ECLI:NL:RBAMS:2023:1812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/2538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom opgelegd aan een zorginstelling wegens onvoldoende brandveiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2023, wordt het beroep van een zorginstelling tegen een opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. De last was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders vanwege een overtreding van artikel 7:11a van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank oordeelt dat de zorginstelling onvoldoende maatregelen had getroffen om de brandveiligheid te waarborgen, met name in de zorgtorens die zij huurde. De rechtbank stelt vast dat er niet voldoende personen waren aangewezen om een ontruiming bij brand snel te laten verlopen, wat in strijd is met de wettelijke eisen. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid zowel bij de zorginstelling als de eigenaar van het pand ligt, maar dat de zorginstelling als gebruiker van de zorgtorens ook als overtreder kan worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de last onder dwangsom heeft opgelegd. De zorginstelling had bezwaar gemaakt tegen de last, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregelen noodzakelijk waren gezien de acute brandonveilige situatie voor kwetsbare personen. De rechtbank wijst ook op de kosten die de zorginstelling heeft gemaakt voor het inschakelen van brandwachten, maar stelt vast dat de zorginstelling zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan de wettelijke eisen en dat zij de duur en kosten van de brandwachten zelf in de hand had. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2538

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , gevestigd te Amsterdam, eiseres, (hierna: [eiser] ),

(gemachtigden: mr. R.C.V. Mans en mr. C. Dessauvagie),
en
het college van burgemeester en wethouders van [plaats], verweerder, (hierna: college),
(gemachtigden: mr. J. Bakker en mr. D.C. van der Vecht).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom.
Met het primaire besluit van 23 september 2021 heeft het college aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 7.11a van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) in het gebouw op het perceel [adres] in [plaats] .
Met het bestreden besluit van 31 maart 2022 op het bezwaar van [eiser] is het college, onder aanvulling van zijn motivering, bij dat besluit gebleven.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon 1] , directeur huisvesting van [eiser] , de gemachtigden van [eiser] , de gemachtigden van het college en [persoon 2] , inspecteur brandveiligheid.

Totstandkoming van het besluit

1. Woonstichting [de woonstichting] (hierna: [de woonstichting] ) is eigenaar van het pand ‘ [naam pand] ’ aan het [adres] in [plaats] . Het pand bestaat uit vier woontorens verbonden door één begane grondverdieping. [de woonstichting] verhuurt een deel van de begane grond en drie torens ( [toren 1] , [toren 2] en [toren 3] ) aan [eiser] . [eiser] heeft de torens in gebruik als verpleeghuis, verzorgingshuis en dagverblijf (hierna: de zorgtorens). De vierde toren, [toren 4] , wordt verhuurd aan een andere partij. [toren 4] bestaat uit zelfstandige woningen en staat los van de zorgtorens die [eiser] huurt.
2. De hoofdingang voor alle torens is gelegen in het deel van de begane grond dat [eiser] huurt van [de woonstichting] en die ingang fungeert als brandweeringang voor alle torens. Daar bevindt zich ook de receptie van [eiser] en een brandmeldinstallatie voor alle torens.
3. [de woonstichting] en het college voerden sinds 2018 overleg over de bouwkundige en installatietechnische voorzieningen van de zorgtorens, omdat deze volgens het college niet voldeden aan het minimale niveau van de Woningwet en het Bouwbesluit. [de woonstichting] heeft daarom een plan van aanpak opgesteld om dit te verbeteren.
4. [eiser] en het college zijn ook in overleg geweest, omdat het college vond dat de organisatorische situatie bij [eiser] niet voldeed aan de eis van artikel 7:11a van het Bouwbesluit, te weten dat (in een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie) voldoende personen zijn aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. [eiser] heeft daarom een rapport laten opstellen door het adviesbureau Kijk op Veiligheid, resulterend in een concept rapport ‘Brandveiligheidsconcept Veilig Vluchten’ (hierna: het concept BVV rapport) van [medio 1] mei 2021. Vervolgens heeft [eiser] op [medio 2] september 2021 bij het college een plan van aanpak (pva) ingediend en op [medio 3] september 2021 een bijgestelde versie van het pva.
5. Uit het bijgestelde pva heeft het college afgeleid dat de benodigde acties om te voldoen aan de wettelijke eisen door [eiser] pas worden uitgezet in de maanden tot en met december 2021. Het college heeft hieruit geconcludeerd dat er tot die tijd een brandonveilige situatie voor niet-zelfredzame personen blijft bestaan. Het college heeft [eiser] als gebruiker van de zorgtorens aangemerkt als overtreder [1] van artikel 7.11a van het Bouwbesluit en heeft [eiser] in het primaire besluit gelast om binnen één dag de overtreding ongedaan te maken en ongedaan te houden. De enige (tijdelijke) oplossing waarop [eiser] dit volgens het college kon doen is door 24 uur per dag, 7 dagen per week minimaal twee rijksgediplomeerde brandwachten aanwezig te laten zijn. De inzet van brandwachten moest voortduren totdat [eiser] zelf aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit kon voldoen. Als [eiser] de last niet, niet tijdig of niet volledig zou uitvoeren, zou zij een dwangsom verbeuren van € 5.000,- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van € 500.000,-.
6. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en is op advies van de bezwaarschriftencommissie de motivering aangevuld. Het college heeft overwogen dat artikel 7.11a van het Bouwbesluit een functionele eis is waarbij het aan de gebruiker/eigenaar van een bouwwerk wordt overgelaten op welke wijze deze eis wordt ingevuld. Volgens het college is uit diverse calamiteiten gebleken dat onvoldoende personen zijn aangewezen om bij brand voldoende snel te ontruimen en dit is bevestigd in het concept BVV rapport. Ook heeft het college onderstaande toelichting in het bestreden besluit opgenomen:

U kunt naast het inzetten van de minimaal 2 aantoonbare rijksgediplomeerde brandwachten (24 uur per dag, 7 dagen in de week) het verbeuren van een dwangsom tevens voorkomen door de overtreding van artikel 7.11a van het Bouwbesluit 2012 ongedaan te maken en ongedaan te houden. Zoals al eerder is medegedeeld kunt u laten zien dat de overtreding van artikel 7.11a van het Bouwbesluit 2012 ongedaan is gemaakt door middel van het overleggen van bewijzen van succesvolle ontruimingsoefeningen, het uitnodigen van onze inspecteur brandveiligheid om succesvolle ontruimingsoefeningen bij te wonen, bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat alle verbeterpunten bij het BHV-personeel onder de aandacht zijn gebracht en verbeterd zijn, enzovoorts.(…) Daarnaast kunt u het laten zien door middel van het adequaat reageren op voorgedane brandmeldingen/ calamiteiten, waarbij wij een positieve terugkoppeling ontvangen vanuit de brandweer. (…) Onverlet blijft echter dat u ook op een andere wijze de overtreding ongedaan kan maken. U kunt denken aan het wijzigen of staken van het gebruik of op een andere wijze ervoor zorgen dat er voldoende personen zijn aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen.”

Conclusie

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Het college heeft op goede gronden een last onder dwangsom aan [eiser] opgelegd. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van een overtreding?
8. Tussen partijen is in geschil of sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7:11a van het Bouwbesluit, te weten dat (in een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie) voldoende personen zijn aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen.
9. [eiser] bestrijdt dit en stelt dat er voldoende mensen waren aangewezen voor een tijdige ontruiming bij brand. [eiser] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het definitieve rapport van Kijk op Veiligheid van [medio 4] oktober 2021 (het definitieve BVV rapport). Daaruit blijkt dat [eiser] voldoet aan haar verplichtingen, waaronder het hebben van bedrijfshulpverlening (een BHV-organisatie), een noodplan, een ontruimingsplan en dat zij ontruimingsoefeningen en evaluaties houdt. Het concept BVV rapport bevatte verbeterpunten aan de BHV-organisatie ten opzichte van het bovenwettelijke ambitieniveau, terwijl [eiser] (slechts) dient te voldoen aan het wettelijke niveau. Daarom is nooit sprake geweest van een overtreding en was het college niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
10. Met het college oordeelt de rechtbank dat de BHV-organisatie van [eiser] ten tijde van het opleggen van de last niet voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit. Hiertoe is het volgende redengevend.
11. Uit de stukken van een brandmelding van 24 en 26 februari 2021 blijkt dat de bedrijfshulpverleners (BHV’ers) niet adequaat hebben gereageerd bij een ontruimingsoefening. De heer [persoon 3] (destijds projectleider huisvesting) van [eiser] heeft tegenover het college beaamd dat de uitvoering van de BHV ernstige aandacht behoeft. Uit het concept BVV rapport blijkt dat de BHV’ers niet zijn georganiseerd, geïnstrueerd en geoefend en dat het aannemelijk is dat er in de verschillende scenario’s slachtoffers zullen vallen. Uit het pva van [eiser] blijkt dat er problemen waren met de alarmopvolging door aanwezige hulpverleners, het gebruik van de aanwezige alarmerings- en communicatiemiddelen en het borgen van de gemaakte afspraken. De werkzaamheden met betrekking tot opleidingen, trainingen en ontruimingsoefeningen voor de brandveiligheid zouden (pas) worden uitgezet in de periode september tot en met december 2021. In die periode tot aan voltooiing van de werkzaamheden was de brandveiligheid van personen en bouwwerken dus niet of onvoldoende gewaarborgd en bestond er een brandonveilige situatie in de zorgtorens. Op de zitting heeft het college nog nader toegelicht dat ook uit terugkoppelingen van de brandweer is gebleken dat [eiser] de organisatorische veiligheid niet op orde had. Het college heeft ter ondersteuning erop gewezen dat uit een verslag opgesteld door [eiser] naar aanleiding van een ontruimingsoefening gehouden op 15 juni 2021 blijkt dat de reactietijd acht minuten was voordat de BHV bij de brandlocatie was. Ook hierin ziet de rechtbank bevestiging van het standpunt dat [eiser] niet voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit. De stelling van [eiser] op de zitting dat zij ten tijde van het opleggen van de last haar personeel meermaals had getraind, wordt niet ondersteund door enig stuk en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
Kan [eiser] aangemerkt worden als overtreder?
12. Volgens [eiser] had niet zij maar [de woonstichting] , als eigenaar van [naam pand] , als overtreder moet worden aangemerkt. [eiser] beschouwt de aan haar opgelegde last onder dwangsom als verkeerd geadresseerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] terecht is aangemerkt als overtreder, nu zij gebruiker is van de zorgtorens. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan de eisen rondom brandveiligheid ligt zowel bij [eiser] als [de woonstichting] . Uit de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit blijkt dat artikel 7.11a, eerste lid, van het Bouwbesluit een functioneel voorschrift is. Dit houdt in dat de wijze waarop de functionele eis wordt ingevuld, in dit geval dat er voldoende personen moeten zijn aangewezen om de ontruiming bij een brand voldoende snel te laten verlopen, wordt overgelaten aan de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk. [2] Dat het college [de woonstichting] als eigenaar van het gebouw ook had kunnen aanspreken, laat onverlet dat het college [eiser] als overtreder kan aanmerken. Het betoog slaagt niet.
14. [eiser] wijst verder op de bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidsgebreken van het gebouw. De brandwachten zijn volgens [eiser] ingeschakeld omdat de brandmeldinstallatie niet voldeed en voor die installatie is [de woonstichting] verantwoordelijk.
15. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat zij vindt dat zij gestraft wordt voor iets wat [de woonstichting] moet worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat de bouwkundige en installatietechnische aspecten en de organisatorische aspecten twee losstaande zaken zijn. In deze zaak draait het om de organisatorische aspecten, te weten of er voldoende personen waren aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. Hiervoor is [eiser] als gebruiker van de zorgtorens (bij uitstek) verantwoordelijk. Hiervoor is al vast komen te staan dat [eiser] niet aan dit wettelijk voorschrift voldeed.
16. [eiser] heeft er ook op gewezen dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de problemen in [toren 4] .
17. Volgens het college is [eiser] vanuit brandveiligheidsperspectief niet verantwoordelijk voor de alarmopvolging en/of de BHV in [toren 4] . Vanwege het karakter van het bouwwerk en de bouwkundige samenhang met de drie andere zorgtorens is [eiser] er alleen voor verantwoordelijk dat de brandweer in het geval van een brandmelding uit [toren 4] correct wordt opgevangen en doorverwezen. Elke brandmelding, dus ook die vanuit [toren 4] , komt immers binnen op de brandmeldinstallatie bij de receptie van [eiser] .
18. De rechtbank onderschrijft deze benadering. Vast staat dat de brandweeringang voor alle torens in het door [eiser] gehuurde gedeelte ligt. Daar staat ook de receptie van [eiser] en de brandmeldinstallatie waar de brandmeldingen van alle torens, ook die van [toren 4] , binnenkomen. De verantwoordelijkheid van [eiser] voor [toren 4] ziet dan ook op het juist afhandelen van een brandmelding, waaronder het opvangen van de brandweer. Ook in dit opzicht moet [eiser] dus voldoen aan het Bouwbesluit.

Was de last voldoende duidelijk?

19. [eiser] betoogt verder dat het college in de last ten onrechte heeft vermeld dat het inschakelen van brandwachten de enige oplossing is en geen alternatieve mogelijkheden zijn geboden om aan de last te voldoen. Pas uit het bestreden besluit blijkt dat [eiser] ook bewijzen van succesvolle ontruimingsoefeningen of bewijzen van adequate reacties op brandmeldingen had kunnen overleggen. Dit klemt volgens [eiser] te meer, omdat haar geen mogelijkheid is geboden om tegen het voornemen tot het opleggen van de last onder dwangsom een zienswijze in te dienen. Het college had daarom de last onder dwangsom moeten herroepen en aanpassen en kon niet volstaan met het aanvullen van de motivering.
20. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd moet zijn, dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. [3] Zoals hiervoor overwogen, is artikel 7.11a, eerste lid, van het Bouwbesluit een functioneel voorschrift. Dit houdt in dat de wijze waarop dit functionele voorschrift wordt ingevuld, in dit geval dat er voldoende personen moeten zijn aangewezen om de ontruiming bij een brand voldoende snel te laten verlopen, wordt overgelaten aan de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk. [4]
21 . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het primaire besluit voldoende duidelijk dat [eiser] de overtreding van artikel 7:11a van het Bouwbesluit ongedaan moest maken en dat het aan [eiser] zelf is hoe zij hieraan invulling geeft. Het college kon alleen gelasten dat de overtreding ongedaan werd gemaakt. Omdat het staken van het gebruik van de torens gezien de zorgfunctie geen reële mogelijkheid was, en uit het pva was gebleken dat [eiser] voorlopig niet zelf aan de wettelijke eisen kon voldoen, heeft verweerder op dat moment terecht als enige (tijdelijke) oplossing de inzet van brandwachten gezien. In het bestreden besluit is vervolgens, op advies van de bezwaarschriftencommissie, uiteengezet op welke wijze [eiser] (eveneens) aan de last zou kunnen voldoen. Het was echter nog steeds aan [eiser] om invulling te geven aan artikel 7:11a van het Bouwbesluit. Hoe [eiser] aan het voorschrift zou voldoen, moest [eiser] zelf bepalen. De uiteenzetting in het bestreden besluit hoefde daar dus niet noodzakelijk in te staan, maar diende ter verduidelijking. Naar het oordeel van de rechtbank was de last in het primaire besluit echter al voldoende duidelijk en is er geen sprake van strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
22. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan gevraagd worden dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling. [5]
23. [eiser] voert aan dat de opgelegde last disproportioneel is. Het inschakelen van twee rijksgediplomeerde brandwachten die 24 uur per dag, 7 dagen per week in [naam pand] aanwezig dienden te zijn, heeft [eiser] € 772.034,- gekost. Achteraf is gebleken dat er ook andere, goedkopere mogelijkheden waren om de gestelde overtreding ongedaan te maken.
24. De rechtbank overweegt dat [eiser] niet gehouden was om de brandwachten voor langere tijd aan te houden. Zoals hiervoor vermeld, kon [eiser] de brandwachten inzetten totdat zij zelf, door middel van voldoende getrainde BHV’ers, aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit voldeed. Niets stond [eiser] in de weg om een andere invulling te geven aan het functionele voorschrift van artikel 7.11a van het Bouwbesluit en dit aan het college te melden, waardoor de inzet van brandwachten niet langer hoefde te duren dan nodig was. [eiser] had de duur en daarmee de kosten van de brandwachten dus zelf in de hand. [eiser] heeft wel geprobeerd om aan te tonen dat zij voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit door het definitieve BVV rapport te overleggen. De rechtbank ziet echter niet in hoe de conclusies van dit rapport zo anders kunnen luiden dan die uit het concept BVV rapport, waarin uitvoerig en met concrete cijfers werd ingegaan op de situatie ter plaatse. Die cijfers heeft [eiser] als zodanig niet weersproken. In het definitieve rapport van
[medio 4] oktober 2021 is slechts een opsomming gegeven van de acties en plannen die [eiser] heeft genomen, zoals de ontruimingsoefeningen vanaf 2017. Op grond daarvan is zonder nadere toelichting de conclusie getrokken dat [eiser] sinds geruime tijd aan haar wettelijke verplichtingen voldoet. Vanaf wanneer is niet gesteld. Waarom de cijfers uit het concept rapport niet langer gevolgd worden, wordt niet uiteengezet. De rechtbank kan daarom niet de waarde hechten aan dit rapport die [eiser] wenst.
25. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er bijzondere omstandigheden waren om van de last af te zien of dat de oplegging van de last onevenredig was.
Is de last te snel opgelegd en was de begunstigingstermijn onredelijk kort?
26 . [eiser] stelt zich tot slot op het standpunt dat het college ten onrechte geen voornemen tot het opleggen van de last heeft genomen. Ook vindt [eiser] de begunstigingstermijn onredelijk kort. [eiser] kreeg slechts één dag de tijd om aan de last te voldoen. Het is [eiser] gelukt om tijdig twee brandwachten in te schakelen, maar gelet op de zeer korte termijn heeft dat de kosten van [eiser] wel flink opgedreven. Nu in heroverweging vast is komen te staan dat er alternatieve mogelijkheden waren, heeft het college [eiser] ten onrechte geen langere begunstigingstermijn gegeven. Dit klemt te meer nu het college al sinds 2018 op de hoogte was van de bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidsgebreken, waardoor [eiser] niet begrijpt waarom het college op
23 september 2021 ineens zoveel haast had met de tenuitvoerlegging van de last.
27. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat er al geruime tijd contact is geweest tussen [eiser] en het college over de organisatorische onveiligheid. Uit het pva blijkt dat het oplossen van de problemen nog enige maanden zou gaan duren, terwijl er op dat moment een acuut gevaar voor kwetsbare, niet-zelfredzame personen bestond. Het college was naar het oordeel van de rechtbank daarom niet gehouden om eerst een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom te nemen. De begunstigingstermijn is in dit geval ook niet onredelijk kort, omdat het gaat om een acuut gevaar voor kwetsbaren en het college de inzet van brandwachten al eerder had aangekondigd. Dit betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat [eiser] geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, en mr. C.A.E. Wijnker en mr. J.F. Kuiken, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet
onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 7:11, tweede lid, van de Awb
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het
bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Woningwet
Artikel 1b, derde lid, van de Woningwet
Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
Bouwbesluit 2012
Artikel 7.11a, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012
In een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, in een
bouwwerk met een vergunning voor brandveilig gebruik en in een bouwwerk waarvoor een
gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18 is gedaan zijn voldoende personen aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen.
Nota van Toelichting (onderdelen AA en BB) Bouwbesluit 2012 Stb-2015-249
Met het nieuwe artikel 7.11a [Stb. 2015, 249] is de hulpverlening bij brand geregeld in het Bouwbesluit 2012. De hulpverlening bij brand voor werknemers is geregeld op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. De Arbeidsomstandighedenwet bevat regelgeving inzake de arbeidsomstandigheden in een bedrijf of inrichting en ziet op de hulpverlening aan werknemers en andere personen die in verband met de arbeid aanwezig zijn. Deze bepaling in het Bouwbesluit 2012 ziet op hulpverlening bij brand aan iedereen die zich in een bouwwerk of een gebruiksfunctie bevindt. Het gaat hierbij om het evacueren van bijvoorbeeld patiënten in een ziekenhuis, gedetineerden en bezoekers van een discotheek, in het geval van brand. Met dit nieuwe voorschrift is uitvoering gegeven aan het voornemen tot aanpassing van het Bouwbesluit 2012 zoals aangekondigd in de brief van 8 april 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 25 883, nr. 238).
Het
eerstelid geeft een functioneel voorschrift. In een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, in een bouwwerk met een vergunning voor brandveilig gebruik en in een bouwwerk waarvoor een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18 is gedaan zijn voldoende personen aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. Op welke wijze deze functionele eis wordt ingevuld wordt overgelaten aan de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk. Benadrukt wordt dat door extra technische maatregelen (zoals sprinklers) het aantal personen dat nodig is voor hulpverlening kan worden beperkt. Overigens kan worden opgemerkt dat in de praktijk nu al gebruikelijk is dat een werkgever bij de organisatie van de bedrijfshulpverlening in een bouwwerk ook rekening houdt met de evacuatie van niet-werknemers die in zijn bedrijf of inrichting aanwezig zijn. Er mag van worden uitgegaan dat met een organisatie van bedrijfshulpverlening die voldoet aan de eisen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en tevens rekening houdt met de ontruiming van niet-werknemers, zoals publiek en patiënten, wordt voldaan aan het eerste lid. Het nieuwe artikel 7.11a zal voor de meeste bouwwerken dan ook niet tot feitelijke veranderingen in de hulpverlening bij brand leiden. (…)
Artikel 7.11a is in tabel 7.11 verder niet aangestuurd voor de woonfunctie, met uitzondering van de woonfunctie voor zorg. De woonfuncties voor zorg met een brandmeldinstallatie vallen dus wel onder de reikwijdte van het eerste lid.
(..).

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Staatsblad 2015, 249.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, r.o. 9 .2, ECLI:NL:RVS:2022:3880.
4.Staatsblad 2015, 249.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2010:BL5387.