ECLI:NL:RBAMS:2023:1674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
13.107496.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met diverse strafbare feiten waaronder straatroof, diefstal, brandstichting en bedreiging van politieambtenaren

In deze jeugdzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten. De verdachte is aangeklaagd voor onder andere straatroof, diefstal in vereniging, vernieling, brandstichting door middel van een molotovcocktail, bedreiging en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 7 maart 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. H. Plantenga, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zij bevoegd is om de ten laste gelegde feiten te behandelen.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van vernieling van een woning, brandstichting, diefstal met geweld, bedreiging van politieambtenaren en het voorhanden hebben van MDMA. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en heeft in sommige gevallen vrijspraak uitgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft echter ook bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld van een mobiele telefoon, waarbij de verdachte de telefoon van een slachtoffer heeft afgenomen met geweld.

De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder deelname aan een mediationtraject met een van de slachtoffers. De rechtbank heeft een werkstraf van 150 uren opgelegd, met een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, en bijzondere voorwaarden voor hulpverlening en begeleiding. De rechtbank heeft ook schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] toegewezen voor immateriële schade, en de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.107496.21 (A), 13.043025.22 (B) en 13.020643.21 (C)
Datum uitspraak: 21 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
thans gedetineerd te: [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Wiegant en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Plantenga, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [deskundige 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [deskundige 2] , namens de [instantie] (hierna: [instantie] ) en de moeder naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een (mobiele) telefoon op 31 maart 2021 te Amsterdam, gepleegd tegen [ slachtoffer 1] ;
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een (mobiele) telefoon (van het merk Samsung Galaxy type S8) op 14 december 2020 te Amsterdam, gepleegd tegen [slachtoffer 2] ;
diefstal in vereniging door middel van braak op 18 april 2021 te Amsterdam van meerdere goederen toehorende aan [slachtoffer 3] ;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [verbalisant] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de Nationale Politie eenheid Amsterdam, op 18 april 2021 te Amsterdam;
op 18 april 2021 te Amsterdam opzettelijk mondeling beledigen van [verbalisant] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de Nationale Politie eenheid Amsterdam, door ze onder andere met “kanker” uit te schelden;
het voorhanden hebben van ongeveer 6.88 gram/19,6 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, op 18 april 2021 te Amsterdam;
Zaak B
1. medeplegen van vernieling van de ruiten en een gevel van de woning, gelegen aan de [straatnaam 4] , in de periode van 7 december 2020 tot en met
18 januari 2021 te Amsterdam;
2. medeplegen van opzettelijk brand stichten in de periode van 12 januari 2021 tot en met 18 januari 2021 te Amsterdam door meermalen een molotovcocktail en/of een brandbare vloeistof tegen de woning, gelegen aan de [straatnaam 4] , te gooien, waardoor de woning gedeeltelijk is verbrand en ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten voor [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , te duchten was;
3. poging tot medeplegen van opzettelijk brand stichten op 19 januari 2021 te Amsterdam door een molotovcocktail en/of een brandbare vloeistof tegen de woning, gelegen aan de [straatnaam 4] , te gooien, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten voor [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , te duchten was;
Zaak C
mishandeling van [slachtoffer 8] op 22 januari 2021 te Amsterdam.
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.(Partiële) Vrijspraken en bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal met geweld, met uitzondering van het ‘medeplegen’. Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de telefoon van aangever [ slachtoffer 1] met geweld en zonder hulp van anderen heeft gestolen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet degene is geweest die de telefoon van aangever [ slachtoffer 1] heeft gestolen. Het lijkt erop dat de telefoon van [ slachtoffer 1] tijdens het gevecht met “ [vriend slachtoffer 1] ” door een ander is weggenomen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij ruzie had met ene “ [vriend slachtoffer 1] ”. Op woensdag 31 maart 2021 zag verdachte voor de supermarkt Deen deze [vriend slachtoffer 1] staan. Verdachte was van plan om de ruzie uit te praten, maar dit gesprek is vrij snel geëscaleerd in een gevecht. Tijdens dit gevecht is aangever [ slachtoffer 1] door een vriend van verdachte beroofd van zijn telefoon. Verdachte heeft dit niet gezien; hij was op dat moment aan het vechten met [vriend slachtoffer 1] . Pas tijdens het wegrennen zag verdachte dat de vriend een telefoon in zijn hand had die niet van hem was. Het is nooit de bedoeling geweest van verdachte om iemand te beroven. Hij wist ook niet dat dit zou gebeuren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 3 april 2021 heeft [ slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal met geweld van zijn telefoon gepleegd op 31 maart 2021 omstreeks 20.30 uur voor de supermarkt Deen [straatnaam 2] . [ slachtoffer 1] stond bij de ingang te wachten op zijn vriend [vriend slachtoffer 1] . Hij zag een groep jongens richting [vriend slachtoffer 1] rennen en hij zag dat zij tegen [vriend slachtoffer 1] schopten en sloegen. [ slachtoffer 1] belde toen zijn tante en oom om te vertellen wat er op dat moment gebeurde. Hij zag dat één van de jongens uit de groep naar hem keek en tegen hem zei:
“Met wie bel je”.Vervolgens werd zijn telefoon door deze jongen afgepakt. Na het incident zag [ slachtoffer 1] op Instagram een foto van de familie [verdachte] . Hij herkende één van de jongens op de foto, verdachte, als de jongen die zijn telefoon heeft weggenomen. Achteraf hoorde [ slachtoffer 1] van de jongens uit de buurt dat de jongen die zijn telefoon heeft weggenomen niet verdachte is, maar een jongen die (ook) “ [vriend slachtoffer 1] ” heet.
Aangever [ slachtoffer 1] heeft zodoende wisselend verklaard over wie zijn telefoon heeft weggenomen. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op 31 maart 2021 een gevecht is ontstaan tussen de groep van verdachte en “ [vriend slachtoffer 1] ”. Dit wordt niet ontkend door verdachte. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte ook degene is geweest (uit zijn groep) die tijdens het gevecht naar [ slachtoffer 1] is toegelopen en de telefoon uit zijn handen heeft gepakt. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte en de medeverdachten zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt bij de diefstal van de telefoon dat sprake is van medeplegen van de diefstal. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte op voorhand wist dat iemand door de medeverdachten beroofd zou gaan worden van zijn spullen. Nu daarnaast uit het dossier niet blijkt dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van de telefoon en ook niet is komen vast te staan dat het gepleegde geweld tot doel had om een eventuele diefstal te vergemakkelijken, kan de rechtbank verdachte niet verantwoordelijk houden voor de gedragingen van de andere jongen die de telefoon kennelijk heeft weggenomen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Volgens haar is geen bewijs dat verdachte de telefoon heeft gestolen nu de vader van verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon op Marktplaats heeft gekocht. Er is ook geen bewijs dat verdachte (en/of zijn vader) had moeten vermoeden dat de telefoon van diefstal afkomstig was. Op Marktplaats worden honderden telefoons tweedehands aangeboden. Uit het dossier blijkt niet dat de telefoon bijvoorbeeld ‘te goedkoop’ is aangeboden en daarom kan geen sprake zijn van de subsidiair ten laste gelegde heling van die telefoon.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de ten laste gelegde straatroof. Tijdens het politieverhoor op 26 februari 2021 heeft verdachte verklaard dat zijn vader de telefoon op 4 januari 2021 via Marktplaats heeft gekocht, omdat zijn telefoon in die periode stuk was gegaan. Sindsdien gebruikt hij die telefoon. Verdachte wist verder niet dat de telefoon van diefstal afkomstig was; hij hoorde dit pas na zijn aanhouding van de politie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 14 december 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal met geweld van haar telefoon Samsung Galaxy type S8. Op genoemde datum, omstreeks 15.40 uur, liep zij richting een bushalte aan de [straatnaam 3] in Amsterdam. Zij zag toen een jongen lopen die haar aankeek. [slachtoffer 2] en die jongen kwamen ongeveer tegelijkertijd bij de bushalte aan. Op dat moment had zij haar telefoon in haar (linker)hand. Zij zag dat de jongen ineens haar telefoon vastpakte en met veel kracht aan de telefoon begon te trekken. [slachtoffer 2] hield haar telefoon stevig vast, maar op een gegeven moment rende de jongen met de telefoon weg, waardoor zij hard voorover is gevallen. De jongen die haar telefoon heeft weggenomen is ongeveer 1,80 meter lang. Volgens de verbalisanten had [slachtoffer 2] op haar linkerknie een schaafwond met een afmeting van ongeveer drie bij vier centimeter.
De verbalisanten hebben naar aanleiding van dit incident de historische verkeersgegevens van dit toestel opgevraagd vanaf 14 december 2020, vanaf de dag van de beroving, om de huidige gebruiker te achterhalen. Uit onderzoek is gebleken dat zich in de telefoon sinds
14 december 2020 vanaf 21:20:19 uur, een simkaart bevindt met daaraan gekoppeld het telefoonnummer van verdachte (te weten: [telefoonnummer] ).
Gelet op de verklaring van verdachte - dat hij de telefoon op 4 januari 2021 van zijn vader heeft gekregen - is de vader door de politie gehoord. De vader heeft - kort samengevat - verklaard dat hij de desbetreffende telefoon ‘ergens begin januari 2021’ via Marktplaats heeft gekocht. De vader heeft geen bewijs van de aankoop en hij heeft ook geen gegevens meer van de verkoper.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verdachte dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Bij die beoordeling kan een rol spelen of verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De rechtbank is van oordeel dat dit in deze zaak niet het geval is. De verklaring van verdachte - dat zijn vader de telefoon via Marktplaats heeft gekocht en dat hij sinds 4 januari 2021 de gebruiker is van deze telefoon - wordt niet ondersteund door de historische verkeersgegevens van dit toestel. Daaruit blijkt immers dat de simkaart van verdachte kort, ongeveer vijf en een half uur, na de diefstal in de telefoon van [slachtoffer 2] is geplaatst en dat de telefoon sindsdien bij verdachte in gebruik is. Ook de verklaring van de vader vormt onvoldoende ondersteuning voor het door verdachte geschetste scenario, nu die verklaring niet overeenkomt met het door verdachte genoemde tijdstip van aanschaf van de telefoon, en die verklaring op geen enkele manier is onderbouwd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte de bij hem aangetroffen telefoon op andere wijze dan door de beroving in zijn bezit heeft gekregen. De primair ten laste gelegde diefstal met geweld kan daarom als wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde inbraak, partiële vrijspraak dient te volgen van het bestanddeel ‘braak’.
De rechtbank is - met de raadsvrouw - van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dit feit bewezen kan worden geacht, met uitzondering van het bestanddeel ‘braak’. Volgens verdachte is hij door een al geopend raam geklommen en heeft hij de ruiten niet ingeslagen. Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op de begane grond en op de eerste verdieping over de vloer verspreid glasscherven zag liggen. Ook de politie die ter plaatse is geweest heeft dit gezien. De rechtbank kan echter op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat de ruiten door verdachte en/of zijn medeverdachte is ingeslagen.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 4, 5 en 6 in zaak C ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, nu verdachte deze feiten heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde vernielingen op
7 december 2020, 12 januari 2021 en 18 januari 2021 aan de woning, gelegen aan de [straatnaam 4] wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij deze feiten. Ook zal de rechtbank verdachte vrij spreken van de voltooide brandstichting op 18 januari 2021 (zoals ten laste gelegd onder 2). De rechtbank is van oordeel dat op die datum geen brand is ontstaan door de gedragingen van verdachte. Er is dus geen sprake van een voltooid delict, maar van een poging en dat is niet aan verdachte ten laste gelegd.
Vernieling en brandstichting op 12 januari 2021
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde vernieling op 12 januari 2021 (zoals ten laste gelegd onder 1, derde gedachtestreepje) en de brandstichting (zoals ten laste gelegd onder 2, eerste gedachtestreepje) op die datum, met name door de berichten die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Door het gooien van een molotovcocktail naar de woning is een zeer gevaarlijke situatie ontstaan en was gevaar te duchten voor in nabij gelegen panden aanwezige goederen en personen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat geen bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit delict. Er is slechts sprake van een ‘gevoel’ dat verdachte er iets mee te maken heeft en de verbalisanten hebben verder gezocht naar signalen die wijzen op zijn betrokkenheid. Dit is niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de berichten die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze ook door anderen, bijvoorbeeld door de huisgenoten van verdachte, verstuurd kunnen zijn.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de vernieling en de brandstichting op
12 januari 2021 ontkend. Het klopt dat hij de gebruiker is van de Instagram accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’en ‘ [gebruikersnaam 2] ’, maar hij is niet degene geweest die op
12 januari 2021 de berichten heeft gestuurd naar “ [vriend 1] ”. Het klopt ook dat hij een Instagram account heeft gehad met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Hij is degene op de foto’s die op dit account zijn geplaatst. Verdachte heeft verder geen idee wie de berichten via zijn account ‘ [gebruikersnaam 1] ’ heeft verstuurd. In die periode leende hij zijn telefoon weleens uit aan anderen. Het zou daarom kunnen dat anderen via zijn account gesprekken hebben gevoerd over het incident op 12 januari 2021.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 12 januari 2021 heeft [slachtoffer 5] aangifte gedaan van brandstichting. Omstreeks 20:10 uur hoorde zij haar vriend gillen. Hij vertelde dat hij een licht zag flitsen bij het keukenraam. Hierop zijn zij ze samen naar buiten gegaan en zij zagen dat de gevel van hun woning in brand stond. Aangeefster zag toen voor de gevel op de grond een voorwerp liggen dat nog brandde. Hierop hebben zij de politie gebeld. Er hangen camera’s aan de gevel en de beelden hiervan zijn door de verbalisanten bekeken. Op de beelden is om 20.01 uur glasgerinkel te horen. Ook is een korte lichtflits te zien en gelijk daarna is het geluid van een wegrijdende scooter te horen. Op de beelden zijn de dader en de scooter niet zichtbaar. Volgens [slachtoffer 5] zou een persoon die zich op Instagram ‘ [gebruikersnaam 3] ’ noemt, verdachte, de dader zijn; dit heeft zij van anderen gehoord. Op een gegeven moment is verdachte aangehouden en is zijn telefoon in beslag genomen. In zijn telefoon zijn meerdere gesprekken aangetroffen die op 12 januari 2021 via het Instagram account van verdachte, “ [gebruikersnaam 1] ”, zijn verstuurd aan ‘ [vriend 2] ’ en ‘ [vriend 1] ’. De gesprekken die via dit account zijn gevoerd zijn verwerkt in het proces-verbaal van bevindingen op pagina’s 67 en 68 van het dossier onder het kopje ‘bevindingen gesprek [gebruikersnaam 1] ’. Op 12 januari 2021 om 22.25.28 uur stuurt ‘ [gebruikersnaam 1] ’ aan [vriend 1] :
“Eh [vriend 1] , heb net dat ding gegooid liet ze ff schrikken”.Op 19 januari 2021 stuurt ‘ [gebruikersnaam 1] ’ aan ‘ [gebruikersnaam 4] ’:
‘Niet raar kijken als ik niet meer antwoord. Morgen wordt ik opgepakt voor een zwaar misdrijf’en in een groepschat met meerdere gebruikers: ‘
Boys morgen ben ik weg. Zwijgrecht tot de dood’.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte, met name door de chatgesprekken via zijn Instagram account ‘ [gebruikersnaam 1] ’, betrokken is geweest bij het ten laste gelegde. Ter zitting heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor de gesprekken die via zijn account zijn gevoerd, verdachte heeft geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij zijn telefoon wel eens uitleende en dat de berichten mogelijk door iemand anders zijn verstuurd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij zelf de berichten kort na het incident aan ‘ [vriend 1] ’, ‘ [gebruikersnaam 4] ’en in een groepschat aan meerdere personen heeft verstuurd.
Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek blijkt dat de brandstichting (waarschijnlijk) veroorzaakt is door het gooien van een molotovcocktail tegen de woning. De desbetreffende woning is een hoekwoning met twee woonlagen. Het pand maakte aan de rechterzijde deel uit van een aaneengesloten bebouwing in die straat en grensde aan de voorzijde direct aan het trottoir. De eerste woonlaag heeft een raamkozijn met drie ramen. Aan de onderzijde van het linker raamkozijn zat roet dat afkomstig was van hitte dan wel vuur. Onder het linker raamkozijn op de gevel van de woning zat eveneens roet dat afkomstig was van hitte dan wel vuur. De verbalisanten zagen verder onder het dit raamkozijn op de grond een verbrande deksel. Nu de brandhaard zich bevond aan de onderzijde van het linker raamkozijn en tegen de gevel, wordt het door de deskundigen gemeen gevaar voor goederen aanwezig geacht. De rechtbank deelt dit standpunt en is daarnaast van oordeel dat door de handeling van verdachte - het gooien van een molotovcocktail richting de gevel/ramen van de woning - tevens levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan, nu het feit is gepleegd in de avond toen meerdere personen in de woning waren.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde:
hij op 14 december 2020 te Amsterdam, op de openbare weg de [straatnaam 3] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (van het merk Samsung Galaxy type S8), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend en gewelddadig die telefoon uit de handen van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer 2] van een verhoogde bushalte hard op de grond is gevallen;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
hij op 18 april 2021, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (renovatie)pand en bijbehorende bouwkeet, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen
- een (straal)kachel en
- een brandblusser en
- een lasapparaat en
- een koffiezetapparaat,
toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
hij op 18 april 2021 te Amsterdam, [verbalisant] en [verbalisant 2] (respectievelijk dienst doende als hoofdagent en brigadier bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [verbalisant] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen: " Ik ga je doodmaken! Ik zweer het je! Wat ga je me slaan, he!? Op mijn moeder ik ga jullie slaan!" en "Laat me los dan, gaan we zien! Je kankerpistool pak ik. Wacht maar, wacht maar. Kanker semtex op je auto”;
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde:
hij op 18 april 2021 te Amsterdam, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de in uniform geklede [verbalisant] en f [verbalisant 2] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en/of brigadier bij de Nationale politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met assistentiedienst belast, mondeling meermalen heeft toegevoegd de woorden: "Je kankermoeder” en "Ik ga je neuken” en “Je kankerzus, ga ik ook neuken” en “Kankerwouten” en “Ik ga je kankermoeder neuken” en “Kankerpedo’s, kinderen aanraken he?” en “Vuile hufter”;
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde:
hij op 18 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6.88 gram/19,6 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
hij op 12januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een gevel van een woning, gelegen aan de [straatnaam 4] , (12-01-2021) toebehorende aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , heeft vernield en/of beschadigd;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
hij op 12 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zogeheten molotovcocktail en/of een brandbare vloeistof, en vervolgens op een woning, gelegen aan de [straatnaam 4] , te gooien (12-01-2021), ten gevolge waarvan een gedeelte van voornoemde woning, gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning, en levensgevaar voor [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] te duchten was;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
hij op 22 januari 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 8] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 8] met een steen in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Noodweer (in zaak C)?
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is geweest van noodweer. Het dossier bevat één bewijsmiddel, namelijk een ongeloofwaardige verklaring van aangever [slachtoffer 8] die stelt dat verdachte is begonnen met vechten. Er zijn geen andere getuigenverklaringen die de verklaring van aangever ondersteunen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij hebben gehandeld uit zelfverdediging. Verdachte zag aangever op hem afrennen met een mes. Onder die omstandigheid hoeft hij niet de eerste klap af te wachten. Dit past ook bij de verklaringen van de onafhankelijke getuigen. Zij hebben onder andere verklaard dat ook de opa van aangever [slachtoffer 8] zich heeft bemoeid met het gevecht en dat aangever een steen heeft gegooid naar de medeverdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het politieverhoor op 23 januari 2021 heeft verdachte aangegeven dat hij niet betrokken is geweest bij dit incident. Hij heeft verklaard dat hij aangever goed kent, maar dat zij geen ruzie of problemen met elkaar hebben. Op 22 januari 2021, op de dag van het incident, was verdachte aan het klussen bij zijn stageplek. Hij kan daarom aangever niet hebben mishandeld. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte op 22 januari 2021 het volgende bericht heeft gestuurd aan zijn stagebegeleider:
‘Heb net ruzie gehad met zo een jongen. Kan jij zeggen dat ik tot half 4 op stage ben geweest, want ze wisten wie ik was dus kan het zijn dat politie me gaat ondervragen”.Tijdens de zitting van 17 mei 2022 heeft verdachte verklaard dat hij een klap heeft gegeven aan aangever, maar niet met een steen. Hij liep met de medeverdachte toen zij aangever tegen kwamen. Aangever had zijn hand in zijn zak en op een gegeven moment zei de medeverdachte dat aangever een mes bij zich had. Toen aangever in de buurt kwam, heeft verdachte hem een klap gegeven. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 7 maart 2023 heeft verdachte naar voren gebracht dat zijn eerdere verklaringen niet kloppen. Hij heeft wel een steen gegooid naar het hoofd van aangever [slachtoffer 8] , maar dit deed hij uit reflex toen de medeverdachte zei dat aangever een mes bij zich had. Verdachte heeft het mes zelf niet gezien.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Verdachte heeft over zijn aandeel bij dit delict wisselend verklaard, terwijl aangever [slachtoffer 8] vanaf het begin consistent is geweest over de geweldshandeling(en) door verdachte. De verklaring van verdachte en de medeverdachte - dat [slachtoffer 8] met een mes op hem is afgerend - wordt verder niet ondersteund door de getuigen die het gevecht grotendeels hebben waargenomen. Daarnaast heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij geen mes heeft gezien bij de aangever. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Gelet op het voorgaande is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen jeugddetentie. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie te worden opgelegd voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van [instantie] .
De raadsvrouwheeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met het succesvol voltooide mediationtraject tussen aangever [slachtoffer 8] en verdachte (in zaak C), de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij al sinds april 2021 in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt met een strenge voorwaarden. Verdachte heeft zich meewerkend en begeleidbaar opgesteld en hij is altijd bereikbaar geweest voor de hulpverlening. Verdachte wil dit hoofdstuk achter zich laten; hij heeft geleerd van zijn fouten en hij beseft dat hij hulp en begeleiding nodig heeft om de juiste stappen te kunnen zetten. De raadsvrouw vindt dat deze zaken afgedaan moeten worden met artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr); schuldigverklaring zonder straf. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan zal een geheel voorwaardelijke werkstraf meer recht doen aan deze zaak. Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij in het korte tijdsbestek van nog geen half jaar zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten, namelijk een straatroof, diefstal in vereniging, vernieling, brandstichting (door een molotovcocktail naar een woning te gooien), bedreiging en belediging van politieambtenaren, het voorhanden hebben van harddrugs en een mishandeling. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte als
first offenderzonder moeite dit soort delicten pleegt, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de (financiële) gevolgen voor de slachtoffers. De vernieling en brandstichting bij de woning op de [straatnaam 4] heeft de bewoners, naast kosten, ook veel schrik aangejaagd. Verdachte heeft geluk dat het bij materiele schade is gebleven en niemand ernstig gewond is geraakt. Aangever [slachtoffer 8] heeft daarnaast veel last gehad van de mishandeling van verdachte door het gooien van een steen. Zo heeft hij een lichte hersenschudding gehad en bleven de beelden van het incident maar door zijn hoofd gaan. Ook daar is het aan geluk te danken dat het niet erger voor [slachtoffer 8] is afgelopen. Het is aan de andere kant wel positief dat verdachte deel heeft genomen aan een mediationtraject met [slachtoffer 8] en dat dit traject positief is afgerond.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een misdrijf. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender. Ter zitting is gebleken dat verdachte op dit moment ruim drie maanden in voorlopige hechtenis zit in verband met een steekpartij. Volgens de raadsvrouw is de inhoudelijke behandeling van die zaak nog niet op een zitting gepland en zal verdachte mogelijk de komende maanden in detentie verblijven.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van
first offenders. Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de feiten heeft de rechtbank in beginsel de mogelijkheid om aan verdachte een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de rapporten van [instantie] ;
  • het meest recente rapport van de Raad van 23 februari 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Ter zitting heeft
de Raadhaar advies gewijzigd in de zin dat een deels voorwaardelijke straf, met een proeftijd van twee jaren meer passend is bij de huidige omstandigheden van verdachte. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd: dat verdachte een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school (het volgen van een passende opleiding, met een vaste structuur) of werk/bijbaan, meewerkt aan de noodzakelijke hulpverleningstrajecten van [instelling 2] die gericht zijn op agressie- en emotieregulatie, meewerkt aan de begeleiding van [instelling 1] en meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door [instantie] .
[instantie]kan zich vinden in het advies van de Raad. Verdachte hield zich na de schorsing van april 2021 goed aan de voorwaarden. Hij was bereikbaar voor zijn coach van [instelling 1] en hij deed het goed op school en stage. In november 2022 is verdachte echter - ondanks de positieve stappen - wederom gedetineerd geraakt voor een ernstig feit. Sindsdien verblijft hij in een jeugdgevangenis. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte moeite heeft om zijn agressie in bedwang te houden, in stressvolle situaties impulsief kan reageren en dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. Gelet op de negatieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden is het van belang dat verdachte de komende jaren in ieder geval meewerkt aan de noodzakelijke behandelingen van [instelling 2] , met name gericht op agressie- en emotieregulatie. Ook dient hij een positieve dagbesteding te hebben wanneer hij op een gegeven moment in de andere strafzaak wordt geschorst en/of in vrijheid wordt gesteld. De hulpverlening van [instelling 1] is/was nog niet gestart en kan eventueel ook later ingezet worden als blijkt dat verdachte behoefte heeft aan hulp en begeleiding bij het regelen van praktische zaken, zoals het vinden van een baan of een stageplek.
De rechtbank is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie is bij zijn strafeis weliswaar uitgegaan van meer bewezenverklaarde feiten, maar de rechtbank acht met name de ernst en opeenstapeling van feiten zwaarwegender. Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij veel spijt heeft van zijn (delict)gedrag. In die tijd was hij iets jonger en erg impulsief, hij kon de moeilijke situaties niet goed in schatten en hij dacht niet na over de eventuele gevolgen van zijn handelen. Verdachte had een positieve dagbesteding - hij volgde een koksopleiding, hij liep twee dagen in de week stage bij een restaurant en hij had een bijbaan - maar desondanks is hij in november 2022 weer gedetineerd geraakt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis met een mes de straat op is gegaan om softdrugs te kopen. Het is voor de rechtbank daarom duidelijk dat verdachte nog veel hulp, begeleiding en sturing nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. Uit het rapport van de Raad blijkt dat vooral risico’s worden gezien op het gebied van sociaal netwerk en beperkte coping vaardigheden. Verdachte heeft eerder een agressieregulatie training gevolgd bij [instelling 3] in Amsterdam, maar desondanks is hij weer bij de politie in beeld gekomen. De rechtbank acht het positief dat verdachte bereid is om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening en dat hij gemotiveerd is om (in detentie) zijn diploma te behalen. Het is belangrijk dat hij structuur en ondersteuning krijgt van [instantie] voor het hebben en behouden van een positieve dagbesteding op het moment dat hij wordt geschorst of in vrijheid wordt gesteld in de lopende strafzaak. Ook dient hij mee te werken aan de behandelingen van [instelling 2] , zodat hij (beter) leert omgaan met zijn agressie, gevoelens en beïnvloedbaarheid en de gevolgen van zijn handelen leert overzien. Gelet op de adviezen van de hulpverlening zal daarom ter voorkoming van recidive een geheel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. Tot slot zal - gezien de hoeveelheid en de ernst van de feiten - aan verdachte nog een (forse) onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte, en dan met name zijn agressieproblematiek, de hoeveelheid van de door verdachte gepleegde feiten, de zorgelijke ontwikkelingen waardoor verdachte wederom gedetineerd is geraakt, de noodzaak van behandeling en begeleiding door [instelling 2] en de hoge recidivekans van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 5] (zaak B)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze is niet onderbouwd met facturen. De vordering bestaat uit materiële schade, te weten € 3.000,- en heeft betrekking op de feiten zoals ten laste gelegd in zaak B (de vernielingen in de periode van 7 december 2020 tot en met 18 januari 2021 en de brandstichtingen in de periode van 12 januari 2021 tot en met 18 januari 2021) waar verdachte deels van is vrijgesproken. Nu de vordering niet is onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen wat de schade is geweest van de benadeelde partij door de feiten die op
12 januari 2021 door verdachte zijn gepleegd.
[slachtoffer 8] (zaak C)
De benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert € 300,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit om de benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, vanwege de bepleite vrijspraak en/of ontslag van alle rechtsvervolging. Daarnaast is het naar het oordeel van de verdediging duidelijk dat aangever [slachtoffer 8] een aandeel heeft gehad in het incident. Er is daarom sprake van medeschuld aan de bij het slachtoffer veroorzaakte schade. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering naar evenredigheid af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [slachtoffer 8] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij de eerste dagen na het incident hoofdpijn heeft ervaren door de klap van de steen. Hij is veel duizelig geweest en kreeg steken in zijn hoofd. Hierdoor had benadeelde het gevoel alsof hij een lichte hersenschudding had. Na het misdrijf heeft hij een paar dagen slecht geslapen, omdat hij moeilijk in slaap kon komen. De beelden van het incident bleven door zijn hoofd gaan. Het incident bracht veel emoties met zich mee. Aangever [slachtoffer 8] had een lange tijd moeite met concentreren, hierdoor werd hij snel afgeleid en functioneerde hij niet goed. Verder voelt hij zich sinds het misdrijf niet meer veilig in openbare ruimtes. Hij was vooral bang om verdachte tegen te komen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat zij inmiddels hebben deelgenomen aan het traject van mediation. Verdachte heeft het gesprek met aangever [slachtoffer 8] positief ervaren. Als zij elkaar nu zouden tegenkomen dan zou verdachte hem groeten en doorlopen; alles is uitgepraat. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de ernst van het feit en het mediationtraject tussen verdachte en de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 150,00passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende aanvullend is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 8] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 150,00vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157, 266, 267, 285, 300, 311, 312, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van het in zaak C bewezen verklaarde:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat
deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast op grond van het overtreden van de na te noemen
algemeneen
bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school (het volgen van een passende opleiding, met een vaste structuur) of werk/bijbaan;
  • meewerkt aan de noodzakelijke hulpverleningstrajecten van [instelling 2] die gericht zijn op agressie- en emotieregulatie;
- meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door [instantie] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de [instantie] en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 5]niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 150,00 (zegge honderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 22 januari 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 8] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 8]ter hoogte van € 150,00 (zegge honderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 22 januari 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 8] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2023.
[....]