In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vordert eiser, een inwoner van Californië, een veroordeling van gedaagden tot betaling van € 200.000, subsidiair € 100.000, met wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op de stelling dat eiser economisch mede-eigenaar zou worden van een woning in Nederland, waar hij ook het recht had om te verblijven. Gedaagden, de eigenaar van de woning en diens echtgenote, betwisten deze afspraken en stellen dat de betaling van € 100.000 door eiser geen lening betrof, maar verband hield met het recht van eiser om in de woning te verblijven.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 maart 2023 vastgesteld dat eiser bewijs moet leveren van zijn stelling dat hij recht heeft op de waardestijging van de woning. De rechtbank heeft eiser de gelegenheid gegeven om getuigen te horen en bewijsstukken over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij eiser uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot het bewijs is geleverd.
De zaak is van belang voor de beoordeling van de rechtsgrond van de betaling en de vraag of eiser recht heeft op een deel van de waardestijging van de woning. De uitkomst van deze procedure kan gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid van gedaagden en de schadevergoeding die eiser mogelijk kan vorderen.