ECLI:NL:RBAMS:2023:1971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
13.005.280-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbaar feit van verduistering

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Letland. De opgeëiste persoon, geboren in Letland in 1986 en gedetineerd in Nederland, werd verdacht van verduistering. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op deze datum voortgezet, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. O.J. Much. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig geld onder zich had voor de aanschaf van een boiler voor het slachtoffer, maar dat hij deze niet had aangeschaft en het geld niet had terugbetaald. De rechtbank concludeert dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is, en dat er voldaan is aan de voorwaarden voor dubbele strafbaarheid. De verdediging voerde aan dat het feit niet strafbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat het feit kan worden gekwalificeerd als verduistering.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in Letland, waarbij de raadsman verzocht om het rapport van het CPT af te wachten. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de overlevering te weigeren, aangezien er geen bewijs was van een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling van gedetineerden in Letland. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.005.280-23 (EAB II)
RK nummer: 23/90
Datum uitspraak: 8 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2022 door
the Prosecutor General's Office of the Republic of Latvia(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.J. Much, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
the decision of the Riga City Court of 14 March 2022 regarding the application of arrest to the accused A. Grudulismet zaaknummer 1133024121.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Lets recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit naar Nederlands recht niet strafbaar is, het gaat hooguit om een civiel geschil. Er is in deze zaak geen verplichting tot teruggave van het geld. De opgeëiste persoon was niet verplicht om het geld dat hij onder zich had terug te geven omdat hij hiermee een boiler moest aanschaffen en dat zou hij ook gaan doen. Het is aldus een zakelijk geschil.
De officier van justitie is van mening dat het feit naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als verduistering of oplichting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de feitsomschrijving volgt dat de opgeëiste persoon rechtmatig geld van het slachtoffer onder zich had ten behoeve van de aanschaf van een boiler voor het slachtoffer. Toen bleek dat de boiler niet door de opgeëiste persoon was aangeschaft - want hij had de leverancier niet betaald - heeft hij met het slachtoffer afgesproken dat het geld door hem zou worden terugbetaald. Dat is vervolgens niet gebeurd.
Op basis van deze omschrijving is de rechtbank van oordeel dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en aan de voorwaarden voor dubbele strafbaarheid is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft het volgende aangevoerd. In mei 2022 heeft
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: het CPT) een bezoek aan Letland gebracht. De raadsman verzoekt het rapport dat naar aanleiding van dit bezoek wordt opgemaakt, af te wachten. De raadsman is op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank van oktober 2022 [4] , maar intussen zijn er vier maanden verstreken en de verwachting is dat het rapport van het CPT nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Het belang dat de opgeëiste persoon heeft bij het afwachten van dit rapport is dat er vragen leven, zoals waarom het CPT zo veel tijd nodig heeft alvorens het rapport beschikbaar is en of uit de conclusies van het CPT blijkt dat in Letse penitentiaire inrichtingen mensenrechten worden geschonden. Tijdens het bezoek van het CPT in mei 2022 zijn namelijk ook drie penitentiaire inrichtingen bezocht. De opgeëiste persoon heeft er belang bij om van de conclusies van het CPT inzake die inrichtingen kennis te nemen. Om die reden wordt verzocht het onderzoek ter zitting aan te houden.
De officier van justitie is van mening dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is geen sprake van een algemeen gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling worden blootgesteld en evenmin is door de verdediging onderbouwd dat dit nu wel het geval is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 oktober 2022. Het enkele tijdsverloop is daartoe niet voldoende. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt betreffende de drie door het CPT in mei 2022 bezocht penitentiaire instellingen - te weten:
Daugavgriva Prison,
Jelgava Prisonen
Riga Central Prison-, dan wel enig andere penitentiaire inrichting in Letland, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een algemeen gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling worden onderworpen.
De rechtbank wijst daarom het verzoek om aanhouding af.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General's Office of the Republic of Latviavoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7031.