ECLI:NL:RBAMS:2023:1604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/3980
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van huur- en zorgtoeslag en terugvordering op basis van verzamelinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de Belastingdienst Toeslagen. Eiseres ontving huur- en zorgtoeslag en had bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van deze toeslagen over het jaar 2020, die door de Belastingdienst was vastgesteld op respectievelijk € 1.189,- en € 814,-. Eiseres stelde dat de Belastingdienst bij de berekening rekening had moeten houden met haar ontslagvergoeding en dat de terugvordering van te veel ontvangen toeslagen onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op goede gronden de huur- en zorgtoeslag had vastgesteld op basis van het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur van de inkomstenbelasting. De rechtbank wees het beroep van eiseres ongegrond, omdat er geen wettelijke grondslag was om van het vastgestelde verzamelinkomen af te wijken. Eiseres had te veel voorschotten ontvangen, omdat haar werkelijke inkomen hoger was dan het geschatte inkomen waarop de voorschotten waren gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om van terugvordering af te zien, en dat de Belastingdienst geen bevoegdheid had om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

( [gemachtigden verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de huur- en zorgtoeslag van eiseres over het jaar 2020 definitief berekend en vastgesteld op € 1.189,- respectievelijk € 814,-.
Met het besluit van 7 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Feiten en omstandigheden

1.1.
Eiseres ontvangt huur- en zorgtoeslag. Met een besluit van 27 december 2019 heeft eiseres voor het jaar 2020 voorschotten huur- en zorgtoeslag ontvangen. Verweerder heeft aan eiseres een bedrag van € 1.250,- aan zorgtoeslag en een bedrag van € 3.798,- aan huurtoeslag toegekend. Het voorschot huur- en zorgtoeslag is door verweerder berekend met een geschat jaarinkomen van € 16.712,-.
1.2.
De inspecteur van de inkomstenbelasting (de inspecteur) heeft het jaarinkomen van eiseres over 2020 definitief vastgesteld op € 26.645,-. Dit inkomen is dus hoger dan het inkomen van eiseres waarmee het voorschot is berekend. Dit betekent dat eiseres te veel voorschot huur- en zorgtoeslag heeft ontvangen en dat zij een deel van dat voorschot moet terugbetalen. Eiseres moet € 440,- aan zorgtoeslag en € 2.635,- aan huurtoeslag terugbetalen.

Beoordeling door de rechtbank

De ontslagvergoeding
2.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder bij het berekenen van de huur- en zorgtoeslag rekening had moeten houden met de ontslagvergoeding. Een ontslagvergoeding staat namelijk niet in de limitatieve lijst van bestanddelen die bij het toetsingsinkomen buiten beschouwing moeten worden gelaten van artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag.
2.2.
Voor zover eiseres aanvoert dat verweerder rekening had moeten houden met de netto ontslagvergoeding in plaats van de bruto ontslagvergoeding, volgt de rechtbank haar niet. De hoogte van de huur- en zorgtoeslag wordt vastgesteld aan de hand van de draagkracht van eiseres. Daarbij is het verzamelinkomen van eiseres bepalend. Het verzamelinkomen blijkt uit de aanslag inkomstenbelasting over het berekeningsjaar, in dit geval 2020. Zoals verweerder terecht stelt, is er geen wettelijke grondslag om van een ander inkomen uit te gaan dan het verzamelinkomen zoals dat is vastgesteld door de inspecteur. Verweerder moet dit verzamelinkomen dan ook gebruiken als toetsingsinkomen. [1] Verweerder heeft verder terecht gesteld dat, indien eiseres het niet eens is met het vastgestelde inkomen, zij zich moet wenden tot de inspecteur. Dat eiseres niet zelf heeft verzocht om een ontslagvergoeding, is gelet op het voorgaande niet relevant. Uit het verweerschrift en op de zitting is bovendien naar voren gekomen dat de hoogte van de terugvordering voornamelijk is veroorzaakt door het verschil tussen het door eiseres opgegeven geschatte inkomen en het werkelijke inkomen zoals dat is vastgesteld door de inspecteur. De ontslagvergoeding heeft maar een gering aandeel gehad in de hoogte van de terugvordering.
De hardheidsclausule
3.1.
Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule vanwege medische omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen bevoegdheid heeft om de hardheidsclausule van artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) toe te passen. De hardheidsclausule van dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om voor bepaalde gevallen beleidsregels op te stellen, wanneer sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn het verzoek van eiseres om de hardheidsclausule toe te passen door te sturen naar de minister.
3.2.
In bezwaar heeft eiseres haar persoonlijke, medische situatie toegelicht en aangegeven dat zij op grond daarvan haar administratie niet goed kon bijhouden. In beroep stelt zij dat zij hiermee impliciet een beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule. Voor zover dit een motiveringsgebrek is, gaat de rechtbank daaraan voorbij gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen.
De terugvordering
4.1.
Eiseres voert aan dat verweerder haar persoonlijke omstandigheden niet op een evenredige wijze in de belangenafweging heeft betrokken. Nu gebleken is dat verweerder geen bevoegdheid heeft om de hardheidsclausule toe te passen, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres deze beroepsgrond aanvoert in het kader van de terugvordering.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert in het geval van herziening. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de te dienen doelen van de volledige terugvordering. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [2] In het Verzamelbesluit Toeslagen (het Verzamelbesluit) is het beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. Volgens het Verzamelbesluit is geen sprake van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
4.3.
In het geval van eiseres is de vordering ontstaan door een afwijking van het geschatte inkomen en het vastgestelde inkomen. Dit is dus geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen terugvordering. Ook de persoonlijke omstandigheden van eiseres ten tijde van het opgeven van haar inkomen zijn naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor verweerder om van terugvordering af te zien.
4.4.
Op de zitting is verder naar voren gekomen dat indien eiseres in financieel slechte omstandigheden raakt door de terugvordering voor haar de mogelijkheid bestaat om naast een standaard betalingsregeling bij verweerder om een persoonlijke betalingsregeling te verzoeken. Verweerder zal dan kijken naar de individuele omstandigheden van eiseres en kan aan de hand daarvan een betalingsregeling vaststellen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde toeslagen dan wel dit bedrag te matigen.

Conclusie

5.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de
huur- en zorgtoeslag over het jaar 2020 heeft vastgesteld.
5.2.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraken van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0491) en 8 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3915).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.