ECLI:NL:RBAMS:2023:2030
Rechtbank Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechter
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak op bezwaar inzake proceskostenvergoeding en wegingsfactor
In deze zaak heeft de opposant verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de opposant. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar dateert van 13 mei 2022. De opposant had eerder op 28 september 2022 zijn beroep ingetrokken, maar verzocht de rechtbank om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank had op 8 december 2022 de heffingsambtenaar veroordeeld tot een bedrag van € 514,- en had bepaald dat het griffierecht vergoed moest worden. De opposant stelde verzet in tegen deze uitspraak, omdat hij meende dat de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ten onrechte was vastgesteld op licht (0,5) in plaats van gemiddeld (1). Hij verwees naar eerdere uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de rechtbank Amsterdam, waarin een hogere wegingsfactor was toegepast.
Tijdens de zitting op 27 maart 2023 heeft de rechtbank de argumenten van de opposant gehoord. De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat het aan de opposant was om zijn beroep op de meerderheidsregel te onderbouwen met minimaal twee gelijke gevallen. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de wegingsfactor licht (0,5) in deze zaak gerechtvaardigd was. De rechtbank merkte op dat, hoewel er mogelijk een fout was gemaakt in de eerdere uitspraak van 23 september 2021, dit niet betekende dat de huidige zaak op dezelfde manier behandeld moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de opposant ongegrond en deed onmiddellijk uitspraak na de zitting.