ECLI:NL:RBAMS:2017:9672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
13/751228-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering ten behoeve van door Polen overgenomen straf van de rechtbank in Limassol (Cyprus)

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 9 december 2014 door de Regional Court in Gdańsk is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1977, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zeven jaar door de rechtbank in Limassol, Cyprus, voor het importeren en illegaal bezitten van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in Polen waar de overname van de straf is behandeld, en dat zij een deel van de straf heeft uitgezeten voordat zij onder voorwaarden werd vrijgelaten. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de beslissingen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling door een rechterlijke autoriteit zijn genomen. De verdediging stelde dat er sprake was van een vergelijkbare situatie met een andere zaak, maar de rechtbank vond deze stelling niet deugdelijk onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon de straf in Polen moet ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751228-15
RK nummer: 16/2459
Datum uitspraak: 19 december 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 december 2014 door the Regional Court in Gdańsk (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [GBA]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 juni 2016De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Poolse autoriteit te informeren of de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak.
Zitting 26 oktober 2017Met instemming van partijen heeft de rechtbank in andere samenstelling het onderzoek op 26 oktober 2017 voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink en de opgeëiste persoon (bijgestaan door een tolk in de Poolse taal) en haar raadsman.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak had moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd, nu zij er niet in is geslaagd om binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 5 december 2017 in afwachting van de beslissing van de Poolse rechtbank op de procedure die in Polen loopt.
Zitting 5 december 2017
De rechtbank heeft het onderzoek op 5 december 2017 voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de opgeëiste persoon, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, en haar raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van :
een judgement of the Criminal Court in Limassol (Cyprus) van 19 februari 2008 met nummer 688/08 waarbij de opgeëiste persoon veroordeeld is tot een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaren
en
twee valid decisions of the Regional Court in Gdańsk van 31 maart 2009 met nummer IV Kop 116/08 en van 28 juli 2009 met nummer Ko 15/09 on which the prison sentence imposed by the Cypriot court was taken over for execution in the Republic of Poland.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de (verdere) tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat (Polen). Van deze straf dateert volgens het EAB nog 2 jaar, 10 maanden en 22 dagen.
Dit vonnis betreft de twee feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB:
I.
importing, between 4th and 5th January 2008, in Limassol, Cyprus, a controlled drug category A and illegal possession of a registered drug category A with the intent to provide it to another person, the offence involving the total of 1093,371 grams of cocaine.
II.
illegal possession, between 4th and 5th January 2008 in Limassol, Cyprus, of a registered drug class A.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon gesteld dat de gang van zaken erop duidt dat sprake is van herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling. De raadsman stelt zich op het standpunt dat die situatie vergelijkbaar is met de zaak [A., (13/751490-17) waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over het karakter van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis] waarin de rechtbank prejudiciële vragen heeft gesteld (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037 en C-571/17 PPU).
Nu de opgeëiste persoon heeft verklaard geen oproepingen te hebben ontvangen voor de zitting die tot die herroeping heeft geleid, heeft de raadsman om aanhouding van de zaak verzocht, enerzijds om nadere informatie hierover te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, anderzijds om de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op de prejudiciële vragen in de zaak [A., (13/751490-17) waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over het karakter van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis] af te wachten.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat geen herroepingsbeslissing voorhanden is. Op de vorige zitting heeft de opgeëiste persoon op advies van haar raadsman geen antwoord willen geven op vragen naar de gestelde herroeping. De officier ziet geen aanwijzing dat de thans onderhavige zaak vergelijkbaar is met de zaak [A., (13/751490-17) waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over het karakter van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis] .
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman zijn stelling dat in Polen sprake is geweest van een “soort voorwaardelijke invrijheidstelling” en herroeping daarvan, welke vergelijkbaar zijn met de herroepingsbeslissing in de zaak [A., (13/751490-17) waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over het karakter van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis] , niet deugdelijk heeft onderbouwd.
Uit het EAB blijkt dat de vonnissen van de rechtbank in Gdansk betrekking hebben op de overname van de straf uitgesproken door de rechtbank in Limassol. De rechtbank gaat er op grond van de stukken vanuit dat de straf die door de rechtbank in Limassol is opgelegd is overgenomen door de Poolse rechter. Uit het EAB blijkt verder dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de zitting van de rechtbank in Gdansk op 28 februari 2009, waarbij het verzoek tot overname van de straf is behandeld. Vervolgens heeft zij een deel van de overgenomen straf uitgezeten en is zij onder voorwaarden vrijgelaten terwijl de executie van de straf niet was voltooid. Omdat zij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden is vervolgens besloten dat zij alsnog de rest van haar straf in Polen moest uitzitten.
Niet is gebleken dat deze laatste beslissingen zijn genomen door een rechterlijke autoriteit. Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon zich op advies van haar raadsman beroepen op haar zwijgrecht en mitsdien geen nadere informatie op dit punt verstrekt Tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij eerder verklaard dat zij wist dat er nog een deel van de vrijheidsstraf openstond.
In deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen over de executie van de straf te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een met de zaak [A., (13/751490-17) waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over het karakter van de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis] vergelijkbare situatie. Er is daarom geen aanleiding deze zaak aan te houden teneinde de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op de prejudiciële vragen in die zaak af te wachten.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het eerste feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit II niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting een beroep gedaan op het recht op family-life, daartoe verwijzend naar artikel 8 EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 7 Handvest) en artikel 3 lid 2 IVRK. De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat de opgeëiste persoon met haar partner twee zeer jonge kinderen heeft die erg van haar afhankelijk zijn, onder meer in verband met het geven van borstvoeding. De kinderen zouden alleen met de vader, die veel werkt om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien en weinig tijd heeft voor de opvoeding van de kinderen, achterblijven. De raadsman heeft voorts gesteld dat verplaatsing van de kinderen naar Polen een schending van hun rechten onder het IVRK zou opleveren omdat zij worden weggehaald uit hun vertrouwde naar een vreemde omgeving. Bovendien worden daarmee de rechten van de vader geschonden aangezien de band tussen hem en de kinderen, gelet op de financiële situatie en de afstand tussen Nederland en Polen, nagenoeg onmogelijk wordt. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat de opgeëiste persoon bereid is de straf in Nederland uit te zitten, hetgeen mogelijk is aangezien de WETS daarin voorziet als partijen het erover eens zijn dat dat de beste oplossing is.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Dat officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveren aan een ander land van iemand met kinderen voor iedereen schrijnend is en honoreren van het verweer in dit concrete geval discriminatoir zou zijn ten opzichte van die anderen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de Poolse autoriteiten inmiddels bij brief van 22 november 2017 hebben laten weten dat de straf niet aan Nederland zal worden overgedragen. Het IOS heeft bovendien te kennen gegeven dat de kans op overname van de straf uiterst gering is, nu de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eisen die artikel 6 lid 5 OLW stelt aan gelijkstelling aan een Nederlander. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals reeds door de raadsman van de opgeëiste persoon in zijn pleitnota opgenomen kunnen de rechten gewaarborgd door artikel 3 van het IVRK in een situatie waar een beroep wordt gedaan op de familiebanden tussen moeder en kind niet verder reiken dan de bescherming die artikel 7 Handvest biedt. De overlevering is, gelet op artikel 52 lid 1 Handvest, een toegestane inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. De Poolse autoriteiten hebben verzocht om overlevering en kenbaar gemaakt de straf niet aan Nederland over te dragen. De rechtbank ziet in het recht op family-life geen beletsel tegen overlevering nu dit een toegestane inmenging is zoals hiervoor is overwogen. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Gdańsk (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2017.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.