ECLI:NL:RBAMS:2023:1774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AWB - AMS 22/4870, 22/4871, 22/4873, 22/4874, 22/4875, 22/4876, 22/4877, 22/4879, 22/4880, 22/4881, 22/4882, 22/4883 en 22/5178.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie uit verschillende kennis- en coördinatiegroepen van de belastingdienst

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, op 12 oktober 2022 dertien beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het ministerie van Financiën op zijn verzoeken om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). De verzoeken zijn ingediend tussen 25 augustus 2022 en 14 september 2022 en hebben betrekking op de openbaarmaking van informatie uit verschillende kennis- en coördinatiegroepen van de belastingdienst, met een verzoek om documenten zoals interne standpunten, jaarverslagen, handboeken en vergaderverslagen van deze groepen. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld, omdat de zaken onderling nauw samenhangen. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 is eiser verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en twee andere advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijnen zijn overschreden en dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. De beroepen zijn gegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank heeft een nadere termijn gesteld tot uiterlijk 30 september 2023 voor de verzoeken die zien op de standpunten van de kennis- en coördinatiegroepen, en tot 31 december 2023 voor de notulen en afspraken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag verbonden aan de overschrijding van deze termijnen, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierechten, die door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/4870, 22/4871, 22/4873, 22/4874, 22/4875, 22/4876, 22/4877, 22/4879, 22/4880, 22/4881, 22/4882, 22/4883 en 22/5178.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

het ministerie van Financiën, ,verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 oktober 2022 dertien beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn verzoeken om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere standpunten en stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn ook mr. [naam 2] en mr. [naam 3] verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft tussen 25 augustus 2022 en 14 september 2022 dertien Woo-verzoeken ingediend. Hierin verzoekt hij, kortgezegd, om openbaarmaking van informatie uit verschillende kennis- en coördinatiegroepen van de belastingdienst. De verzoeken zien op de periode van 1 januari 2015 tot en met de datum van de verzoeken. Eiser vraagt met name openbaarmaking van interne standpunten, jaarverslagen, handboeken en verslagen van vergaderingen van de kennis- en coördinatiegroepen.
2. Omdat de zaken onderling nauw met elkaar samenhangen behandelt de rechtbank de beroepen gevoegd.
3. Verweerder heeft nog niet op de verzoeken beslist. Eiser heeft daarom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [1]
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijnen zijn overschreden, dat eiser verweerder na het verstrijken van die termijnen in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken later in beroep is gegaan.
5. De beroepen zijn daarom gegrond.
6. Als een beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Partijen zijn het oneens over de vraag binnen welke termijn verweerder volledig op de verzoeken moet beslissen.
7. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat er verschillende deelbesluiten in voorbereiding zijn. Daarnaast is verweerder bezig met de voorbereiding van actieve openbaarmaking. Verweerder is voornemens om vóór 1 februari 2023 een deelbesluit te nemen waarbij de jaarverslagen openbaar worden gemaakt. Dit besluit bevat naar verwachting ongeveer 1000 pagina’s. Vóór 1 april 2023 verwacht verweerder de werkinstructies openbaar te maken (ongeveer 100 pagina’s) en vóór 1 mei 2023 de handboeken (ongeveer 400 pagina’s). Verweerder verwacht uiterlijk op 31 december 2023 de standpunten van de kennis- en coördinatiegroepen openbaar te maken. Dit onderdeel omvat naar verwachting ten minste 12.000 pagina’s. Verweerder zou vervolgens aan het einde van het jaar afspraken willen maken met eiser over de openbaarmaking van de notulen en afspraken (ongeveer 5.000 pagina’s). Eiser heeft op de zitting toegelicht dat het hem met name gaat om de standpunten van de kennis- en coördinatiegroepen. Hij wil deze informatie graag eerder hebben, gezien de thematische opzet van zijn onderzoek. Eiser stelt nadere termijnen voor van uiterlijk 1 maart 2023, 1 april 2023 en 1 juli 2023. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de door eiser genoemde termijnen feitelijk onhaalbaar zijn. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat er een fulltime coördinator is aangesteld om de verzoeken van eiser te stroomlijnen en dat minimaal elf fte’s zijn vrijgemaakt voor de openbaarmaking van de documenten waar eiser om heeft gevraagd. Verweerder stelt niet meer capaciteit vrij te kunnen maken.
8. De rechtbank stelt voorop dat de nadere termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden van verweerder om op de verzoeken te beslissen, maar ook aan het belang van eiser om binnen afzienbare tijd ten minste een volledig besluit te ontvangen op wat zijn meest relevante informatiebehoefte is. De rechtbank is van oordeel dat een nadere termijn tot uiterlijk 30 september 2023 om te beslissen op de verzoeken die zien op de standpunten van alle kennis- en coördinatiegroepen hieraan voldoet. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat het laatste verzoek uit september 2022 dateert. Het komt de rechtbank niet redelijk voor dat verweerder langer dan een jaar de tijd krijgt om te beslissen op een verzoek om informatie, ook als het om een zeer omvangrijk verzoek gaat. De rechtbank betrekt hierbij de voorgenomen planning van verweerder om vóór 1 mei op de algemene onderdelen van de verzoeken te beslissen. De rechtbank betrekt hierbij verder de verklaring van verweerder op de zitting, dat het mogelijk lijkt om de gevraagde informatie van vier kennisgroepen en van de twee coördinatiegroepen al op 1 augustus 2022 openbaar te maken.
9. De rechtbank stelt de nadere termijn om de notulen en afspraken openbaar te maken vast op uiterlijk 31 december 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder, zoals hij heeft voorgesteld, toe te staan daarover pas aan het einde van 2023 nadere afspraken te maken. Voor de openbaarmaking van de jaarverslagen, de werkinstructies en de handboeken volgt de rechtbank de planning van verweerder.
10. De rechtbank verbindt een dwangsom aan overschrijding van de termijnen die eindigen op 30 september 2023 en 31 december 2023. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee deze termijnen worden overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Gelet op wat verweerder op de zitting heeft uiteengezet over de openbaarmaking per 1 februari 2023, 1 april 2023 en 1 mei 2023 ziet de rechtbank geen noodzaak daaraan dwangsommen te verbinden.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn bepaalt de rechtbank dat verweerder de griffierechten van eiser moet vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te volgen in het verzoek om het vergoeden van de griffierechten op grond van artikel 8.4, derde en vierde lid, van de Woo achterwege te laten. Het komt de rechtbank voor dat deze wetsbepaling tot doel heeft om onder meer bekorting van de beslistermijn te sanctioneren als die het gevolg is van een onvoldoende herkenbare wijze van indiening van een verzoek. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is niet geheel onbegrijpelijk dat eiser per kennisgroep en coördinatiegroep een informatieverzoek aan de belastingdienst of verweerder heeft gedaan. Met zijn aanvragen heeft hij de besluitvorming van verweerder niet bemoeilijkt. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan misbruik van de Woo.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • draagt verweerder op om vóór
  • draagt verweerder op om
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen van 30 september 2023 en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van dertien keer € 184,- aan eiser te vergoeden (in totaal € 2.392,-).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.