Beoordeling door de rechtbank
Is er sprake van een overtreding?
8. Tussen partijen is in geschil of sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7:11a van het Bouwbesluit, te weten dat (in een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie) voldoende personen zijn aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen.
9. [eiser] bestrijdt dit en stelt dat er voldoende mensen waren aangewezen voor een tijdige ontruiming bij brand. [eiser] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het definitieve rapport van Kijk op Veiligheid van [medio 4] oktober 2021 (het definitieve BVV rapport). Daaruit blijkt dat [eiser] voldoet aan haar verplichtingen, waaronder het hebben van bedrijfshulpverlening (een BHV-organisatie), een noodplan, een ontruimingsplan en dat zij ontruimingsoefeningen en evaluaties houdt. Het concept BVV rapport bevatte verbeterpunten aan de BHV-organisatie ten opzichte van het bovenwettelijke ambitieniveau, terwijl [eiser] (slechts) dient te voldoen aan het wettelijke niveau. Daarom is nooit sprake geweest van een overtreding en was het college niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
10. Met het college oordeelt de rechtbank dat de BHV-organisatie van [eiser] ten tijde van het opleggen van de last niet voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit. Hiertoe is het volgende redengevend.
11. Uit de stukken van een brandmelding van 24 en 26 februari 2021 blijkt dat de bedrijfshulpverleners (BHV’ers) niet adequaat hebben gereageerd bij een ontruimingsoefening. De heer [persoon 3] (destijds projectleider huisvesting) van [eiser] heeft tegenover het college beaamd dat de uitvoering van de BHV ernstige aandacht behoeft. Uit het concept BVV rapport blijkt dat de BHV’ers niet zijn georganiseerd, geïnstrueerd en geoefend en dat het aannemelijk is dat er in de verschillende scenario’s slachtoffers zullen vallen. Uit het pva van [eiser] blijkt dat er problemen waren met de alarmopvolging door aanwezige hulpverleners, het gebruik van de aanwezige alarmerings- en communicatiemiddelen en het borgen van de gemaakte afspraken. De werkzaamheden met betrekking tot opleidingen, trainingen en ontruimingsoefeningen voor de brandveiligheid zouden (pas) worden uitgezet in de periode september tot en met december 2021. In die periode tot aan voltooiing van de werkzaamheden was de brandveiligheid van personen en bouwwerken dus niet of onvoldoende gewaarborgd en bestond er een brandonveilige situatie in de zorgtorens. Op de zitting heeft het college nog nader toegelicht dat ook uit terugkoppelingen van de brandweer is gebleken dat [eiser] de organisatorische veiligheid niet op orde had. Het college heeft ter ondersteuning erop gewezen dat uit een verslag opgesteld door [eiser] naar aanleiding van een ontruimingsoefening gehouden op 15 juni 2021 blijkt dat de reactietijd acht minuten was voordat de BHV bij de brandlocatie was. Ook hierin ziet de rechtbank bevestiging van het standpunt dat [eiser] niet voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit. De stelling van [eiser] op de zitting dat zij ten tijde van het opleggen van de last haar personeel meermaals had getraind, wordt niet ondersteund door enig stuk en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
Kan [eiser] aangemerkt worden als overtreder?
12. Volgens [eiser] had niet zij maar [de woonstichting] , als eigenaar van [naam pand] , als overtreder moet worden aangemerkt. [eiser] beschouwt de aan haar opgelegde last onder dwangsom als verkeerd geadresseerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] terecht is aangemerkt als overtreder, nu zij gebruiker is van de zorgtorens. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan de eisen rondom brandveiligheid ligt zowel bij [eiser] als [de woonstichting] . Uit de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit blijkt dat artikel 7.11a, eerste lid, van het Bouwbesluit een functioneel voorschrift is. Dit houdt in dat de wijze waarop de functionele eis wordt ingevuld, in dit geval dat er voldoende personen moeten zijn aangewezen om de ontruiming bij een brand voldoende snel te laten verlopen, wordt overgelaten aan de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk.Dat het college [de woonstichting] als eigenaar van het gebouw ook had kunnen aanspreken, laat onverlet dat het college [eiser] als overtreder kan aanmerken. Het betoog slaagt niet.
14. [eiser] wijst verder op de bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidsgebreken van het gebouw. De brandwachten zijn volgens [eiser] ingeschakeld omdat de brandmeldinstallatie niet voldeed en voor die installatie is [de woonstichting] verantwoordelijk.
15. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat zij vindt dat zij gestraft wordt voor iets wat [de woonstichting] moet worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat de bouwkundige en installatietechnische aspecten en de organisatorische aspecten twee losstaande zaken zijn. In deze zaak draait het om de organisatorische aspecten, te weten of er voldoende personen waren aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. Hiervoor is [eiser] als gebruiker van de zorgtorens (bij uitstek) verantwoordelijk. Hiervoor is al vast komen te staan dat [eiser] niet aan dit wettelijk voorschrift voldeed.
16. [eiser] heeft er ook op gewezen dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de problemen in [toren 4] .
17. Volgens het college is [eiser] vanuit brandveiligheidsperspectief niet verantwoordelijk voor de alarmopvolging en/of de BHV in [toren 4] . Vanwege het karakter van het bouwwerk en de bouwkundige samenhang met de drie andere zorgtorens is [eiser] er alleen voor verantwoordelijk dat de brandweer in het geval van een brandmelding uit [toren 4] correct wordt opgevangen en doorverwezen. Elke brandmelding, dus ook die vanuit [toren 4] , komt immers binnen op de brandmeldinstallatie bij de receptie van [eiser] .
18. De rechtbank onderschrijft deze benadering. Vast staat dat de brandweeringang voor alle torens in het door [eiser] gehuurde gedeelte ligt. Daar staat ook de receptie van [eiser] en de brandmeldinstallatie waar de brandmeldingen van alle torens, ook die van [toren 4] , binnenkomen. De verantwoordelijkheid van [eiser] voor [toren 4] ziet dan ook op het juist afhandelen van een brandmelding, waaronder het opvangen van de brandweer. Ook in dit opzicht moet [eiser] dus voldoen aan het Bouwbesluit.
Was de last voldoende duidelijk?
19. [eiser] betoogt verder dat het college in de last ten onrechte heeft vermeld dat het inschakelen van brandwachten de enige oplossing is en geen alternatieve mogelijkheden zijn geboden om aan de last te voldoen. Pas uit het bestreden besluit blijkt dat [eiser] ook bewijzen van succesvolle ontruimingsoefeningen of bewijzen van adequate reacties op brandmeldingen had kunnen overleggen. Dit klemt volgens [eiser] te meer, omdat haar geen mogelijkheid is geboden om tegen het voornemen tot het opleggen van de last onder dwangsom een zienswijze in te dienen. Het college had daarom de last onder dwangsom moeten herroepen en aanpassen en kon niet volstaan met het aanvullen van de motivering.
20. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd moet zijn, dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.Zoals hiervoor overwogen, is artikel 7.11a, eerste lid, van het Bouwbesluit een functioneel voorschrift. Dit houdt in dat de wijze waarop dit functionele voorschrift wordt ingevuld, in dit geval dat er voldoende personen moeten zijn aangewezen om de ontruiming bij een brand voldoende snel te laten verlopen, wordt overgelaten aan de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk.
21 . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het primaire besluit voldoende duidelijk dat [eiser] de overtreding van artikel 7:11a van het Bouwbesluit ongedaan moest maken en dat het aan [eiser] zelf is hoe zij hieraan invulling geeft. Het college kon alleen gelasten dat de overtreding ongedaan werd gemaakt. Omdat het staken van het gebruik van de torens gezien de zorgfunctie geen reële mogelijkheid was, en uit het pva was gebleken dat [eiser] voorlopig niet zelf aan de wettelijke eisen kon voldoen, heeft verweerder op dat moment terecht als enige (tijdelijke) oplossing de inzet van brandwachten gezien. In het bestreden besluit is vervolgens, op advies van de bezwaarschriftencommissie, uiteengezet op welke wijze [eiser] (eveneens) aan de last zou kunnen voldoen. Het was echter nog steeds aan [eiser] om invulling te geven aan artikel 7:11a van het Bouwbesluit. Hoe [eiser] aan het voorschrift zou voldoen, moest [eiser] zelf bepalen. De uiteenzetting in het bestreden besluit hoefde daar dus niet noodzakelijk in te staan, maar diende ter verduidelijking. Naar het oordeel van de rechtbank was de last in het primaire besluit echter al voldoende duidelijk en is er geen sprake van strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
22. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan gevraagd worden dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling.
23. [eiser] voert aan dat de opgelegde last disproportioneel is. Het inschakelen van twee rijksgediplomeerde brandwachten die 24 uur per dag, 7 dagen per week in [naam pand] aanwezig dienden te zijn, heeft [eiser] € 772.034,- gekost. Achteraf is gebleken dat er ook andere, goedkopere mogelijkheden waren om de gestelde overtreding ongedaan te maken.
24. De rechtbank overweegt dat [eiser] niet gehouden was om de brandwachten voor langere tijd aan te houden. Zoals hiervoor vermeld, kon [eiser] de brandwachten inzetten totdat zij zelf, door middel van voldoende getrainde BHV’ers, aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit voldeed. Niets stond [eiser] in de weg om een andere invulling te geven aan het functionele voorschrift van artikel 7.11a van het Bouwbesluit en dit aan het college te melden, waardoor de inzet van brandwachten niet langer hoefde te duren dan nodig was. [eiser] had de duur en daarmee de kosten van de brandwachten dus zelf in de hand. [eiser] heeft wel geprobeerd om aan te tonen dat zij voldeed aan artikel 7.11a van het Bouwbesluit door het definitieve BVV rapport te overleggen. De rechtbank ziet echter niet in hoe de conclusies van dit rapport zo anders kunnen luiden dan die uit het concept BVV rapport, waarin uitvoerig en met concrete cijfers werd ingegaan op de situatie ter plaatse. Die cijfers heeft [eiser] als zodanig niet weersproken. In het definitieve rapport van
[medio 4] oktober 2021 is slechts een opsomming gegeven van de acties en plannen die [eiser] heeft genomen, zoals de ontruimingsoefeningen vanaf 2017. Op grond daarvan is zonder nadere toelichting de conclusie getrokken dat [eiser] sinds geruime tijd aan haar wettelijke verplichtingen voldoet. Vanaf wanneer is niet gesteld. Waarom de cijfers uit het concept rapport niet langer gevolgd worden, wordt niet uiteengezet. De rechtbank kan daarom niet de waarde hechten aan dit rapport die [eiser] wenst.
25. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er bijzondere omstandigheden waren om van de last af te zien of dat de oplegging van de last onevenredig was.
Is de last te snel opgelegd en was de begunstigingstermijn onredelijk kort?
26 . [eiser] stelt zich tot slot op het standpunt dat het college ten onrechte geen voornemen tot het opleggen van de last heeft genomen. Ook vindt [eiser] de begunstigingstermijn onredelijk kort. [eiser] kreeg slechts één dag de tijd om aan de last te voldoen. Het is [eiser] gelukt om tijdig twee brandwachten in te schakelen, maar gelet op de zeer korte termijn heeft dat de kosten van [eiser] wel flink opgedreven. Nu in heroverweging vast is komen te staan dat er alternatieve mogelijkheden waren, heeft het college [eiser] ten onrechte geen langere begunstigingstermijn gegeven. Dit klemt te meer nu het college al sinds 2018 op de hoogte was van de bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidsgebreken, waardoor [eiser] niet begrijpt waarom het college op
23 september 2021 ineens zoveel haast had met de tenuitvoerlegging van de last.
27. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat er al geruime tijd contact is geweest tussen [eiser] en het college over de organisatorische onveiligheid. Uit het pva blijkt dat het oplossen van de problemen nog enige maanden zou gaan duren, terwijl er op dat moment een acuut gevaar voor kwetsbare, niet-zelfredzame personen bestond. Het college was naar het oordeel van de rechtbank daarom niet gehouden om eerst een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom te nemen. De begunstigingstermijn is in dit geval ook niet onredelijk kort, omdat het gaat om een acuut gevaar voor kwetsbaren en het college de inzet van brandwachten al eerder had aangekondigd. Dit betoog slaagt daarom niet.