ECLI:NL:RBAMS:2023:1585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
C/13/729580 / HA RK 23-38
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met verzoek tot benoeming van een onafhankelijk gerechtelijk deskundige

Op 21 maart 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekers, ingediend op 9 februari 2023. Het verzoek was gericht tegen mr. J.W. Bockwinkel, de behandelend rechter in een civiele procedure waarin verzoekers een onafhankelijk gerechtelijk deskundige wilden laten benoemen. Verzoekers stelden dat de rechter zich diende te verschonen omdat een van de verwerende partijen, mevrouw [belanghebbende], eerder als rechter bij de rechtbank Amsterdam had gewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2023 heeft de advocaat van verzoekers betoogd dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond, omdat de rechter en mevrouw [belanghebbende] elkaar mogelijk kenden, ondanks dat de rechter dit ontkende.

De wrakingskamer heeft de processtukken en de verklaringen van de betrokken partijen in overweging genomen. De rechter heeft verklaard geen gronden te zien om zich te verschonen of de zaak te verwijzen, omdat zij mevrouw [belanghebbende] niet kende en nooit gelijktijdig met haar bij de rechtbank had gewerkt. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de zaak niet te verwijzen een processuele beslissing was en geen blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met zaaknummer C/13/725170 / HA RK 22/374 voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
wrakingskamer
Uitspraak: 21 maart 2023
Beschikking op het op 9 februari 2023 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 23/38 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], (hierna: verzoekers)
wonende te [woonplaats] ,
met als advocaat mr. J. Groot Koerkamp (hierna: de advocaat)
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.W. Bockwinkel, rechter te Amsterdam (hierna: de rechter).
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • een proces-verbaal van 9 februari 2023, met daarin tevens opgenomen het wrakingsverzoek;
  • het schriftelijke standpunt van de rechter van 8 maart 2023 in reactie op het wrakingsverzoek;
  • de spreekaantekeningen van mr. Groot Koerkamp ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 maart 2023, alwaar de advocaat en de rechter zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op (uiterlijk) 27 maart 2023.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- Verzoekers zijn een procedure gestart bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, team Handel, door een verzoek te doen tot benoeming van een onafhankelijk gerechtelijk deskundige ten behoeve van een voorlopig deskundigenbericht. De procedure is ingeschreven onder zaaknummer C/13/725170 / HA RK 22/374. Verzoekers hebben bij hun verzoek diverse partijen als belanghebbenden/verweerders aangemerkt, waaronder mevrouw [belanghebbende] ;
- Op 9 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling van het hiervoor genoemde verzoek bij de rechter plaatsgevonden waarbij onder meer de heer [verzoeker 1] , de advocaat en mevrouw [belanghebbende] zijn gehoord;
- Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de advocaat de rechter verzocht om de zaak op grond van artikel 46b Wet op de Rechtelijke Organisatie (hierna: Wet RO) te verwijzen naar een andere rechtbank omdat mevrouw [belanghebbende] gelijktijdig met de rechter werkzaam is geweest als rechter bij de rechtbank Amsterdam. Ook heeft de advocaat het standpunt ingenomen dat de rechter zich dient te verschonen.
In het proces-verbaal staat onder meer het volgende opgenomen:

mr. Groot Koerkamp verklaart als volgt:
Ik hoor [belanghebbende] zeggen dat zij op 1 oktober 2011 bij deze rechtbank is komen werken. Zij is toen opgeleid tot rechter in de teams straf- en bestuursrecht. Vervolgens is zij per 1 maart 2016 gedetacheerd naar de rechtbank Noord Holland (Haarlem) en per 1 maart 2018 officieel overgestapt naar deze rechtbank. Ik hoor u, mr. Bockwinkel, zeggen dat u niet wist dat [belanghebbende] een collega rechter is, dat u haar nog nooit heeft gezien of gesproken. U merkt verder op dat u zelf pas sinds april 2017 bij deze rechtbank werkzaam bent en dat u dus niet in dezelfde periode als [belanghebbende] bij deze rechtbank werkte.
[belanghebbende] verklaart als volgt:
Ik heb me van tevoren afgevraagd of deze zaak moest worden verwezen naar een andere rechtbank, maar ik zag daarvoor geen aanleiding omdat ik al sinds 2016 niet meer feitelijk bij deze rechtbank werkzaam ben en ik ook nooit in civiele teams heb gewerkt.”
De rechter heeft na het horen van partijen geoordeeld geen gronden te zien om de zaak te verwijzen. Vervolgens heeft de advocaat de rechter – namens verzoekers – gewraakt en is de behandeling van de zaak geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – kort zakelijk weergegeven – gebaseerd op de volgende ter zitting van 13 maart 2023 mondeling nader toegelichte gronden.
De zaak had verwezen moeten worden naar een andere rechtbank omdat [belanghebbende] , een van de verwerende partijen in deze zaak, in de periode van 1 april 2017 tot 28 februari 2018 rechter in deze rechtbank was, terwijl de behandelend rechter hier in die periode ook al werkzaam was. Dat zij elkaar niet kennen en nooit samen in de civiele teams hebben gewerkt is niet te controleren en wordt daarom betwist. Uit het nevenfunctieregister volgt dat hun dienstverbanden bij deze rechtbank wel degelijk overlap kennen. De rechter heeft de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt door zich niet te verschonen en de zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank. Het wrakingsverzoek dient dan ook te worden toegewezen.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat zij in hetgeen door de advocaat is aangevoerd geen aanleiding heeft gezien om zich te verschonen of gebruik te maken van de bevoegdheid (op de grond van artikel 46b Wet RO) om de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. De rechter kent mevrouw [belanghebbende] niet en zij wist ook niet dat zij rechter was, eerst bij de rechtbank Amsterdam en later bij de rechtbank Noord-Holland. De rechter heeft ook feitelijk nooit gelijktijdig met mevrouw [belanghebbende] bij deze rechtbank gewerkt, omdat mevrouw [belanghebbende] vanaf 1 maart 2016 reeds gedetacheerd was naar de rechtbank Noord-Holland. Zij hebben nooit in hetzelfde team of in hetzelfde gebouw gewerkt.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Een wrakingsgrond dient te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter of rechters van wie wraking is verzocht. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking. Een zodanige beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4).
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen. De wrakingskamer overweegt dat de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 46b van de Wet RO een processuele beslissing is die aan de rechtbank toekomt. De rechter heeft geen gronden gezien om zich te verschonen of de zaak te verwijzen. De wrakingskamer is van oordeel dat uit (de motivering van) die beslissing, mede gelet op de in het proces-verbaal van de zitting vermelde omstandigheden, niet blijkt van vooringenomenheid van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door de advocaat genoemde feiten en omstandigheden dan ook geen grond op voor een dergelijke zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank (wrakingskamer):
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer C/13/725170 / HA RK 22/374 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. I.M. Nusselder en M.E.M. James-Pater, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2023 in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.