens zal de wijze waarop de verdeling dient plaats te vinden, worden bepaald. Daarvoor zal een vergelijkbaar “spoorboekje” worden meegeven als waartoe in de uitspraak van het hof Den Haag van 28 januari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:128) is gekomen.
Bankrekeningen
2.10.10.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de op zijn of haar naam staande bankrekeningen krijgt toegedeeld onder verdeling/verrekening van het saldo op de peildatum. De saldi op de peildata zijn niet bekend. Daarom zal de rechtbank als wijze van verdeling van de bankrekeningen gelasten dat aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekeningen worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de saldi op de peildatum, 2 december 2021, te verrekenen. Partijen dienen daartoe binnen twee weken na deze beschikking bankafschriften van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen waaruit de saldi op 2 december 2021 blijken over te leggen.
Inboedel
2.10.11.
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de inboedel met uitzondering van de schilderijen die van de vader van de man zijn geweest, aan de vrouw kan worden toegedeeld. De rechtbank zal daarom bepalen dat de schilderijen afkomstig van de vader van de man aan de man worden toegedeeld en dat de overige inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld.
Camera apparatuur, drone, laptop en tablet
2.10.12.
De vrouw heeft gesteld dat de man diverse camera’s, lenzen, een drone, een laptop en een tablet heeft. Volgens de vrouw vertegenwoordigt deze apparatuur in totaal een waarde van € 15.000,-. De vrouw verzoekt de apparatuur aan de man toe te delen onder de verplichting € 7.500,- aan haar ter vergoeden. Volgens de vrouw zit zij met dit bedrag aan de lage kant. De vrouw heeft ter onderbouwing foto’s overgelegd waarop diverse lenzen en camera’s zichtbaar zijn. De vrouw heeft betwist dat de man deze apparatuur niet meer in zijn bezit zou hebben.
2.10.13.
De man heeft betwist dat hij apparatuur met een waarde van € 15.000,- heeft. Volgens de man had hij op de peildatum alleen nog een Fuji camera in zijn bezit. Ook de drone, die vermoedelijk nog bij de vrouw op zolder ligt, was er op de peildatum. Van de overige goederen betwist de man dat hij deze nog bezat op de peildatum. Foto’s op Instagram en aankoopnota’s bewijzen volgens de man niet dat hij deze goederen op de peildatum nog in zijn bezit had. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat aan de camera een waarde van €1.200,- kan worden toegekend en aan de drone € 500,-.
2.10.14.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat er op de peildatum nog andere goederen dan de Fuji camera en de drone aanwezig waren. Ook heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de Fuji camera en de drone meer waard zijn dan door de man is gesteld. De rechtbank zal daarom bepalen dat de drone (€ 500,-) en de Fuji camera (€ 1.200,-) aan de man worden toegedeeld onder de verplichting € 850,- aan de vrouw te betalen.
Auto en scooter
2.10.15.
De vrouw heeft gesteld dat de man op de peildatum in het bezit was van een auto en een scooter. De vrouw verzoekt de auto en de scooter aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De vrouw heeft betwist dat de auto niet van de man zou zijn. Volgens de vrouw heeft de man de auto betaald en is hij daarom eigenaar. Dat de auto op naam van een ander staat, maakt dat niet anders aldus de vrouw. De vrouw schat de waarde van de auto op € 4.000,- en de waarde van de scooter op
€ 800,-.
2.10.16.
De man heeft erkend dat hij een scooter in zijn bezit heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat hij de scooter in 2015 voor € 1.500,- heeft gekocht en dat hij de huidige waarde schat op € 500,- à € 600,-. De man heeft betwist dat hij een auto bezit. Volgens de man is de auto van de partner van zijn moeder en mag hij de auto gebruiken.
2.10.17.
De rechtbank overweegt dat uit het door de vrouw overgelegde kentekenbewijs blijkt dat de auto op 23 september 2020 op naam van [naam] is gezet. Dit is niet de man. Tegenover de betwisting door de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de man de auto heeft betaald en daarom als economisch eigenaar kan worden aangemerkt. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de auto wijst de rechtbank daarom af. De rechtbank zal de scooter aan de man toedelen tegen een (onvoldoende betwiste) waarde van € 600,-. De man dient derhalve € 300,- aan de vrouw te vergoeden.
Horloges
2.10.18.
De vrouw heeft gesteld dat de man de volgende horloges en accessoires in zijn bezit heeft:
Tudor Pelagos met een waarde van € 4.000,-;
Rolex Explorer met een waarde van € 10.000,-;
Maurice Lacroix met een waarde € 3.000,-;
Tissot met een waarde € 2.000,-;
5 x Seiko met een waarde € 3.860,-;
Techno Marine met een waarde €300,-;
Maurice Lacroix met een waarde € 3.500,-;
Certina met een waarde € 1.000,-;
3x Steinhart met een waarde € 1.900,-;
Bandjes met een waarde € 1.000,-;
Boek met een waarde € 1.699,-.
De vrouw heeft betwist dat het Rolex horloge na het overlijden van de vader van de man eigendom is geworden van de moeder van de man. Volgens de vrouw was het Rolex horloge een gift van de vader van de man zonder uitsluitingsclausule. Ter onderbouwing van de veelheid van horloges van de man heeft de vrouw foto’s overgelegd van doosjes van horloges en foto’s waarop de man een horloge draagt.
De horloges en accessoires vertegenwoordigen volgens de vrouw een waarde van € 32.259,-. De horloges en accessoires kunnen aan de man worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde te vergoeden.
2.10.19.
De man heeft betwist dat hij horloges en accessoires in bezit heeft tot een bedrag van € 32.259,-. De man heeft enkel een Tudor horloge ter waarde van € 4.000,- in zijn bezit. Deze kan aan hem worden toegedeeld waarbij de vrouw € 2.000,- toekomt. De man erkent ook een Certina horloge te hebben met een aanschafwaarde van € 500,- en een Seiko Solar met een aanschafwaarde van € 350,-. De man heeft weleens een Rolex horloge gedragen, maar deze was van zijn vader en is na zijn overlijden naar zijn moeder gegaan. De man betwist dat hij het Rolex horloge als een gift heeft verkregen. Pas na het overlijden van zijn moeder zal dit horloge op de man overgaan.
De man heeft erkend zo’n 30 tot 40 horlogebandjes te bezitten, maar deze hebben niet de waarde die de vrouw stelt. De man heeft deze bij AliExpress gekocht voor € 5,- per stuk. De man heeft ook een boek maar niet met een waarde van € 1.699,-. Hij heeft € 80,- voor het boek betaald. De vrouw was bij de aanschaf daarvan aanwezig. Indien de vrouw vasthoudt aan het bedrag van € 1.699,- kan zij het boek verkopen en de helft aan de man vergoeden.
De man betwist dat de door de vrouw overgelegde doosjes bewijzen dat hij de horloges bezit zoals door de vrouw gesteld. Op de foto’s staan doosjes die met horloges zijn verkocht en ook lege doosjes. De doosjes kunnen ook leeg worden gekocht.
2.10.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat de man op de peildatum andere horloges bezat dan het Tudor horloge, het Certina horloge en het Seiko Solar horloge. De door de vrouw overgelegde foto’s en aankoopnota’s onderbouwen immers niet dat de man de andere horloges op 2 december 2021 in eigendom had. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw ook niet voldoende onderbouwd dat de waarde van de drie hiervoor genoemde horloges hoger ligt dan door de man is gesteld. De rechtbank zal daarom het Tudor horloge (€ 4.000,-), het Certina horloge (€ 500,-) en het Seiko Solar horloge (€ 350,-) toedelen aan de man onder de verplichting € 2.450,- aan de vrouw te vergoeden. De horlogebandjes en het boek zullen ook aan de man worden toegedeeld. De rechtbank stelt de waarde daarvan op € 100,- respectievelijk € 80,-. De vrouw komt € 90,- toe tot betaling waarvan de rechtbank de man zal verplichten. De vrouw heeft tegenover de betwisting door de man niet voldoende onderbouwd dat van een hogere waarde moet worden uitgegaan.
FREO
2.10.21.
De man heeft verzocht te bepalen dat de lening bij FREO bij helfte wordt verdeeld. Volgens de man bedraagt de schuld € 1.879,42. De vrouw heeft erkend dat er een schuld is bij FREO, maar betwist bij gebrek aan wetenschap de door de man gestelde hoogte.
De rechtbank overweegt dat schulden niet verdeeld kunnen worden. De rechtbank kan enkel bepalen wat ieders draagplicht is ten aanzien van de schuld. De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schuld die bestond op 2 december 2021. Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank af.
Tinka
2.10.22.
De man heeft gesteld dat partijen een schuld van € 2.000,90 hebben bij Tinka. Volgens de man ziet deze schuld op aankopen die partijen bij Wehkamp hebben gedaan. Hij heeft verzocht deze schuld bij helfte te verdelen. De vrouw betwist dat partijen een schuld hebben bij Tinka. Volgens de vrouw is deze schuld ook niet opgenomen in de belastingaangifte 2020.
2.10.23.
De rechtbank overweegt dat door de man een stuk is overgelegd waaruit blijkt dat er een schuld bij Tinka is. Uit het stuk kan echter niet worden afgeleid of de schuld nog bestaat en hoe hoog de schuld is op 2 december 2021. Nu de rechtbank schulden niet kan verdelen, zal de rechtbank bepalen dat voor zover sprake is van een schuld bij Tinka op 2 december 2021 ieder van partijen voor de helft draagplichtig is.
DUO
2.10.24.
De vrouw heeft gesteld dat zij een leven langleren krediet bij DUO heeft. De schuld bedraagt volgens de vrouw € 11.250,-. Zij heeft verzocht te bepalen dat de man voor de helft draagplichtig is.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft niet betwist dat de schuld bestaat, maar heeft gesteld dat de schuld aan de vrouw verknocht is. De schuld is immers aangegaan ter ontwikkeling van de vrouw en de man kan daar niet van meeprofiteren. De man is daarom van mening dat hij niet hoeft mee te betalen.
2.10.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de vrouw een schuld heeft aan Duo en dat deze schuld aanwezig was op de peildatum. Hetgeen de man heeft aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat de schuld aan de vrouw is verknocht. Enkel in uitzonderlijke situaties kan verknochtheid van een schuld worden aangenomen. Een dergelijke uitzonderlijke situatie is in dit geval niet gesteld. Dit betekent dat de rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schuld zoals deze op 2 december 2021 bestond.
2.11.
Telefoonnummer
2.11.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de man toegezegd dat hij zal bewerkstelligen dat het contract van het bij de vrouw gebruik zijnde telefoonnummer op naam van de vrouw zal worden gezet. De rechtbank heeft geen bericht van de vrouw ontvangen dat de man zijn toezegging niet gestand heeft gedaan, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de tenaamstelling inmiddels is gewijzigd. De vrouw heeft daarom geen belang meer bij haar verzoek en de rechtbank zal dit afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/710598 / FA RK 21-7602:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 10 juni 2014;
3.2.
bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: [minderjarige] verblijft één dag per week bij de man van 9.00 uur tot 17.00 uur, in beginsel op de zaterdag en als de man op zaterdag moet werken op de zondag. Als de man een weekend zowel op zaterdag als zondag moet werken wordt een week overgeslagen. De man zal daarbij zo spoedig mogelijk na ontvangst van zijn werkrooster een kopie daarvan aan de vrouw overleggen zodat duidelijk is op welke dagen [minderjarige] bij de man verblijft;
3.4.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.5.
bepaalt dat de man € 450,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het voortgezet gebruik van de woning en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt
3.8.
wijst af het meer of anders verzocht;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/723297 / FA RK 22-6028:
3.9.
voor het geval toedeling aan de man van de woning [adres] onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden gerealiseerd:
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
3.9.1.
bepaalt dat partijen zich binnen twee weken na de datum van dit vonnis zullen wenden tot in een onderling overleg vast te stellen makelaar/taxateur en bij gebreke daarvan tot WTM Makelaars Amsterdam (Reigersbos 87, 1106 AC Amsterdam);
3.9.2.
bepaalt dat de taxateur/makelaar in aanwezigheid van beide partijen de woning binnen één maand na deze beschikking zal taxeren dan wel een waardebepaling zal verrichten tegen de actuele waarde in het economisch verkeer;
3.9.3.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
3.9.4.
deelt toe aan de man de woning [adres] onder de verplichting:
• de desbetreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
• de helft van de eventuele overwaarde van de woning [adres] , bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de man aan de vrouw te vergoeden en bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen;
3.9.5.
bepaalt dat de levering van de woning [adres] aan de man in dat geval dient plaats te vinden uiterlijk een dag na zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
3.9.6.
bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning [adres] door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
3.9.7.
voor het geval toedeling aan de man van de woning [adres] onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden na de datum van deze beschikking zal zijn gerealiseerd:
gelast de wijze van verdeling van de woning [adres] als volgt:
3.9.8.
bepaalt dat verkoop van de woning [adres] geschiedt binnen vier weken nadat de man de vrouw heeft heeft bericht dat hij de woning niet kan overnemen, door middel van een opdracht aan een tussen partijen in onderling overleg overeen te komen makelaar en bij gebreke daarvan aan WTM Makelaars Amsterdam (Reigersbos 87, 1106 AC Amsterdam. Ieder van partijen is gehouden deze taxateur/makelaar daartoe opdracht te geven;
3.9.9.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de taxateur/makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
3.9.10.
bepaalt dat partijen in overleg met de taxateur/makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de taxateur/makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
3.9.11.
bepaalt dat als de verkoopprijs is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning [adres] aan (een) derde(n);
3.9.12.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdrachten zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
3.9.13.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.10.
gelast als wijze van verdeling van de bankrekeningen dat iedere partij de op zijn of haar naam staande bankrekeningen krijgt toegedeeld onder de verplichting de helft van het saldo op 2 december 2021 te vergoeden aan de ander; partijen dienen daartoe binnen twee weken na deze beschikking een afschrift van de saldi per 2 december 2021 te verstrekken aan de ander;
3.11.
deelt de inboedel, met uitzondering van de schilderijen afkomstig van de vader van de man, toe aan de vrouw en deelt de schilderijen afkomstig van de vader van de man toe aan de man;
3.12.
deelt de drone en de Fuji camera toe aan de man, onder de verplichting € 850,- aan de vrouw te vergoeden;
3.13.
deelt de scooter toe aan de man, onder de verplichting € 300,- aan de vrouw te vergoeden;
3.14.
deelt het Tudor horloge, het Certina horloge, het Seiko Solar horloge, de horlogebandjes en het boek toe aan de man onder de verplichting € 2.540,- aan de vrouw te vergoeden;
3.15.
bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor de schuld per 2 december 2021 aan FREO, Tinka en DUO;
3.16.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.17.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.18.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 13 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.