ECLI:NL:RBAMS:2023:1569

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
13/751135-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden voortgezet.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij op de hoogte was van de rechtsgang in België, waar hij werd vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, waaronder de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, en geconcludeerd dat deze niet van toepassing was. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, zijn strafbaar in Nederland, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de vereisten voor dubbele strafbaarheid zijn voldaan.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 6a OLW beoordeeld, maar oordeelde dat de opgeëiste persoon de voorkeur gaf aan overlevering aan België. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België in overweging genomen en, op basis van garanties van de Belgische autoriteiten, geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke eisen is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751135-22
RK nummer: 22/889
Datum uitspraak: 31 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2022 door hof van beroep Antwerpen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.E. van Zon, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De zitting is op 31 januari 2023 met toestemming van de officier van justitie en raadsman van de opgeëiste persoon enkelvoudig gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van beroep Antwerpen d.d. 19/05/2021 – C5 kamer, referentie: 2016/PGA/4038 (Griffienummer: 796/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2727 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de uitspraak heeft geleid. Op grond hiervan dient de rechtbank te onderzoeken of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet en of één van de in dat artikel genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan.
In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon op 30 september 2020 is gedagvaard per aangetekend schrijven volgens de regels van de Belgische wetgeving en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Voorts is vermeld dat hij werd vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn advocaat hem heeft vertegenwoordigd tijdens de procedure in hoger beroep, en dat hij de zitting niet heeft bijgewoond in overleg met zijn advocaat. Uit het voorgaande begrijpt de rechtbank dat de opgeëiste persoon zijn advocaat in België gemachtigd had om hoger beroep in te stellen en de verdediging te voeren tijdens de procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW van toepassing is. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat er geen aanleiding is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW toe te passen, omdat de opgeëiste persoon er de voorkeur aan geeft te worden overgeleverd aan België vanwege de gunstigere regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat overlevering op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd met een bevel tot tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De opgeëiste persoon bezit de Nederlandse nationaliteit en de straf kan in Nederland worden uitgevoerd. In het kader van de resocialisatie is het van belang dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland uitzit.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Artikel 6a, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 4, onder 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6a, eerste lid OLW betreft echter een weigeringsgrond die restrictief moet worden uitgelegd. Overlevering is de hoofdregel. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in beginsel in België ten uitvoer moet worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te zitten. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 [1] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er
thans een algemeen en individueel gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden
onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in België en dat de algemene detentiegarantie niet langer toereikend is.
Bij brief van 17 januari 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is, in antwoord op de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen, de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is gemiddeld 9,5 m2 inclusief kast en sanitair.
o Het sanitair omvat een wasbak en een toilet. Het toilet is afgescheiden van de rest
van de cel.
o Het vast meubilair omvat onder andere een kast, bed en tafel of bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval dagelijkse wandelingen in een open lucht en regelmatige familiebezoeken. Met betrekking tot andere activiteiten kunnen gedetineerden deelnemen aan sport mits inachtneming van een korte wachtlijst en arbeid
mits inachtneming van een aanzienlijke wachtlijst. Deelname aan andere activiteiten zoals onderwijs, cultuur en toegang tot de bibliotheek is eenvoudig mogelijk mits inschrijving.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 140 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.