ECLI:NL:RBAMS:2023:2038

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
13.174678.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met afpersing, heling en diefstal door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, opzetheling van een bromfiets, wederspannigheid, belediging van verbalisanten en diverse diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 11 juli 2022 een afpersing heeft gepleegd waarbij een vuurwapen is gebruikt. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen verklaard, ondanks zijn ontkenning en het geschetste alternatieve scenario. Daarnaast is de verdachte medeplichtig bevonden aan een diefstal van een elektrische bakfiets en een poging tot diefstal van een bromfiets. De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt en rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, maar heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de medeverdachte en toezicht door Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.174678.22 (A), 13.337400.22 (B) en 13.298894.21 (C)
Datum uitspraak: 29 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [BRP adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [deskundige 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [deskundige 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de moeder van verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. afpersing met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van diverse goederen op 11 juli 2022 te Badhoevedorp, gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
2. heling in vereniging van een bromfiets (van het merk Vespa) op 11 juli 2022 te Amsterdam;
Zaak B
diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een elektrische bakfiets (van het merk Urban Arrow) toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), gepleegd op 28 december 2022 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid;
Zaak C
poging tot diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een bromfiets (voorzien van kenteken [nummerplaat] ) toebehorende aan [slachtoffer 2] , gepleegd op 2 november 2021 te Amsterdam;
zich verzetten tegen de aanhouding van 2 november 2021 te Amsterdam door zich met kracht van verbalisant [verbalisant 1] vandaan te bewegen en voornoemde verbalisant naar de grond te duwen en in zijn nek te krabben;
op 2 november 2021 te Amsterdam opzettelijk (mondeling) beledigen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam als brigadier, en [verbalisant 3] , werkzaam als aspirant, door ze onder andere met “kanker” uit te schelden.
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de afpersing in vereniging (zoals ten laste gelegd onder 1) en de schuldheling van de bromfiets (zoals ten laste gelegd onder 2).
De raadsman heeft bepleit om verdachte voor beide feiten vrij te spreken, nu verdachte een alternatief scenario heeft geschetst voor zijn aanwezigheid bij de bromfiets. Op basis van het dossier kan verdachte op geen enkele manier gekoppeld worden aan één van de daders van de beroving. Zo heeft de politie geen onderzoek gedaan naar de eventuele DNA-sporen in de tas en/of naar de zendmasten waar de telefoons van verdachten gebruik gemaakt van zouden hebben. Het is dan ook niet vast te stellen dat verdachte op 11 juli 2022 in Badhoevedorp is geweest. Tot slot vond de politie het blijkbaar niet nodig om herkenningen te laten plaatsvinden door aangever en zijn vriend [vriend slachtoffer 1] en hebben de camerabeelden in de buurt van de beroving ook niets opgeleverd.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend. Hij heeft gezegd dat het klopt dat hij is aangehouden toen hij bij desbetreffende bromfiets (van het merk Vespa) stond. Hij was die avond met medeverdachte [medeverdachte 1] in de omgeving aan het ‘chillen’, toen een bekende van hem aan hen vroeg om even op zijn bromfiets en de spullen in de tas te letten. Hij zag toen op de buddyseat van de bromfiets een blauwe Albert Heijn-tas, maar hij zocht hier verder niets achter. Verdachte stond (samen met zijn medeverdachte) nog maar heel kort bij de bromfiets, toen hij ineens door de politie werd aangesproken. Verdachte heeft niet in de tas gekeken; hij is ook niet degene geweest die met zijn hand in de tas ging toen zij werden aangesproken door de politie. Hij heeft verder niet gezien of zijn medeverdachte dit wel heeft gedaan. Hij wist niet dat de gestolen goederen van aangever [slachtoffer 1] in die tas zaten, aldus verdachte. Op de vraag van de rechtbank waarom hij is weggerend van de politie heeft verdachte geantwoord dat hij is geschrokken van hun plotselinge aanwezigheid en dat hij uit angst en paniek heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 11 juli 2022 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op die dag omstreeks 00.10 uur. Hij reed samen met zijn vriend [vriend slachtoffer 1] over de [straat 4] te Badhoevedorp in de richting van zijn huis. Zij reden allebei op hun eigen scooter. Op een gegeven moment hoorde aangever [slachtoffer 1] een scooter aankomen die schuin voor hen ging staan om de weg te blokkeren. Het ging om een bruin/bronskleurig scooter met een hoog windscherm en een zilveren velgen. De bijrijder had een pistool in zijn hand dat hij op [vriend slachtoffer 1] richtte. [vriend slachtoffer 1] is toen snel weggereden met zijn scooter. Hierop richtte de bijrijder het pistool op aangever. Het vuurwapen was zwart en de vuurwapenmond was zilverkleurig. [slachtoffer 1] moest zijn zakken legen en hierop gaf hij zijn telefoon (kleur: rood, van het merk IPhone 11) af aan de bestuurder. De bestuurder haalde een blauwe Albert Heijn-tas tevoorschijn waar [slachtoffer 1] zijn telefoon in moest doen. Hij hoorde toen één van de jongens zeggen dat hij ook ‘de rest’ moest afgeven. Hierop heeft hij zijn witte AirPods, cardholder (waarin een briefje van € 10,00 zat), ID-kaart, rijbewijs en bankbankjes in dezelfde tas gedaan. Pas na het afgeven van zijn spullen mocht aangever wegrijden. [slachtoffer 1] heeft de signalementen opgegeven van de daders. Kort samengevat komt het op neer dat hij beroofd is door een jongen van ongeveer 1.90 meter (de bestuurder) en door een iets kleinere jongen (de bijrijder). Beide jongens waren in het zwart gekleed en zij droegen zwarte handschoenen. Het voorgaande wordt ook bevestigd door de getuigenverklaring van [vriend slachtoffer 1] . Ook hij zag dat de bijrijder een pistool in zijn hand had die hij op hen richtte. Hij heeft de gezichten van de daders niet goed kunnen zien; de daders hadden een bivakmuts of in ieder geval een gezichtsbedekking op.
Omstreeks 00.39 uur kregen de verbalisanten de melding dat aangever via de ‘Find my IPhone’ functie heeft gezien dat zijn telefoon in de omgeving van [straat 1] in Amsterdam uitstraalde. De verbalisanten hebben toen direct gezocht in die omgeving en omstreeks 00.45 uur zagen zij bij een bruine Vespa twee jongens staan. Deze jongens blijken later verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. Een van de verdachten had de Albert Heijn tas in zijn hand en zette deze op de buddyseat van de bromfiets Beide jongens gaven geen gehoor aan de verbalisanten en één van de jongens stak zijn hand in de tas toen hij de verbalisanten zag. Hierop hebben de verbalisanten een vuurwapen op beide jongens gericht. Verdachte is weggerend (maar kort daarna aangehouden) en medeverdachte [medeverdachte 1] is ter plekke aangehouden. In de Albert-Heijn zaten meerdere kledingstukken, waaronder een zwarte joggingsbroek, zwarte handschoenen en zwarte balaclava mutsen, en de gestolen spullen van aangever.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het alternatief scenario van verdachte - dat hij even op de bromfiets van een bekende van hem moest letten - gelet op de bewijsmiddelen in het dossier niet geloofwaardig, niet aannemelijk en niet verifieerbaar is. Tijdens de eerdere zittingen heeft verdachte telkens aangegeven dat hij geen verklaring wil afleggen over deze verdenkingen. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verdachte pas op zitting een verklaring heeft afgelegd, aangezien hij ter zitting geen namen heeft genoemd en/of belastend heeft verklaard over anderen. Verdachte voldoet met zijn lengte aan het signalement van de bestuurder en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , volgens aangever de kleinere jongen, moet de bijrijder met het vuurwapen zijn geweest. Beide jongens waren tijdens de aanhouding in het zwart gekleed. In de blauwe Albert Heijn-tas, die bij hun is aangetroffen, zaten de gestolen spullen van aangever, maar ook diverse zwarte kledingstukken. Het verweer van de raadsman dat de politie heeft nagelaten om een DNA onderzoek in te stellen en/of herkenningen te laten plaatsvinden door aangever en getuige [vriend slachtoffer 1] kan de rechtbank niet volgen. Tijdens de beroving droegen de daders namelijk zwarte handschoenen en hadden zij hun gezichten bedekt met een (soort van) bivakmuts. Het is dan ook niet te verwachten dat de aangevers de daders nog zouden hebben herkend en/of dat een DNA-onderzoek iets zou opleveren. Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de afpersing (onder bedreiging met een vuurwapen) heeft gepleegd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde heling overweegt de rechtbank als volgt. Op zondag 10 juli 2022, een dag voor de beroving, heeft de eigenaar zijn bromfiets omstreeks 16:30 uur geparkeerd voor de ingang van zijn appartementencomplex gelegen aan [straat 2] te Amsterdam. Hij heeft de bromfiets afgesloten en deze stond op het stuurslot. Op maandag 11 juli 2022 omstreeks 14:00 uur is hij door de politie op de hoogte gesteld dat zijn bromfiets is aangetroffen. Toen de verdachten bij de bromfiets werden aangetroffen ontbrak het kenteken en het contactslot van dit voertuig. De diefstal van de bromfiets is niet aan verdachte ten laste gelegd, maar gelet op de feiten en de omstandigheden waaronder de bromfiets onder de verdachte(n) werd aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich, samen met medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van het in zaak B laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het primair ten laste gelegde. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak van een elektrische bakfiets.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het onder primair als het subsidiair ten laste gelegde. De diefstal is, volgens de raadsman, gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 2] , Verdachte is weliswaar in de buurt geweest, maar hij heeft geen enkele (uitvoerings)handeling verricht en heeft dus geen materiële of intellectuele bijdrage geleverd die van voldoende gewicht is voor de ten laste gelegde diefstal. Verdachte stond er bij en keek er naar; het was verder niet zijn bedoeling om op de uitkijk te staan, zoals door getuige [getuige] wordt beweerd. Van medeplegen dan wel medeplichtigheid kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn geweest.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat een vriend van hem, waarvan hij de naam niet wil zeggen, op het idee kwam om een fiets te stelen. Het lukte verdachte niet om ‘nee’ tegen hem te zeggen en toen heeft hij meegedaan. Op de vraag van de rechtbank wat hij bedoelt met ‘ik heb meegedaan’, heeft verdachte geantwoord dat hij er bij was toen zijn vriend een slijptol ging halen en dat hij om zich heen stond te kijken, terwijl zijn vriend bezig was met het stelen van die elektrische bakfiets. Tot slot heeft verdachte aangegeven dat hij veel spijt heeft dat hij niet is weggelopen, omdat hij in een schorsing liep en daardoor in de problemen is gekomen. Hij stond om die reden om zich heen te kijken.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 28 december 2022 omstreeks 11:00 uur zag [getuige] dat een jongen bezig was met een bakfiets. Zij zag dat hij een slijptol in zijn handen had en zij hoorde dat de slijptol aan stond. Ook zag zij vonken van de slijptol afkomen. De jongen probeerde het hoefijzerslot, onder het zadel van de bakfiets, door te slijpen. Zij dacht eerst dat deze jongen mogelijk zijn sleutel kwijt was. Op dat moment zag zij nog een jongen, verdachte, lopen. Zij zag dat verdachte de hele tijd zenuwachtig heen en weer liep door de [straat 3] . Het was voor haar duidelijk dat hij op de uitkijk stond. Zij heeft toen de alarmcentrale gebeld. Verdachte zag haar bellen en hij riep iets naar medeverdachte die nog bezig was met de slijptol. Hierop stopte de jongen met slijpen en de jongens hebben toen samen de achterkant van de bakfiets opgetild en zijn weggerend. Getuige heeft hierover nog verklaard dat zij niet zeker weet of ze allebei de bakfiets hebben opgetild of dat één van de twee dat deed. Kort daarna zijn verdachte en zijn medeverdachte aangehouden. De elektrische bakfiets is uiteindelijk in de buurt aangetroffen met een doorgeslepen hoefijzerslot.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om verdachte te veroordelen voor het medeplegen en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte ook bezig is geweest met de slijptol en/of de bakfiets heeft opgetild, nu deze handelingen niet door getuige zijn waargenomen. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat verdachte een grotere initiërende en leidende rol heeft gespeeld. Er was dan ook geen nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte en ook geen gezamenlijke uitvoering. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. Verdachte heeft met zijn handelen - door met medeverdachte mee te gaan om een slijptol te halen, op de uitkijk te staan en zijn medeverdachte te waarschuwen op het moment dat hij de getuige zag bellen - een bijdrage aan het misdrijf geleverd, hij heeft de uitvoering van het misdrijf makkelijker gemaakt. Het verweer van de raadsman - dat verdachte er alleen bij stond en verder niets heeft gedaan - kan de rechtbank gelet op de getuigenverklaring van [getuige] niet volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal door middel van verbreking.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1, 2 en 3 laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten worden bewezen, omdat verdachte deze feiten onder 1 en 3 heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen en, wat betreft het feit onder 2: gelet op het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 6 t/m 10), inclusief de foto van het letsel van verbalisant en de verklaring van verdachte dat hij zich heeft losgetrokken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
hij op 11 juli 2022 te Badhoevedorp, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon en Airpods en cardholder (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 10 euro) en een ID-kaart en een rijbewijs en bankpasjes, toebehorende aan die [slachtoffer 1] door
- de weg van voornoemde [slachtoffer 1] te blokkeren met een bromfiets en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan en te richten op die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging van dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de woorden toe te voegen: "Maak je kanker zakken leeg" en “Zet dat ding uit en geef de rest”;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij op 11 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets (van het merk Vespa), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak B onder subsidiair laste gelegde:
[medeverdachte 2] op 28 december 2022 te Amsterdam, een elektrische bakfiets (van het merk: Urban Arrow, framenummer: [framenummer] ), toebehorende aan een ander dan verdachte en/of zijn medeverdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 2] dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of 28 december 2022 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest, door op de uitkijk te staan en door de straat te lopen;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 laste gelegde:
hij op 2 november 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een bromfiets (voorzien van kenteken [nummerplaat] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, met zijn mededader naar voornoemde bromfiets zijn gegaan en vervolgens met een slotentrekker wrikkende bewegingen aan het slot heeft gemaakt en voornoemde slotentrekker in het slot heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 laste gelegde:
hij op 2 november 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , brigadier, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- zich met kracht van voornoemde [verbalisant 1] vandaan te bewegen, en
- niet aan de vordering te voldoen om op zijn buik te gaan liggen met zijn handen op zijn rug, en
- voornoemde [verbalisant 1] naar de grond te duwen, en
- voornoemde [verbalisant 1] in zijn nek te krabben;
Ten aanzien van het in zaak C onder 3 laste gelegde:
hij op 2 november 2021 te Amsterdam, ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , brigadier en [verbalisant 3] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kankerhoer. Jullie kankermoeders. Laat me gaan. Kankerlijers".
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd - inclusief het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1] - en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Daarnaast dient aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, te worden opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsmanheeft bij een eventuele veroordeling voor alle drie de parketnummers verzocht om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is al genoeg gestraft en het gaat nu goed met hem. Hij houdt zich nu aan alle schorsingsvoorwaarden, inclusief de avondklok. Tijdens de schorsingsperiode is verdachte maar één keer gerecidiveerd. Dit heeft vooral te maken doordat verdachte ineens te veel vrijheden kreeg van de hulpverlening en niet goed begeleid werd in die tijd.. Hij was hier nog niet klaar voor en daarom is het volgens de raadsman niet verassend dat hij toen de verkeerde keuzes heeft gemaakt. Inmiddels heeft hij zijn opleiding weer opgepakt; verdachte heeft een druk dagschema en hij is bereikbaar en begeleidbaar voor de hulpverlening. De raadsman heeft daarom verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Tot slot heeft hij zich ten aanzien van het reclasseringstoezicht voor de duur van 2 jaar en de geadviseerde bijzondere voorwaarden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een misdrijf. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan een afpersing en aan opzetheling van een bromfiets (zaak A). Aangever [slachtoffer 1] moet ontzettend bang zijn geweest toen hij onder bedreiging van een vuurwapen zijn spullen moest afgeven. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat verdachte als
first offenderogenschijnlijk zonder moeite heeft deelgenomen aan zo’n ernstig misdrijf voor geldelijk gewin en hij verder totaal geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een bromfiets en is hij medeplichtig geweest aan een diefstal van een elektrische bakfiets. Dit zijn vervelende feiten die overlast en schade voor de slachtoffers hebben veroorzaakt. Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor anderen en andermans eigendommen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Tot slot heeft verdachte zich met geweld verzet tegen de aanhouding op 2 november 2021 en heeft hij de verbalisanten beledigd door ze uit te schelden met “kanker”. Deze delicten hadden voorkomen kunnen worden als verdachte (vanaf het begin) had meegewerkt met de verbalisanten. De rechtbank wil daarbij benadrukken dat de politie er is om de maatschappij te beschermen en dit werk zou moeten kunnen uitvoeren zonder daarbij aangevallen te worden.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor:
  • diefstal met geweld/afpersing in vereniging (straatroof): vanaf 60 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie, waarbij de bedreiging met een vuurwapen als strafverzwarende omstandigheid en het georganiseerde karakter in aanmerking worden genomen;
  • opzetheling met betrekking tot een goed boven de € 150,00: vanaf 30 uur taakstraf;
  • (poging tot en medeplichtig aan) diefstal in vereniging met verbreking: 60 uur taakstraf per feit, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie;
  • wederspannigheid: 30 uur taakstraf;
  • belediging van meerdere verbalisanten in functie: 25 uur taakstraf.
Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de feiten heeft de rechtbank in beginsel de mogelijkheid om aan verdachte een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen (die in ieder geval langer kan voortduren dan de dagen die hij tot nu toe in voorarrest heeft gezeten).
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de rapporten van JBRA, waaronder het strafadvies van 1 maart 2023;
  • het meest recente rapport van de Raad van 8 maart 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadhaar advies toegelicht. Er zijn veel zorgen over verdachte. Hij kan zelfbepalend zijn en hij is daarnaast tijdens de schorsingsperiode gerecidiveerd. Op dit moment kan de Raad niet goed inschatten waarom verdachte bepaalde denkfouten maakt. Tijdens de gesprekken komt hij beleefd en volwassen over; verdachte weet duidelijk wat goed en fout is, maar toch komt hij in beeld bij de politie. Verdachte dient in ieder geval de consequenties van zijn delict gedrag te ervaren in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf. Daarnaast is een voorwaardelijke straf, met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport 8 maart 2023, noodzakelijk om recidive te voorkomen.
JBRAkan zich vinden in het advies van de Raad. Verdachte heeft betrokken ouders en hij laat motivatie zien om in de toekomst niet meer gedetineerd te raken. In de afgelopen twee maanden, na de schorsing van 30 januari 2023, heeft hij zich gehouden aan alle afspraken. Verdachte gaat naar school, hij heeft een stageplek en de begeleiding van R&B doet hem goed. Verdachte zet stappen in de goede richting, maar hij kan nog wel snel beïnvloed worden door anderen. Gelet op de positieve ontwikkeling van de afgelopen periode zal een proeftijd voor de duur van een jaar hoogstwaarschijnlijk voldoende zijn om het recidiverisico fors te verlagen.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - met name de oriëntatiepunten en het feit dat verdachte zich tijdens de schorsing wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Sinds de terugmelding van januari 2023 wordt er door de hulpverlening een stijgende lijn in positieve zin gezien in het gedrag/de houding van verdachte. Het lijkt op meerdere vlakken beter te gaan. Ook werkt verdachte nu wel mee aan de begeleiding vanuit R&B waar aandacht is voor de delictanalyse en zijn sociaal netwerk. De vraag is wel hoe dit zal zijn als er geen avondklok meer geldt. De politie heeft verdachte ook na zijn terugmelding nog buiten gezien met jongens die in beeld komen bij de politie en hij lijkt geen moeite te doen om afstand te nemen van deze jongeren. Ook zijn ouders hebben tijdens de gesprekken met de hulpverlening aangegeven dat de verleidingen voor hun zoon vooral op straat liggen. Ter zitting heeft verdachte de indruk gegeven dat hij niet een kwetsbare jongen is die onder groepsdruk delicten zal plegen. Hij komt over als een intelligente jongen die het belangrijk lijkt te vinden dat alles met feiten wordt onderbouwd. Hij is daarnaast berekenend in de beantwoording van de vragen en kan goed onderscheiden wat goed en slecht voor hem is. Ondanks dat verdachte in een stabiel gezin opgroeit waar hij voldoende ondersteuning krijgt om niet in de problemen te komen, heeft hij zich schuldig gemaakt aan in totaal zes delicten. De rechtbank vindt dit zorgelijk en zal aan verdachte daarom een forse onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, te weten voor de duur van 80 uren, zodat hij de consequenties van zijn gedrag kan ervaren. De rechtbank zal daarnaast ter voorkoming van recidive een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen zal een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met diverse bijzondere voorwaarden, waaronder het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Een periode voor de duur van een jaar, zoals geadviseerd door JBRA, zal gelet op de negatieve ontwikkelingen tijdens de schorsingsperiode mogelijk niet voldoende zijn om het recidiverisico te verlagen.
Tot slot zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden afwijzen. Verdachte is niet eerder veroordeeld. Er zijn geen signalen dat hij na de schorsing van 30 januari 2023 in beeld is gekomen bij de politie of dat hij wordt verdacht van andere (gewelds)delicten. Ook heeft verdachte een stabiele netwerk om zich heen, in de zin dat hij wordt ondersteund door zijn moeder en de betrokken hulpverleningsinstanties om de positieve stappen voort te zetten. Het recidiverisico wordt door de deskundigen - met name door de intensieve begeleiding van JBRA en R&B - laag tot matig ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 3] (zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.520,45 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit om de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat ook in het geval van heling (van de bromfiets) de benadeelde partij aanspraak kan maken op een vergoeding van de schade indien er voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de geleden schade om deze schade als rechtstreekse schade te kunnen aanmerken. De rechtbank acht in de onderhavige zaak een dergelijk verband niet aanwezig en zal daarom de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen op welke moment en door wie de schade aan de bromfiets is veroorzaakt. Weliswaar heeft de benadeelde partij zijn vordering onderbouwd met een factuur, maar deze dateert van 4 november 2022, terwijl de bewezen verklaarde heling op 11 juli 2022 heeft plaatsgevonden. Tot slot kan de schade ook tijdens de diefstal zijn ontstaan; verdachte kan hier niet verantwoordelijk voor worden gehouden, aangezien de diefstal van de bromfiets niet aan hem is ten laste gelegd.
[slachtoffer 4] (zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 70,35 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit om de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te verklaren, (in de eerste instantie) vanwege de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van braak/verbreking in zaak B. Ook als de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van het ten laste gelegde, dan heeft verdachte zich in ieder geval niet als medepleger schuldig gemaakt aan dit delict. Uit het dossier blijkt namelijk dat medeverdachte [medeverdachte 2] bezig is geweest met de slijptol om de elektrische bakfiets te kunnen stelen. Hij is degene die de schade heeft veroorzaakt en verantwoordelijk dient te worden gehouden voor het gevorderde bedrag van € 70,35.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] door de in zaak B bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. In de onderhavige zaak is verdachte behulpzaam geweest aan die diefstal door onder andere op de uitkijk te staan, zodat zijn medeverdachte [medeverdachte 2] ongestoord zijn gang kon gaan om de elektrische bakfiets te stelen. Verdachte is dan ook medeverantwoordelijk voor de schade die toen is ontstaan. De benadeelde partij heeft haar vordering onderbouwd met facturen; haar totale schade bedraagt € 1.705,30, maar daarvan heeft zij € 1.634,95 vergoed gekregen door de verzekering. De rechtbank zal het resterende bedrag van
€ 70,35geheel toewijzen. Verdachte wordt - hoofdelijk - veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 70,35 aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [slachtoffer 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 70,35vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, welk bedrag bestaat uit materiële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat er geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
[verbalisant 1] (zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [verbalisant 1] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen door de geweldhandelingen van verdachte. Zo heeft hij ruim een week last gehad van een pijnlijke elleboog en op die plek van de verwonding begint zich een litteken te vormen. Hij kon een tijd niet sporten en niet op zijn elleboog leunen. Iedere keer bij het aantrekken van shirts of tijdens het douchen voelde hij pijn. Ook heeft hij rode striemen overgehouden in zijn hals. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit - dat aangever door verdachte naar de grond is geduwd en in zijn hals is gekrabd terwijl hij bezig was met het uitvoeren van zijn werkzaamheden als politieagent - is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 250,00passend is, zoals gevorderd door de officier van justitie. Verdachte wordt veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 250,00 aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [verbalisant 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 250,00vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 48, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 180, 266, 267, 311, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzetheling
Ten aanzien van het in zaak B onder subsidiair bewezen verklaarde:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
wederspannigheid
Ten aanzien van het in zaak C onder 3 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 45 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
45 (vijfenveertig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school/stage gaat volgens het rooster;
  • meewerkt aan de invulling van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan de hulpverlening vanuit R&B of een soortgelijke instelling;
  • op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen met aangever [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2005) en medeverdachte [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2005).
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig)dagen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geheel toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 70,35 (zegge zeventig euro en vijfendertig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 28 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 4]ter hoogte van € 70,35 (zegge zeventig euro en vijfendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 28 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 1]geheel toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 250,00 (zegge tweehonderdenvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 2 november 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [verbalisant 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[verbalisant 1]ter hoogte van € 250,00 (zegge tweehonderdenvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 2 november 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.M. van Hall en G.S. Crince Le Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2023.
[.....]