ECLI:NL:RBAMS:2023:1697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
13/751686-19 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van het onderzoek

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Heilbronn in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1984, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om te beslissen. De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege schending van de beginselen van goede procesorde, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen.

De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB besproken. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De verdediging heeft echter ook aangevoerd dat overlevering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, gezien de kwetsbare situatie van de dochter van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om nadere informatie te verkrijgen over de zorg voor de dochter en de mogelijke alternatieven voor overlevering.

De rechtbank heeft de zaak geschorst en bepaald dat het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt heropend, met de mogelijkheid voor de verdediging om nadere informatie te overleggen. De rechtbank heeft een termijn van vier maanden gesteld voor de volgende zitting, waarbij de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751686-19
RK nummer: 23/134
Datum uitspraak: 21 maart 2023
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 1 augustus 2019 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2019 door het
Amtsgericht Heilbronn, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenneming. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 16 februari 2017 uitgevaardigd door het Kantongerecht Heilbronn (42 Gs 513/17).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het IRC heeft gehandeld in strijd met de beginselen van goede procesorde, waaronder de rechtszekerheid, evenredigheid en zorgvuldigheid, gelet op het tijdsverloop en gebrek aan transparantie.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de door de raadsvrouw aangehaalde punten niet kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Heilbronn heeft bij brief van
11 december 2017 heeft de volgende garantie gegeven:
“Onder verwijzing naar het boven vermeld schrijven wordt u in overeenstemming met uw voorstel verzekerd, dat de vervolgde persoon in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van het Kaderbesluit 2009/909/JI van de Raad van 27 november2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, voor het doeleinde van de tenuitvoerlegging in de Europese Unie voor de verdere strafexecutie terug naar Nederland wordt gebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Evenredigheid; heropening van het onderzoek

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat overlevering in strijd is met de evenredigheid, omdat overlevering een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zowel het recht op familieleven gewaarborgd in artikel 7 Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest) als de rechten van het kind neergelegd in artikel 24 van het Handvest. Hiertoe is het volgende van belang.
De dochter van de opgeëiste persoon is vanwege haar medische aandoening kwetsbaar. De opgeëiste persoon is een alleenstaande vader en als enige verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en de noodzakelijke medische zorg voor zijn dochter. De raadsvrouw heeft ter ondersteuning van deze standpunten de medische stukken van de dochter overgelegd. Het familieleven weegt in dit geval zwaarder dan het legitieme doel dat met overlevering wordt nagestreefd.
Daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op de stelselevenredigheid en daartoe het volgende naar voren gebracht. Uit de bij de pleitnotitie gevoegde stukken blijkt dat de Duitse officier van justitie in 2018 heeft verzuimd een evenredigheidstoets uit te voeren. Sinds 2019 is de Duitse rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit en de overgelegde stukken over de gezondheid van de dochter van de opgeëiste persoon zijn niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Primair moet dan ook geen gevolg worden gegeven aan het EAB vanwege het tijdsverloop en de bijzondere persoonlijke omstandigheden en de alternatieven die er voor overlevering zijn. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Duitse rechtbank nader te informeren met het oog op de evenredigheidstoets.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van een opgeëiste persoon niet kunnen leiden tot weigering (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2017:9672). Niet is komen vast te staan dat de zorg door de opgeëiste persoon voor zijn dochter onmisbaar is en dat de zorg niet door een ander kan worden overgenomen. Daarom is overlevering een toegestane inmenging in het familieleven. Daarnaast kan de Duitse rechter na overlevering ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het geval van de opgeëiste persoon dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn in het licht van artikel 7 Handvest. Daartoe voelt de rechtbank zich op dit moment nog onvoldoende voorgelicht. De rechtbank acht hiervoor van belang dat de verdediging nadere informatie aanlevert waarin de volgende vragen worden beantwoord:
1) Kan de dagelijkse zorg voor de dochter van de opgeëiste persoon geschieden door een ander dan de opgeëiste persoon zelf?
- Zo ja, door wie en op welke wijze?
- Zo nee, waarom niet?

2) Welke gevolgen heeft dit overnemen van de dagelijkse zorg door een ander voor de dochter van de opgeëiste persoon in fysiek-medisch en sociaalpsychologisch opzicht?

Het ligt voor de hand dat deze vragen door (een) onafhankelijke deskundige(n) wordt beantwoord, zoals een psycholoog/niet behandelend medicus.
Ondanks het feit dat de beslistermijn al is verstreken - zodat in beginsel geen ruimte bestaat om het onderzoek te heropenen - leiden de omstandigheden van deze zaak ertoe dat toch wordt heropend, nu de nadere informatie ertoe zou kunnen leiden dat de rechtbank - om op het overleveringsverzoek te kunnen beslissen - prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Nu het onderzoek wordt heropend en het onderzoek wordt geschorst, geeft dit tevens de verdediging de kans via de al ingeschakelde Duitse advocaat nader overleg met de Duitse justitie te benutten in het kader van mogelijke alternatieven voor een overleveringsverzoek.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen de nadere informatie zoals bedoeld onder 7. te doen overleggen.
BEPAALTdat de zaak over
vier maandenweer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.