ECLI:NL:RBAMS:2023:2036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
13.174626.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over afpersing en opzetheling met verzet tegen aanhouding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2023, is de verdachte, geboren in 2005, beschuldigd van afpersing en opzetheling, evenals van verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van een jeugdzakenprocedure. De verdachte heeft zich op 11 juli 2022 samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1] in Badhoevedorp, waarbij hij onder bedreiging met een vuurwapen goederen heeft afgenomen. Tevens is hij beschuldigd van heling van een bromfiets, die hij en zijn medeverdachte in hun bezit hadden, wetende dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, in overweging genomen, evenals de verdediging door de raadsman, mr. M.S. Rozenbeek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. Na het horen van getuigen en deskundigen, en het overwegen van de bewijsstukken, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden, en heeft de verdachte de kans gegeven om zich te rehabiliteren onder toezicht van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.174626.22 (A) en 13.256489.22 (B)
Datum uitspraak: 29 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
[BRP adres] ,
verblijft sinds januari 2023 bij de wooninstelling ‘ [woongroep] ’.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [deskundige 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [deskundige 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), mevrouw [deskundige 3] , de begeleider van verdachte vanuit [woongroep] en de moeder van verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. afpersing met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van diverse goederen op 11 juli 2022 te Badhoevedorp, gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
2. heling in vereniging van een bromfiets (van het merk Vespa) op 11 juli 2022 te Amsterdam;

Zaak B

zich verzetten tegen de aanhouding van 7 oktober 2022 te Amsterdam door zich met kracht los te rukken en te trekken aan de greep van verbalisant [verbalisant] en tegen zijn lichaam te duwen en slaande bewegingen te maken in de richting van voornoemde opsporingsambtenaar.
De tenlasteleggingen worden als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de afpersing in vereniging (zoals ten laste gelegd onder 1) en de schuldheling van de bromfiets (zoals ten laste gelegd onder 2).
De raadsman heeft bepleit verdachte voor beide feiten vrij te spreken, nu verdachte een alternatief scenario heeft geschetst voor zijn aanwezigheid bij de bromfiets en hij in ieder geval niet voldoet aan het door de aangever en de getuigen gegeven signalement van de bestuurder en/of de bijrijder van de bromfiets. Volgens aangevers waren beide daders in het zwart gekleed. Verdachte had die avond een grijs trainingspak aan. Daarnaast is het vuurwapen, waarmee volgens aangever en getuige is gedreigd, niet bij verdachte of in de omgeving van de beroving en/of aanhouding van verdachten aangetroffen. Verdachte beseft zelf ook dat hij eerder een verklaring had moeten afleggen, zodat er onderzoek had kunnen plaatsvinden naar het alternatief scenario, maar verdachte had zo zijn eigen redenen om niet te verklaren. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de heling bepleit dat verdachte in de nachtelijke uren bij de brommer aanwezig was en toen niet had kunnen zien dat er iets ‘mis’ was met de bromfiets.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend. Het klopt dat hij is aangehouden toen hij bij desbetreffende bromfiets (van het merk Vespa) stond. Verdachte was die avond met medeverdachte [medeverdachte] in de omgeving aan het ‘chillen’, toen een onbekende jongen aan hen vroeg om even op zijn bromfiets te letten. Verdachte zag op de buddyseat van de bromfiets een blauwe Albert Heijn-tas, maar hij zocht hier verder niets achter. Verdachte stond (samen met zijn medeverdachte) nog maar heel kort bij de bromfiets, toen hij ineens door de politie werd aangesproken. Verdachte heeft niet in de tas gekeken; hij weet niet of zijn medeverdachte dit wel heeft gedaan. Verdachte wist niet dat de gestolen goederen van aangever [slachtoffer 1] in die tas zaten. Op de vraag van de rechtbank waarom verdachte tijdens de pro forma zittingen en/of bij de politieverhoren geen antwoord heeft willen geven op vragen met betrekking tot de verdenkingen, heeft hij geantwoord dat hij zich al die tijd op zijn zwijgrecht heeft beroepen omdat je meestal niet wordt geloofd door de politie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 11 juli 2022 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op die dag omstreeks 00.10 uur. Hij reed samen met zijn vriend [vriend slachtoffer] over de [plaats] te Badhoevedorp in de richting van zijn huis. Zij reden allebei op hun eigen scooter. Op een gegeven moment hoorde aangever [slachtoffer 1] een scooter aankomen die schuin voor hen ging staan om de weg te blokkeren. Het ging om een bruin/bronskleurig scooter met een hoog windscherm en zilveren velgen. De bijrijder had een pistool in zijn hand dat hij op [vriend slachtoffer] richtte. [vriend slachtoffer] is toen snel weggereden met zijn scooter. Hierop richtte de bijrijder het pistool op aangever. Het vuurwapen was zwart en de vuurwapenmond was zilverkleurig. [slachtoffer 1] moest zijn zakken legen en hierop gaf hij zijn telefoon (kleur: rood, van het merk IPhone 11) af aan de bestuurder. De bestuurder haalde een blauwe Albert Heijn-tas tevoorschijn waar [slachtoffer 1] zijn telefoon in moest doen. Hij hoorde toen één van de jongens zeggen dat hij ook ‘de rest’ moest afgeven. Hierop heeft hij zijn witte AirPods, cardholder (waarin een briefje van € 10,00 zat), ID-kaart, rijbewijs en bankbankjes in dezelfde tas gedaan. Pas na het afgeven van zijn spullen mocht aangever wegrijden. [slachtoffer 1] heeft de signalementen opgegeven van de daders. Kort samengevat komt het er op neer dat hij beroofd is door een jongen van ongeveer 1.90 meter (de bestuurder) en door een iets kleinere jongen (de bijrijder). Beide jongens waren in het zwart gekleed en zij droegen zwarte handschoenen. Het voorgaande wordt ook bevestigd door de getuigenverklaring van [vriend slachtoffer] . Ook hij zag dat de bijrijder een pistool in zijn hand had die hij op hen richtte. Hij heeft de gezichten van de daders niet goed kunnen zien; de daders hadden een bivakmuts of in ieder geval een gezichtsbedekking op.
Omstreeks 00.39 uur kregen de verbalisanten de melding dat aangever via de ‘Find my IPhone’ functie heeft gezien dat zijn telefoon in de omgeving van [straatnaam 1] uitstraalde. De verbalisanten hebben toen direct gezocht in die omgeving en omstreeks 00.45 uur zagen zij bij een bruine Vespa twee jongens staan. Deze jongens blijken later verdachte en medeverdachte [medeverdachte] te zijn. Een van de verdachten had de Albert Heijn tas in zijn hand en zette deze op de buddyseat van de bromfiets. Beide jongens gaven geen gehoor aan de verbalisanten en één van de jongens stak zijn hand in de tas toen hij de verbalisanten zag. Hierop hebben de verbalisanten een vuurwapen op beide jongens gericht. Medeverdachte [medeverdachte] is vrijwel direct weggerend (maar kort daarna aangehouden) en verdachte is ter plekke aangehouden. In de Albert-Heijn zaten meerdere kledingstukken, waaronder een zwarte joggingsbroek, zwarte handschoenen en zwarte balaclava mutsen, en de gestolen spullen van aangever.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het alternatief scenario van verdachte - dat hij met medeverdachte op de bromfiets van een onbekende jongen moest passen - gelet op de bewijsmiddelen in het dossier waaronder ook de korte tijdspanne niet geloofwaardig is. Tijdens de eerdere zittingen heeft verdachte telkens aangegeven dat hij geen verklaring wil afleggen en dat hij de reden hiervan niet wil vertellen. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verdachte pas op zitting een verklaring heeft afgelegd, aangezien hij ter zitting geen namen heeft genoemd en/of belastend heeft verklaard over anderen. Het standpunt van de raadsman dat verdachte niet voldoet aan het signalement van de bijrijder, omdat hij die avond een grijs trainingspak aanhad, kan de rechtbank niet volgen. Verdachte voldoet met zijn lengte aan het signalement van de bijrijder en zijn medeverdachte [medeverdachte] , de langere jongen, moet de bestuurder van de bromfiets zijn geweest. Beide jongens waren tijdens de aanhouding in het zwart gekleed. Zij hadden allebei een zwarte jas aan. In de blauwe Albert Heijn-tas, die bij verdachten is aangetroffen, zaten de gestolen spullen van aangever, maar ook diverse zwarte kledingstukken, waaronder zwarte trainingsbroeken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk en verifieerbaar is. Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de afpersing (onder bedreiging met een vuurwapen) heeft gepleegd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde heling overweegt de rechtbank als volgt. Op zondag 10 juli 2022, een dag voor de beroving, heeft de eigenaar zijn bromfiets omstreeks 16:30 uur geparkeerd voor de ingang van zijn appartementencomplex gelegen aan [straatnaam 2] . Hij heeft de bromfiets afgesloten en deze stond op het stuurslot. Op maandag 11 juli 2022 omstreeks 14.00 uur is hij door de politie op de hoogte gesteld dat zijn bromfiets is aangetroffen. Toen de verdachten bij de bromfiets werden aangetroffen ontbrak het kenteken en het contactslot van dit voertuig. De diefstal van de bromfiets is niet aan verdachte ten laste gelegd, maar gelet op de feiten en de omstandigheden waaronder de bromfiets onder de verdachte(n) werd aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Het bewijsverweer - dat verdachte in de nachtelijke uren niet kon zien dat er ‘iets’ aan de hand was met de bromfiets - wordt verworpen.
Ten aanzien van het in zaak B laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde wederspannigheid kan worden bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
hij op 11 juli 2022 te Badhoevedorp, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon en Airpods en cardholder (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 10 euro) en een ID-kaart en een rijbewijs en bankpasjes, toebehorende aan die [slachtoffer 1] door
- de weg van voornoemde [slachtoffer 1] te blokkeren met een bromfiets en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan en te richten op die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging van dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de woorden toe te voegen: "Maak je kanker zakken leeg" en “Zet dat ding uit en geef de rest”;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij op 11 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets (van het merk Vespa), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak B laste gelegde:
hij op 7 oktober 2022 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] , brigadier van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau/cellencomplex Flierbosdreef te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht meermalen los te rukken en te trekken aan de greep van voornoemde opsporingsambtenaar en met kracht tegen het lichaam van voornoemde opsporingsambtenaar te duwen en meermalen slaande bewegingen te maken naar en/of in de richting van voornoemde opsporingsambtenaar.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening geadviseerd - inclusief het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] - en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Daarnaast dient aan verdachte de leerstraf ‘So Cool’ voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, te worden opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsmanheeft - gelet op zijn standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten in zaak A - geen strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de eventuele straf voor de wederspannigheid in zaak B en de geadviseerde bijzondere voorwaarden door de hulpverlening heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een misdrijf. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan afpersing en aan opzetheling van een bromfiets (zaak A). Aangever [slachtoffer 1] moet ontzettend bang zijn geweest toen hij onder bedreiging van een vuurwapen zijn spullen moest afgeven. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat verdachte als
first offenderheeft deelgenomen aan zo’n ernstig misdrijf, ogenschijnlijk zonder enige moeite voor slechts het geldelijk gewin, en hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Tot slot heeft hij verdachte zich verzet tegen de aanhouding van 7 oktober 2022 door zich gewelddadig te gedragen jegens een politiemens (zaak B). Dit delict had voorkomen kunnen worden als verdachte (vanaf het begin) had meegewerkt met de politie. De rechtbank wil daarbij benadrukken dat de politie er is om de maatschappij te beschermen en niet om aangevallen te worden.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor:
  • diefstal met geweld/afpersing in vereniging (straatroof): vanaf 60 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie, waarbij de bedreiging met een vuurwapen en het georganiseerde karakter als strafverzwarende omstandigheden in aanmerking worden genomen;
  • opzetheling met betrekking tot een goed boven de € 150,00: vanaf 30 uur taakstraf;
  • wederspannigheid: 30 uur taakstraf.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen , GZ-psycholoog, op 17 februari 2023;
  • de rapporten van JBRA;
  • het meest recente rapport van de Raad van 7 maart 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf en een leerstraf, te weten de gedragsinterventie
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde aandachtdeficiëntie / hyperactiviteitsstoornis. Het is voorstelbaar dat impulsiviteit, wat een kenmerk is van deze stoornis, een rol heeft gespeeld bij het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Door de ontkennende houding van verdachte ten aanzien van de feiten is hier echter onvoldoende zicht op gekomen. Er is geen inzicht gekregen op de aanloop en omstandigheden naar en rond het ten laste gelegde, ook niet op eventuele drijfveren en gedachten van verdachte. Derhalve onthoudt onderzoeker zich van een uitspraak over de mate van toerekenen. Het is voorstelbaar dat impulsiviteit en invloed van leeftijdgenoten een rol gespeeld hebben en ook een rol zouden kunnen spelen bij recidive. Door het weinige zicht wat gekregen is kan onderzoeker hierop ook geen uitspraak doen over de kans op recidive. Op korte termijn zal toegewerkt worden richting een thuisplaatsing. Verdachte en zijn moeder kunnen baat hebben bij enkele gesprekken gericht op ondersteuning hierbij en waarbij ingestoken wordt op dat de moeder van verdachte meer zicht gaat krijgen (voor zover mogelijk) op zijn leven buitenshuis en zijn vrienden, zodat de moeder ook met hem in gesprek kan blijven over eventuele risico’s. Gedacht wordt dat de hulp zich kan richten op het goed laten verlopen van school en het vergroten van de coping- en emotievaardigheden van verdachte. Bovenstaande begeleiding kan ingezet worden als bijzondere voorwaarde bij een jeugdreclasseringsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht en daarbij aangegeven dat het lastig is om een duidelijk beeld van verdachte te verkrijgen, omdat hij zich tijdens het gesprek anders lijkt op te stellen. Inmiddels is het voor de Raad duidelijk dat verdachte twee kanten heeft: een kwetsbare en gevoelige jongen, maar tegelijkertijd wordt hij verdacht van een afpersing (waar hij in de afgelopen maanden niets over heeft willen verklaren) en heeft hij zich verzet tijdens een aanhouding. De Raad ziet meerwaarde in het opleggen van de leerstraf ‘So Cool’, zodat verdachte de komende periode aan de hand van de bijeenkomsten en/of trainingen betere keuzes leert maken. Daarnaast dient aan verdachte een deels voorwaardelijke straf te worden opgelegd met de volgende bijzondere voorwaarden dat verdachte: naar school/stage gaat volgens het rooster, meewerkt aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding, meewerkt aan de hulpverlening vanuit de Forensische Formatie of een soortgelijke vorm van hulpverlening, voorlopig bij de wooninstelling van [woongroep] verblijft en zich houdt aan de regels, het rooster en de afspraken die daar gelden en meewerkt aan een mogelijke terugkeer naar huis en dient verdachte op geen enkele wijze contact op te nemen met aangever [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte] . Tot slot heeft verdachte zich sinds de schorsing van 29 december 2022 goed gehouden aan de regels van de avondklok en het elektronisch controle. Het wordt niet noodzakelijk geacht om deze schorsingsvoorwaarden bij de uitspraak nogmaals als bijzondere voorwaarden op te leggen.
JBRAkan zich vinden in het advies van de Raad. Verdachte is iets jonger in zijn gedrag en hij kan makkelijk worden beïnvloed. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte behoefte heeft aan duidelijke kaders, omdat hij anders de gevolgen van zijn gedrag niet kan overzien. Verdachte heeft iets ongrijpbaars, maar aan de andere kant is hij ook zoek op naar aandacht en liefde. Inmiddels is hij aangemeld voor de hulpverlening vanuit de Forensische Formatie; de bedoeling is dat hij in mei 2023 zal deelnemen aan de noodzakelijke behandelingen. Te zien is dat verdachte veel behoefte heeft aan duidelijkheid. Hij wil graag weten of hij op termijn weer bij zijn moeder kan wonen. De komende periode zal hier onderzoek naar worden gedaan. Ook zal de begeleider van [woongroep] beoordelen of het traject van begeleid wonen niet een betere optie is.
De begeleider vanuit [woongroep]is positief over de inzet van verdachte. Hij is gemotiveerd om zijn leven op orde te krijgen, maar dit gaat wel met vallen en opstaan. Het is belangrijk te weten dat verdachte hulp wil. Verdachte heeft vooral moeite om over zijn gevoelens te praten; hij probeert het wel, maar het lukt hem niet altijd. Het is verder positief dat de moeder bereid is om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en dat zij hem wil steunen om de juiste stappen te zetten. Mocht de huidige begeleiding van [woongroep] (uiteindelijk) onvoldoende blijken, dan kan een IFA-coach op een later moment alsnog ingezet worden om verdachte te begeleiden.
De rechtbank is- gelet op de oriëntatiepunten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte - van oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld, nog jong is en al 101 dagen in voorarrest heeft gezeten. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Sinds januari 2023 verblijft hij bij de wooninstelling van ‘ [woongroep] ’. Hij houdt zich daar aan de regels en hij gaat nu vaker naar school. Gezien wordt dat de structuur, duidelijke kaders en de band met zijn begeleider verdachte helpen om tot een positieve gedragsverandering te komen. In de bejegening doet hij het goed op complimenten. Hij is dan gemotiveerd om aan zijn doelen te werken en deze te behalen. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment gedetineerd raken van verdachte zijn (prille) positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen zal ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Het belangrijkste is dat de hulpverleningstrajecten (met name van [woongroep] en de Forensische Formatie) en de schoolgang/stage van verdachte doorgang vinden en dat verdachte voldoende vaardigheden aangeleerd krijgt om in de toekomst de juiste keuzes te maken. Om de kans op herhaling te verkleinen is het van groot belang dat verdachte leert wat hij verkeerd heeft gedaan en zijn vaardigheden vergroot op het gebied van het inschatten van risicovolle situaties. De rechtbank vindt dat dit binnen de huidige hulpverlening zou moeten lukken en houdt er rekening mee dat het noodzakelijk is om verdachte niet te overvragen, zodat hij gemotiveerd blijft om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening. Om deze reden ziet de rechtbank geen ruimte voor een aanvullende leerstraf en zal deze dus (ondanks de adviezen) niet worden opgelegd.
Tot slot zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden afwijzen. Verdachte is niet eerder veroordeeld. Er zijn geen signalen dat hij na de schorsing van 29 december 2022 in beeld is gekomen bij de politie of dat hij wordt verdacht van andere feiten. Ook heeft verdachte nu een stabiel netwerk om zich heen. Het recidiverisico wordt door de Raad en JBRA - met name door de intensieve begeleiding vanuit [woongroep] - laag tot matig ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] (zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.520,45 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit om de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, vanwege de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde afpersing en heling in zaak A.
De rechtbank overweegt dat ook in het geval van heling (van de bromfiets) de benadeelde partij aanspraak kan maken op een vergoeding van de schade indien er voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de geleden schade om deze schade als rechtstreekse schade te kunnen aanmerken. De rechtbank acht in de onderhavige zaak een dergelijk verband niet aanwezig en zal daarom de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen op welke moment en door wie de schade aan de bromfiets is veroorzaakt. Weliswaar heeft de benadeelde partij zijn vordering onderbouwd met een factuur, maar deze dateert van 4 november 2022, terwijl de bewezen verklaarde heling op 11 juli 2022 heeft plaatsgevonden. Tot slot kan de schade ook tijdens de diefstal zijn ontstaan; verdachte kan hier niet verantwoordelijk voor worden gehouden, aangezien de diefstal van de bromfiets niet aan hem is ten laste gelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 180, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzetheling
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 101 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
19 (negentien) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school/stage gaat volgens het rooster;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
- meewerkt aan de hulpverlening vanuit de Forensische Formatie of een soortgelijke vorm van hulpverlening;
- bij de wooninstelling van [woongroep] verblijft en zich houdt aan de regels, het rooster en de afspraken die daar gelden en meewerkt aan een mogelijke terugkeer naar huis;
- op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen met aangever [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2005) en medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [geboortedag medeverdachte] 2005).
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en J.M. van Hall, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2023.
[.....]