ECLI:NL:RBAMS:2023:1732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
722035
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bewijsopdracht en rechtsgrond betaling in civiele zaak tussen eiser en gedaagden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vordert eiser, een inwoner van Californië, een veroordeling van gedaagden tot betaling van € 200.000, subsidiair € 100.000, met wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op de stelling dat eiser economisch mede-eigenaar zou worden van een woning in Nederland, waar hij ook het recht had om te verblijven. Gedaagden, de eigenaar van de woning en diens echtgenote, betwisten deze afspraken en stellen dat de betaling van € 100.000 door eiser geen lening betrof, maar verband hield met het recht van eiser om in de woning te verblijven.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 maart 2023 vastgesteld dat eiser bewijs moet leveren van zijn stelling dat hij recht heeft op de waardestijging van de woning. De rechtbank heeft eiser de gelegenheid gegeven om getuigen te horen en bewijsstukken over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij eiser uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot het bewijs is geleverd.

De zaak is van belang voor de beoordeling van de rechtsgrond van de betaling en de vraag of eiser recht heeft op een deel van de waardestijging van de woning. De uitkomst van deze procedure kan gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid van gedaagden en de schadevergoeding die eiser mogelijk kan vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722035 / HA ZA 22-671
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] , Californië (Verenigde Staten van Amerika),
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

en
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en samen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. E. Zondervan te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben elkaar leren kennen omstreeks 1982 tijdens sportactiviteiten en zijn toen bevriend geraakt. [gedaagde 2] is de echtgenote van [gedaagde 1] .
2.2.
[eiser] is in 1986 geëmigreerd naar de Verenigde Staten.
2.3.
[gedaagden] hebben in juli 2013 een koopovereenkomst gesloten voor (een erfpachtrecht voor) een nieuw te bouwen woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.4.
Op 18 september 2013 heeft [eiser] € 100.000 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 1] (hierna: de betaling).
2.5.
In 2014 heeft de levering bij de notaris van (het erfpachtrecht voor) de woning plaatsgevonden. Op 16 september 2015 is de woning opgeleverd.
2.6.
De woning bestaat uit vier verdiepingen. Op de begane grond bevindt zich een kamer die door en voor [eiser] is ingericht. Op de begane grond bevindt zich verder een (extra) badkamer. Wanneer [eiser] naar Nederland kwam vanuit de Verenigde Staten, verbleef hij op de begane grond van de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair een veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 200.000 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, en subsidiair een veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 100.000 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. [eiser] vordert verder primair en subsidiair dat [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn primaire vordering het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben afgesproken dat [eiser] economisch mede-eigenaar zou worden van de woning, dat hij te allen tijde op de begane grond van de woning mocht verblijven en dat hij naar rato zou meedelen in de overwaarde bij verkoop van de woning.
Omdat deze afspraken niet worden nagekomen schieten [gedaagden] tekort in de nakoming van deze verplichtingen en zijn zij aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt. Die schade omvat de betaling en de waardevermeerdering van de woning. [eiser] begroot zijn schade op € 200.000.
Aan zijn subsidiaire vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de betaling een lening voor onbepaalde tijd betrof en dat [eiser] die nu kan opeisen.
3.3.
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vordering. Het klopt dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] op de begane grond van de woning mocht verblijven als hij in Nederland was. Zij betwisten een tekortkoming terzake. Alleen tijdens de lockdown was het vanwege de coronapandemie niet mogelijk om hem in de woning te laten verblijven in verband met de coronaregels en de gezondheid van [gedaagde 2] .
[gedaagden] betwisten dat is overeengekomen dat [eiser] mede-eigenaar zou worden van de woning en zou delen in de overwaarde bij verkoop, en wijzen er op dat verkoop van de woning bovendien niet aan de orde is.
De betaling door [eiser] betrof volgens hen evenmin een lening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Heeft [eiser] nu aanspraak op zijn investering met de waardestijging?
4.1.
Op grond van artikel 6:74 leden 1 en 2 BW moet een partij die toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, de schade die de andere partij daardoor lijdt, vergoeden. Voorwaarde is wel dat de nakoming blijvend onmogelijk is of dat de tekortschietende partij in verzuim is.
4.2.
Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] in de woning mocht verblijven als hij in Nederland was. In geschil is of zij ook zijn overeengekomen dat [eiser] economisch mede-eigenaar van de woning zou worden en zou delen in de overwaarde van de woning bij verkoop. Indien komt vast te staan dat deze afspraken inderdaad zijn inderdaad gemaakt, volgt uit de opstelling van [gedaagden] dat zij die afspraken niet (langer) willen nakomen. [gedaagden] betwisten op zich niet dat [eiser] in dat geval schade lijdt. Daarmee is dan aan de eisen van artikel 6:74 BW voldaan. Aangezien [gedaagden] de gestelde afspraken gemotiveerd hebben betwist en [eiser] (op wie de bewijslast rust) bewijs wil leveren, zal hij daartoe op de onder de beslissing vermelde wijze in de gelegenheid worden gesteld.
Betrof de betaling een lening?
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat als niet tussen partijen is overeengekomen dat hij economisch mede-eigenaar van de woning zou worden, de betaling te gelden heeft als een lening. [gedaagden] hebben dat betwist. Volgens hen is daar nooit over gesproken, ook niet in de eerste jaren na de betaling, en hield de betaling verband met de afspraak dat [eiser] op de begane grond van de woning kon verblijven als hij in Nederland was.
4.4.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn (subsidiaire) stelling dat de betaling een lening betrof, nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Omdat [eiser] zijn stelling dat de betaling een lening betrof, onvoldoende heeft toegelicht, wordt op dit punt niet aan bewijslevering toegekomen.
Vervolg
4.5.
[eiser] kan bewijs leveren door getuigen te laten horen door de rechtbank. Ook kan hij bewijs leveren door bewijsstukken over te leggen en/of door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal de zaak naar de rol van
woensdag 12 april 2023verwijzen zodat hij zich hierover kan uitlaten.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiser] toe te bewijzen dat hij met [gedaagden] heeft afgesproken dat hij (als economisch mede-eigenaar) bij verkoop van de woning zal meedelen in de waardestijging naar rato van zijn investering;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 april 2023voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] getuigen wil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2023 dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nader te benoemen rechter-commissaris in het gerechtsgebouw te Amsterdam, Parnassusweg 280,
5.6.
bepaalt [eiser] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. van der Werff, bij afwezigheid ondertekend door mr. D.M.S. Gribling en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.