ECLI:NL:RBAMS:2023:1788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
22/5201
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag Anw-uitkering na overlijden echtgenoot met korte verblijfsduur in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2023, zaaknummer 22/5201, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) na het overlijden van haar echtgenoot, die op 1 oktober 2009 met haar was gehuwd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het argument dat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Anw, omdat hij kort daarvoor naar Nederland was teruggekeerd na een verblijf in Marokko. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het verblijf van de echtgenoot in Nederland en Marokko zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de echtgenoot op het moment van overlijden een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ondanks zijn korte verblijfsduur. De rechtbank vernietigt het besluit van de Svb en draagt hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de Svb ook het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank oordeelt dat de intentie van de echtgenoot om zich definitief in Nederland te vestigen, samen met zijn langdurige verblijf in Nederland, voldoende is om aan te nemen dat hij verzekerd was voor de Anw.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Marokko), eiseres

(gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (Svb)

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
1.1.
De Svb heeft deze aanvraag met het besluit van 10 januari 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 september 2022 op het bezwaar van eiseres is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Svb.

Overwegingen

2. Eiseres is op 1 oktober 2009 gehuwd met [echtgenoot] ( [echtgenoot] ). [echtgenoot] overleed op [datum 1] 2018 in Nederland. [echtgenoot] is op [datum 2] 1975 ingeschreven in het schakelregister van de Svb en vanaf dat moment was hij woonachtig in Nederland. Vervolgens heeft hij zich op 2 februari 2017 laten uitschrijven in de bevolkingsadministratie (BRP) in Nederland wegens zijn vertrek naar Marokko. Op 9 september 2018, vijftien dagen voor zijn overlijden, heeft hij zich opnieuw laten inschrijven in de Nederlandse Basisregistratie Personen (BRP). [echtgenoot] had de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Verder ontving [echtgenoot] een IVA-uitkering sinds 14 december 2009 en een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
3. [echtgenoot] was eerder gehuwd geweest en hij had kinderen uit dat huwelijk die in Nederland wonen. Nadat zijn ex-echtgenote was overleden, is [echtgenoot] met eiseres gehuwd en hebben zij drie kinderen gekregen. Eiseres woont samen met hun kinderen in Marokko. Eiseres ontving kinderbijslag voor haar kinderen totdat [echtgenoot] in 2017 uit Nederland vertrok naar Marokko. Alle kinderen van [echtgenoot] hebben (onder andere) de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de aanvraag van eiseres om een nabestaandenuitkering heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. In geschil is of [echtgenoot] op de dag van zijn overlijden verzekerd was voor de Anw. Artikel 13 van de Anw bepaalt dat iemand verzekerd is wanneer deze persoon ingezetene van Nederland is. Op grond van artikel 6 van de Anw is een ingezetene van Nederland degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt volgens artikel 7 van de Anw bepaald naar de omstandigheden van het geval. Op grond van vaste rechtspraak dient op het moment van overlijden een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te bestaan om te spreken van een ingezetene. Om te beoordelen of die duurzame band van persoonlijke aard er is moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Het is niet nodig dat deze band sterker is dan de band met enig ander land, waardoor het voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. [1]
7. De persoonlijke band van duurzame aard met Nederland is volgens de rechtbank, anders dan eiseres primair heeft gesteld, verbroken nadat [echtgenoot] in 2017 is verhuisd naar Marokko voor de hereniging met zijn gezin. Daarbij is van belang dat [echtgenoot] bij de Svb heeft aangegeven zich te gaan vestigen in Marokko. [echtgenoot] heeft zich uitgeschreven uit de BRP en beschikte in Nederland niet meer over zelfstandige woonruimte. Volgens beleid van de Svb wordt men na een jaar niet meer gezien als wonend in Nederland, tenzij men aantoont dat de feitelijke omstandigheden tot een andere conclusie leiden. Van dergelijke feitelijke omstandigheden was op of kort na het eerste jaar van vertrek geen sprake.
8. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat [echtgenoot] de intentie had om zich definitief in Nederland te vestigen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb zijn standpunt ten aan zien van het aannemen van een duurzame persoonlijke band met Nederland toen [echtgenoot] naar Nederland terugkwam gewijzigd. De Svb heeft gesteld dat de enkele intentie van [echtgenoot] om in Nederland te blijven onvoldoende is om ingezetenschap aan te nemen. Hij heeft als gevolg van zijn overlijden maar twee weken in Nederland verbleven en dat is te kort om ingezetenschap aan te nemen. Daarmee heeft hij zijn intentie niet kunnen objectiveren. Verder is ter zitting de Memo van 16 december 2021 (de Memo) [2] (toelichting op aangepaste paradocs instructie: ingezetenschap ondanks het nog niet beschikken over duurzame woonruimte en pas kort verblijf in Nederland) van de Svb besproken. Ook op basis van deze instructie ziet de Svb geen aanleiding om ingezetenschap van [echtgenoot] aan te nemen. De rechtbank volgt de Svb niet in zijn standpunt en overweegt daartoe het volgende.
9. In de memo is een vijftal voorwaarden opgenomen waaraan een betrokkene ten minste moet voldoen om toch reeds kort na binnenkomst als ingezetene aangemerkt te kunnen worden. Als aan de voorwaarden is voldaan zal nog steeds moeten worden onderzocht of er overige feiten en omstandigheden zijn die pleiten tegen aanname van ingezetenschap. De rechtbank stelt vast dat [echtgenoot] aan vier van de vijf voorwaarden voldoet, namelijk de intentie om zich definitief in Nederland te vestigen, het hebben van de Nederlandse nationaliteit, ingeschreven zijn in de BRP en ingeschreven staan als woningzoekende. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De Svb vindt echter dat [echtgenoot] niet voldoet aan de laatste voorwaarde dat hij geen relevante bindingen meer met het land van herkomst heeft omdat eiseres en de kinderen nog in Marokko woonden.
10. De rechtbank volgt de Svb niet in zijn standpunt en betrekt daarbij de volgende feiten en omstandigheden. [echtgenoot] heeft vanaf zijn achttiende ruim 41 jaar in Nederland gewoond en is vervolgens voor anderhalf jaar naar Marokko verhuisd. [echtgenoot] heeft in 2016 geprobeerd om eiseres met hun kinderen naar Nederland te krijgen. Eiseres heeft destijds met succes de inburgeringscursus gevolgd en het examen Nederlands gehaald. Eiseres en haar kinderen hebben toen een maand in Nederland verbleven, waarbij de kinderen een maand lang op een Nederlandse school hebben gezeten. De verblijfsvergunning is vervolgens afgewezen en eiseres moest (met de kinderen) terug naar Marokko. In februari 2017 is [echtgenoot] voor gezinshereniging naar Marokko verhuisd. Wat daarbij meespeelde was dat eiseres op dat moment zwanger was en hem nodig had. Hij heeft destijds niet een remigratie-uitkering aangevraagd, terwijl hij van het bestaan daarvan wist en dit bij een eerder beoogd - maar niet gerealiseerd vertrek uit Nederland in 2010 - wel had gedaan.
Voor vertrek heeft hij verder zijn meubels, waaronder ook de wasmachine en koelkast opgeslagen bij zijn dochter in Nederland.
11. [echtgenoot] heeft toen voor slechts anderhalf jaar in Marokko verbleven. In 2018, nadat [echtgenoot] en eiseres bekend werden met het Chavez-Vilchez-arrest [3] , wilden zij een nieuwe poging doen om voor eiseres een verblijfsvergunning te krijgen. Zij hadden de verwachting dat zij met succes een beroep konden doen op genoemd arrest en dat het gezin zich in Nederland bij [echtgenoot] zou vestigen. [echtgenoot] is naar Nederland gekomen en heeft zich op 9 september 2018 ingeschreven in de BRP, heeft zich aangemeld voor de Ziektekostenverzekering en heeft zich ingeschreven als woningzoekende in Limburg, in de buurt van zijn dochter bij wie hij zijn huisraad had opgeslagen. Daarnaast wilde [echtgenoot] in Nederland verder behandeld worden voor de uitgezaaide kanker en ook in de buurt van zijn vier kinderen en zijn kleinkinderen wonen. Zodra hij gesetteld was zou eiseres hem met hun kinderen nareizen. Na aankomst in Nederland verbleef hij tot de opname in het ziekenhuis bij zijn zoon. In het ziekenhuis is hij onverwacht overleden.
12. Gelet op al deze feiten en omstandigheden in samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat op het moment van overlijden sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Daarbij kan niet als doorslaggevende omstandigheid worden tegengeworpen dat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden in Nederland een relevante binding had met zijn land van herkomst in de zin dat zijn gezin daar nog woonde. Het was immers juist de bedoeling om hen op korte termijn naar Nederland te halen en mede daarom is [echtgenoot] naar Nederland vertrokken. In 2016 was al een serieuze poging gedaan om eiseres naar Nederland te halen, zij had immers aan de gestelde vereisten voldaan en de kinderen hadden tijdens hun verblijf in Nederland op school gezeten. De kans van verwezenlijking van de intentie tot duurzaam verblijf in Nederland van [echtgenoot] (met eiseres en hun kinderen) was op moment van aankomst in Nederland op 9 september 2018 reëel. Van een andere relevante band van [echtgenoot] met Marokko is niet gebleken. Dit acht de rechtbank ook niet aannemelijk gelet op zijn langdurige verblijf in Nederland van 41 jaar en zijn korte verblijf in Marokko van anderhalf jaar en de omstandigheid dat zijn andere vier kinderen en zijn kleinkinderen in Nederland wonen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [echtgenoot] op het moment van overlijden een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland had en verzekerd was voor de Anw.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en recht heeft op een Anw-uitkering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf de hoogte van de Anw-uitkering vast te stellen. Ook draagt de rechtbank niet aan de Svb op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat de Svb alleen de ingangsdatum en de hoogte van de Anw-uitkering moet vaststellen.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de Svb een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de Svb hiervoor acht weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de Svb het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
De Svb moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten en deze komen voor toewijzing in aanmerking. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond (dus 2x € 597,-) en een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (dus 2x € 837,-). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 september 2022;
- draagt de Svb op binnen acht weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Svb tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:943.
2.Stuknummer WRB/22/008 (R&B 2021-053).
3.Het arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-133/15.