ECLI:NL:RBAMS:2023:1729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/3079
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die in 2017 in dienst trad als schoonmaakster, meldde zich in 2019 ziek en ontving ziekengeld van het UWV. In 2021 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het UWV concludeerde dat zij op 7 juli 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een verzekeringsarts was onderzocht. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat eiseres door een arts en niet door een verzekeringsarts is onderzocht, het medisch onderzoek niet in strijd maakt met het Schattingsbesluit of ander dwingend recht. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres niet recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de medische belastbaarheid op 7 juli 2021 adequaat is vastgesteld en er geen reden is om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Op 1 mei 2017 is eiseres in dienst getreden bij [naam] uitzendbureau als schoonmaakster voor 18 uur per week. Dit dienstverband is per 9 april 2019 verbroken. Terwijl eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 10 juli 2019 ziekgemeld in verband met lichamelijke klachten. Daarop heeft het UWV eiseres ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 4 april 2021 heeft eiseres een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 2 december 2021 genomen, dat in bezwaar bij besluit van 5 mei 2022 (het bestreden besluit) is gehandhaafd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres op 7 juli 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom geweigerd om aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arts bezwaar en beroep (arts B&B) van [medio 1] april 2022. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van [medio 2] november 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van [medio 3] mei 2022.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat de beslissing in strijd is met verdragsrecht en de wettelijke bepalingen, en op onzorgvuldige wijze genomen is. Daarnaast mist er volgens eiseres een deugdelijke motivering en berust de beslissing op een onjuiste feitelijke grondslag. Ook voert eiseres aan dat er ten onrechte geen fysiek spreekuurcontact met lichamelijk en psychisch onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Dit terwijl zij daar in de bezwaarfase expliciet om heeft verzocht. Dat eiseres niet door een verzekeringsarts maar door een arts is onderzocht, is in strijd met dwingend recht en met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere verzekerden wel door een verzekeringsarts zijn onderzocht. Iets dat in strijd is met een dwingendrechtelijke bepaling, kan nimmer zorgvuldig zijn. Ook is de omstandigheid dat eiseres niet door een verzekeringsarts is onderzocht volgens eiseres in strijd met het beginsel van equality of arms. Het UWV duldt immers zelf niet dat een arts een brief schrijft waarin deze zich uitlaat over ‘’de beperkingen’’ en/of aangeeft dat er ‘’meer beperkingen’’ zijn dan de verzekeringsarts aanneemt.
7 . Daarnaast zijn de beperkingen volgens eiseres te laag ingeschat. Zowel haar lichamelijke als psychische klachten zijn onderschat. Ook is er geen adequate urenbeperking aangenomen.
8. Ten slotte voert eiseres aan dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat deze te belastend zijn.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 7 juli 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 7 juli 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. Eiseres voert aan dat er ten onrechte geen spreekuurcontact met lichamelijk en psychisch onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Dit terwijl zij in bezwaar heeft verzocht om een fysiek spreekuurcontact. Eiseres acht het in strijd met dwingend recht dat zij niet door een verzekeringsarts is onderzocht terwijl artikel 6 van de Wet WIA voorschrijft dat:
‘’De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.’’Volgens eiseres is het dus niet toegestaan dat een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, het onderzoek verricht. Zij wijst ook naar de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit) waarin is bepaald dat een verzekeringsarts het onderzoek moet verrichten. Dat eiseres niet door een verzekeringsarts is onderzocht, terwijl andere verzekerden wel door een verzekeringsarts zijn onderzocht, acht zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelt dat iets dat in strijd is met een dwingendrechtelijke bepaling, nimmer zorgvuldig kan zijn. Ook vindt eiseres dat er sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms.
12. De sociaal-medische beoordeling is opgesteld door een arts en getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Het spreekuurcontact vond plaats met de arts. In bezwaar is de verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld door een arts B&B (onder supervisie van een verzekeringsarts B&B) en heeft er niet nogmaals een spreekuurcontact plaatsgevonden. De arts B&B heeft in haar rapport van [medio 1] april 2022 in dit verband opgemerkt dat de arts eiseres heeft gezien en uitgebreid lichamelijk heeft onderzocht. Zij heeft er verder op gewezen dat het verrichten van een medisch lichamelijk onderzoek niet behoort tot het specifieke specialistische terrein van een geregistreerde verzekeringsarts, maar dat iedere afgestudeerde arts in staat - en bevoegd - is om dit adequaat te doen. Het vertalen van een medisch beeld naar belastbaarheid is wel een verzekeringsgeneeskundige deskundigheid. Dit laatste is volgens de arts B&B ook gebeurd door de verzekeringsarts die de sociaal-medische beoordeling heeft gecontrasigneerd. Het herhalen van het fysieke onderzoek had volgens de arts B&B dan ook geen toegevoegde waarde, helemaal al niet omdat de gerapporteerde bevindingen volstrekt plausibel zijn en er geen gegevens zijn ingebracht die hieraan doen twijfelen.
13. De arts B&B heeft in haar rapport van [medio 4] november 2022 desgevraagd nogmaals toegelicht waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase geen toegevoegde waarde had. Zij wijst op haar rapport van [medio 1] april 2022 waarin ze heeft aangegeven een hernieuwd fysiek onderzoek niet van toegevoegde waarde te achten omdat eiseres op [medio 3] november 2021 op een spreekuur is gezien – en blijkens de rapportage van de primaire arts – uitgebreid lichamelijk is onderzocht. De arts B&B herhaalt dat het verrichten van een medisch lichamelijk onderzoek niet tot het specifieke specialistische terrein van een geregistreerde verzekeringsarts behoort, omdat iedere afgestudeerde arts in staat – en bevoegd – is om dit adequaat te doen. Dat een verzekeringsgeneeskundige dossierstudie in zijn volledigheid altijd door een geregistreerde verzekeringsarts moet worden uitgevoerd is niet logisch en niet haalbaar en blijkt ook niet uit de wetgeving hieromtrent. Zo is bij de selectie van de stukken een juridisch medewerker betrokken en worden samenvattingen veelal door een medisch secretaresse opgesteld. Om hieruit een beschouwing op te laten stellen door een verzekeringsarts in opleiding is niet onzorgvuldig te achten, mits onder supervisie en met contrasignering door een geregistreerde verzekeringsarts. Dit laatste is in zowel de primaire fase als in de bezwaarfase gebeurd. Het specifieke specialistische terrein van een geregistreerd verzekeringsarts beslaat immers de vertaalslag van de hieruit voortkomende resultaten naar een belastbaarheidspatroon c.q. beperkingen van de onderzochte, niet de uitvoering van het onderzoek zelf. De uitvoering van een algemeen medisch onderzoek komt in de verzekeringsgeneeskundige vervolgopleiding niet verder aan de orde, omdat dit tijdens de reguliere medische opleiding tot arts aan de orde is gekomen. Verder wijst de arts B&B op artikel 3 van het Schattingsbesluit en dan specifiek op de zin:
“Daarbij onderzoekt de verzekeringsarts of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg hebben’’. Er staat dus niet expliciet vermeld dat het verplicht is dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in bezwaar en beroep in zijn volledigheid wordt uitgevoerd door een verzekeringsarts. Daarnaast schrijft dit niet voor welke methode de verzekeringsarts hiertoe gebruikt, of welke gegevens deze onderzoekt. Dit kunnen derhalve ook gegevens zijn die zijn aangeleverd door een verzekeringsarts in opleiding. Het enkele feit dat het lichamelijk onderzoek is gedaan door een arts, en niet door een verzekeringsarts, maakt dit dus niet onzorgvuldig. Het herhalen van zo’n onderzoek heeft dan ook geen toegevoegde waarde, in dit geval nog eens te meer omdat de gerapporteerde bevindingen volstrekt plausibel zijn en er geen gegevens zijn ingebracht die hieraan doen twijfelen.
14. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties als onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts B&B tijdens een spreekuurcontact wordt gezien en onderzocht. [1] Deze situatie is in het geval van eiseres echter niet van toepassing.
15. Eiseres is in de primaire fase namelijk gezien en onderzocht op een spreekuurcontact, door een arts. De rechtbank is met de arts B&B van oordeel dat de enkele omstandigheid dat eiseres in de primaire fase is gezien door een arts en niet door een verzekeringsarts, het medisch onderzoek niet in strijd maakt met het Schattingsbesluit of ander dwingend recht. Het onderzoek is hierdoor ook niet onzorgvuldig en het was ook niet nodig in bezwaar opnieuw een spreekuurcontact te houden. De rechtbank merkt op dat een spreekuurcontact één van de onderzoekshandelingen is om de medische feiten in een concreet geval vast te stellen. Het verrichten van een spreekuurcontact (lichamelijk en/of psychisch onderzoek) behoort niet tot het specifieke specialistische terrein van een geregistreerde verzekeringsarts; iedere afgestudeerde arts is in staat en bevoegd om dit adequaat te doen. Hiervoor is dus wel een arts, maar geen verzekeringsgeneeskundige deskundigheid nodig. Die deskundigheid is wel nodig voor de vertaalslag van die medische feiten naar beperkingen in de FML, maar die is gewaarborgd door de contrasignering door de verzekeringsarts (B&B).
16. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met verdragsrecht en de wettelijke bepalingen, en ook daarom onzorgvuldig is. Eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd en de rechtbank ziet ook geen enkele reden te oordelen dat het bestreden besluit in strijd is met verdragsrecht of wettelijke bepalingen. Ook deze grond treft dus geen doel.
17. De rechtbank is van oordeel dat ook geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel schrijft voor dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
De rechtbank kan eiseres ook niet volgen in de stelling dat de omstandigheid dat zij gezien is door een arts, en niet door een verzekeringsarts, in strijd is met het beginsel van equality of arms. Het is voor eiseres namelijk niet onmogelijk om informatie van behandelaars in te dienen die twijfel kunnen zaaien over het oordeel van de arts B&B. Bovendien is de verzekeringsgeneeskundige deskundigheid aan de kant van het UWV gewaarborgd door de contrasignering door een verzekeringsarts (B&B).
De beoordeling van de belastbaarheid
18. De rechtbank is verder van oordeel dat de arts en de arts B&B de medische belastbaarheid van eiseres op 7 juli 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden hebben gemotiveerd.
19. Eiseres voert aan dat zowel haar lichamelijke als psychische klachten zijn onderschat. Ook is er geen adequate urenbeperking aangenomen. Eiseres is van mening dat er een verdergaande beperking moet worden opgenomen op de FML-items hurken en gehurkt actief zijn. Verder is zij meer beperkt vanwege haar handklachten en schouderklachten. Eiseres wijst op de medische informatie van haar huisarts, orthopedisch chirurg, fysiotherapeut, anesthesioloog/pijnspecialist, revalidatiearts en neuroloog die zij in de bezwaarfase heeft ingebracht. Eiseres is van mening dat uit de informatie van de revalidatiearts, huisarts en de anesthesioloog/pijnspecialist blijkt dat zij psychische klachten heeft. Er is ten onrechte op geen enkele wijze ingegaan op de psychische klachten van eiseres en er heeft ten onrechte geen psychisch onderzoek plaatsgevonden in de bezwaarfase.
20. De arts B&B heeft in het rapport van [medio 4] november 2022 gereageerd op de beroepsgronden van eiseres. Volgens de arts B&B geeft de medische informatie geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen voor hurken of gehurkt actief zijn. Er zijn al voldoende beperkingen aangenomen vanwege de klachten van eiseres op dit aspect. Dit geldt ook voor de handklachten en schouderklachten van eiseres. Wat betreft de urenbeperking stelt de arts B&B dat daar vanuit medisch oogpunt geen reden voor is. De arts B&B wijst op de drie indicatiegebieden uit de Standaard duurbelastbaarheid, te weten energetisch, preventief en beschikbaarheid. Bij eiseres is er geen sprake van een aandoening die met belangrijke stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat, er is immers geen sprake van een ernstige aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Ook is er geen sprake van een preventieve indicatie omdat volledig werken in passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid. Ook is er geen sprake van een aandoening waarbij op voorhand moet worden gesteld dat eiseres minder uren inzetbaar zou zijn. Ten slotte is eiseres niet minder beschikbaar vanwege een behandeling. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er ten onrechte geen psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden geeft de arts B&B aan dat eiseres tijdens de primaire beoordeling alleen fysieke belemmeringen heeft geclaimd. Daarnaast wijst de arts B&B erop dat eiseres in de bezwaarfase ook niet over een psychisch onderzoek heeft gerept.
21. Ten aanzien van de voetklachten die eiseres naar voren brengt in het aanvullend beroepschrift van 1 februari 2023 merkt de rechtbank op dat uit het rapport van de arts B&B van [medio 1] april 2022 blijkt dat de arts B&B op de hoogte was van deze klachten. Het is aan de arts B&B om te beoordelen in hoeverre die klachten tot beperkingen in de FML moeten leiden. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij vanwege haar voetklachten meer beperkt is dan aangenomen.
22. De rechtbank is van oordeel dat de arts B&B in het nadere rapport van [medio 4] november 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom de informatie uit de behandelend sector, die eiseres in bezwaar had ingebracht, geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Omdat eiseres haar standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiseres zoals de arts (B&B) die heeft vastgesteld.
23. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 7 juli 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in de FML van [medio 2] november 2021 zijn vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
24. De stelling van eiseres dat zij de functies gezien haar klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
25. Verder voert eiseres aan dat zij de functie wikkelaar (sbc code: 267053) niet kan uitvoeren omdat in die functie twee keer per week een rol koperdraad van 10 kilogram van een buffetkar getild moet worden, terwijl zij beperkt is tot 5 kilogram tillen en dragen. De arbeidsdeskundige B&B heeft in het rapport van [medio 3] mei 2022 hierop gereageerd. Hij geeft aan dat een incidentele tilbelasting van twee keer per week 10 kilogram mogelijk is. Hij heeft deze overschrijding besproken met de arts B&B. Er wordt met twee handen getild en het betreft een tilsituatie (vanaf buffetkar naar de grond). In de functie is verder ook geen sprake van een forse fysieke belasting. Af en toe tot 10 kilogram tillen is niet tot schade van de gezondheid. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige B&B voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiseres in staat is de functies te vervullen.
26. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiseres op 7 juli 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 100% kan verdienen van het loon dat zij voorheen verdiende met haar eigen werk, zodat zij voor 0% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

27. Het UWV heeft terecht beslist dat eiseres op 7 juli 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering.
28. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.