ECLI:NL:RBAMS:2023:1524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
13.017093.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld wegens onvoldoende bewijs van geweldshandelingen in vereniging

Op 20 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van openlijk geweld. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen op 17 februari, 20 februari en 20 maart 2023. De verdachte was samen met twee medeverdachten betrokken bij een incident op 18 januari 2022 te Amsterdam, waarbij geweld werd gepleegd tegen een slachtoffer, een bouwvakker. De officier van justitie stelde dat de verdachte en zijn medeverdachten openlijk geweld hadden gepleegd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank concludeerde dat er slechts één geweldshandeling door de verdachte was vastgesteld, namelijk het slaan van het slachtoffer na een kopstootbeweging van het slachtoffer. De andere verdachten hadden geen geweldshandelingen gepleegd die aan hen konden worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat de geweldshandelingen niet als openlijk geweld in vereniging konden worden gekwalificeerd, omdat er geen wezenlijke bijdrage aan het geweld was geleverd door de medeverdachten. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.017093.22
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.017093.22
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 februari 2023, 20 februari 2023 en 20 maart 2023.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld (maar niet gevoegd) met de zaken tegen medeverdachten. [medeverdachte 1] (13.017152.22) en [medeverdachte 2] (13.017172.22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Veltheer, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door of namens de benadeelde partijen en tevens nabestaanden naar voren is gebracht: [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , bijgestaan door mr. R. Korver, en [nabestaande 3] en [nabestaande 4] , bijgestaan door mr. J. Gunning.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 17 februari 2023 – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meer en Vaart, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer] en/of één of meer collega’s van die [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- een of meerdere malen (met kracht) duwen en/of trekken en/of slaan (met een boksbeugel) en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of één ofmeer collega’s van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) vastpakken en/of vasthouden en/of op de rug springen van voornoemde [slachtoffer] en/of één of meer collega’s van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) een of meerdere malen steken en/of snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht , art 141 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - in haar schriftelijke requisitoir uitgebreid en hier kort zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is eerst sprake geweest van een vechtpartij tussen verdachte, zijn twee medeverdachten en [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) en daarna tussen verdachte, zijn twee medeverdachten, [slachtoffer] en twee collega’s van [slachtoffer] : [collega 1] en [collega 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij slechts één klap heeft uitgedeeld, nadat [slachtoffer] een kopstoot dan wel een kopstoot beweging naar hem heeft gemaakt. Volgens de officier van justitie wordt dat niet ondersteund door een getuigenverklaring waarin verdachte wordt aangewezen als persoon die “aan het vechten was”, de verklaring van een andere getuige over de rol van verdachte en de omstandigheid dat verdachte bloed had op zijn duim, wat veronderstelt dat er contact moet zijn geweest tijdens de vechtpartij. Bovendien heeft de officier van justitie toegelicht dat het wellicht niet geheel duidelijk is wie wat heeft gedaan in de vechtpartij, maar dat wel duidelijk is dát verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweldshandelingen hebben gepleegd. Dat blijkt volgens de officier van justitie uit de vele getuigenverklaringen en de verklaring van [verdachte] zelf waarin onder andere steevast over “de drie jongens” en “een vechtpartij” wordt verklaard. Voor de overtuiging wordt verder verwezen naar het filmpje dat zes seconden duurt en dat is gemaakt door getuige [getuige 1] (hierna: het filmpje). Daarnaast is volgens de officier van justitie duidelijk geworden dat de drie verdachten vanaf het begin af aan samen hebben gewerkt. Ze blijven gedurende de hele periode samen en hebben afwisselend opgetreden tegen [slachtoffer] . De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat ook sprake is van een significante of wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld door verdachte (en zijn twee medeverdachten).
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het strafverzwarende bestandsdeel op de tenlastelegging dat het openlijk geweld heeft geleid tot de dood, zwaar lichamelijk letsel of letsel, nu zij dat ten aanzien van verdachte niet bewezen acht.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gelet op de door haar geschetste feiten en omstandigheden geen sprake is van een noodweersituatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - in zijn pleitnota uitgebreid en hier kort zakelijk weergegeven - verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. In het verlengde daarvan heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen, die niet door de verdachte zijn veroorzaakt en waarvan ook vaststaat dat die door een gedraging van een medeverdachte zijn veroorzaakt.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat, voor zover al kan worden vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gebruikt, het door hem aangewende geweld niet als in vereniging gepleegd kan worden aangemerkt en ook niet kan gelden als een wezenlijke en significante bijdrage aan eventueel gezamenlijk geweld. De uithaal naar [slachtoffer] waarover verdachte heeft verklaard kan niet worden aangemerkt als geweld dat in vereniging is gepleegd. De uithaal stond volledig op zichzelf en was een onmiddellijke reactie op de agressie van het veel grotere slachtoffer, een voor de verdachte volkomen onverwachte kopstoot. Er was geen betrokkenheid van de medeverdachten, laat staan bewustzijn van een (groeps)verband of samenwerking. Al met al is de inhoud van de bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend om ten aanzien van de verdachte - na het geven van de kopstoot - een wezenlijke significante bijdrage vast te stellen aan geweld in groepsverband. De verdachte heeft zich enkel verdedigd en daarbij is geen sprake geweest van bewuste samenwerking met de medeverdachten.
Voor zover een zodanige bijdrage wel uit de bewijsmiddelen valt af te leiden, stelt de raadsman zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat sprake was van een (doorlopende) noodweersituatie waarbinnen de verdachte zich op passende wijze heeft verweerd tegen [slachtoffer] en eventueel zijn collega’s en de wederrechtelijkheid aan zijn gedraging komt te ontvallen en dus ontslag van rechtsvervolging moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Vast is komen te staan dat [slachtoffer] is komen te overlijden als gevolg van een messteek die is toegebracht door verdachte [medeverdachte 1] . De vraag die de rechtbank dient te beoordelen, is of verdachte schuldig is aan openlijk geweld, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Gebruikte bewijsmiddelen
In deze zaak bestaat het bewijs ten aanzien van wat er precies gebeurd is tijdens het incident, naast het filmpje en de verklaringen van verdachten zelf, alleen uit getuigenverklaringen. Het is de taak van de rechtbank om de verklaringen van de getuigen te wegen en te waarderen in verband met het overige bewijsmateriaal en, als de rechtbank zover komt, te selecteren welke gedeelten van verklaringen bruikbaar zijn als bewijs. [1] Met dergelijke verklaringen dient in alle gevallen kritisch te worden omgegaan vanwege de aard van het type bewijsmiddel. Ieders waarneming is afhankelijk van diverse factoren zoals onder meer de afstand tussen de persoon en hetgeen hij of zij heeft waargenomen, de focus van waar men op heeft gelet (of juist niet), de geestelijke toestand van de waarnemer en de tijdsduur van de waarneming. Dat geldt in deze zaak temeer nu het gehele incident binnen een hele korte tijdsperiode is gebeurd (totaal ongeveer 1 minuut en 18 seconden) en sprake is geweest van een chaotisch incident waar veel tegelijkertijd gebeurde.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de feiten (naast de algemene stukken zoals de melding bij de politie, de processen-verbaal van aanhouding en het rapport naar aanleiding van het forensisch pathologisch onderzoek) gebruikgemaakt van de verklaringen van de verdachten en de collega’s van [slachtoffer] , van onafhankelijke getuigenverklaringen van NN, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en van het filmpje. Met name aan het filmpje hecht de rechtbank grote bewijswaarde gelet op het feit dat de overige bewijsmiddelen die zien op de aanleiding en het verloop van het incident zoals overwogen alleen maar bestaan uit verklaringen van verdachten en getuigen en die op onderdelen niet gelijkluidend of zelfs tegenstrijdig zijn aan elkaar.
Ten aanzien van het gebruik van de verklaringen van verdachten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] zijn direct na het steekincident aangehouden. Verdachte [medeverdachte 2] is de dag na het incident aangehouden. Zij hebben alle drie direct een verklaring bij de politie afgelegd zonder dat zij deze met elkaar hebben kunnen afstemmen. Op essentiële punten zijn hun verklaringen eensluidend over het verloop van de gebeurtenissen op die dag (mondeling contact [slachtoffer] , teruglopen [slachtoffer] , kopstoot(beweging) door [slachtoffer] en reactie van [verdachte] daarop, het fluiten van [slachtoffer] richting zijn collega’s, het vastpakken van eerst [medeverdachte 1] en daarna [medeverdachte 2] door [slachtoffer] , het loskomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en vervolgens belaagd worden door [slachtoffer] en zijn collega’s en de achtervolging door de collega’s van [slachtoffer] na het steekincident). De verklaringen van verdachten worden voor wat betreft het eerste deel van het incident ondersteund door wat te zien is op het filmpje en de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en (in hoofdlijnen) [getuige 2] (die beiden direct na het incident een eerste verklaring bij de politie hebben afgelegd), getuige [getuige 3] (die de dag na het incident een eerste verklaring bij de politie heeft afgelegd) en getuige NN (die op 20 januari 2022 een eerste verklaring bij de politie heeft afgelegd). Verdachten zijn ook in latere verhoren grotendeels bij hun verklaringen gebleven.
Voor de gang van zaken nadat het filmpje is geëindigd wordt voor de verklaringen van verdachten ondersteuning gevonden in de getuigenverklaringen van de collega’s van [slachtoffer] .
De rechtbank zal hierna bij de vaststelling van de feiten zoals die volgens de rechtbank hebben plaatsgevonden op 18 januari 2022, telkens toelichten of de door de getuige of verdachte geschetste situatie steun vindt in een ander bewijsmiddel en voldoende concreet is. Voor zover nodig wordt in de volgende overwegingen nader toegelicht waarom een specifieke verklaring (al dan niet gedeeltelijk) als redengevend wordt gezien of juist terzijde wordt geschoven.
Vaststelling van de feitelijke situatie op 18 januari 2022
De rechtbank zal hieronder eerst de feiten vaststellen zoals die af te leiden zijn uit de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij wordt ook de vraag beantwoord of verdachten geweldshandelingen hebben gepleegd tijdens het incident. De rechtbank gaat daarbij uit van twee verschillende fases zoals hieronder verder zal worden uitgelegd.
Fase 1:
De rechtbank stelt voor wat betreft het eerste gedeelte van het incident het volgende vast. Op 18 januari 2022 staan verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] buiten nabij coffeeshop Sensemillia. [slachtoffer] is op dat moment met twee collega’s ( [collega 1] en [collega 3] ) in de coffeeshop aanwezig. [collega 1] verlaat als eerste de coffeeshop, passeert de verdachten, wordt door een van hen aangesproken, loopt door en gaat in de auto zitten bij twee andere collega’s ( [collega 2] en [collega 4] ). [slachtoffer] rekent af bij de coffeeshop om 16.12.02 uur, verlaat de coffeeshop en loopt naar buiten richting zijn collega’s die in de auto wachten ( [collega 3] is op dat moment nog in de coffeeshop aanwezig). [slachtoffer] loopt langs de drie verdachten. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en verdachten. Het blijft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen onduidelijk wat daar over en weer precies is gezegd. [slachtoffer] loopt na verdachten te zijn gepasseerd terug en maakt een kopstoot, dan wel kopstootbeweging richting [verdachte] . [verdachte] reageert daarop door [slachtoffer] te slaan. Volgens diverse getuigenverklaringen fluit of roept [slachtoffer] daarna zijn collega’s. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat hierna het filmfragment plaatsvindt. [slachtoffer] pakt [medeverdachte 1] vast. Om 16.13 uur start het filmpje van getuige [getuige 1] waarop dit te zien is. Terwijl [slachtoffer] [medeverdachte 1] vast heeft en [medeverdachte 1] los probeert te komen, pakt [slachtoffer] ook [medeverdachte 2] vast bij zijn kraag. [verdachte] is los van [slachtoffer] maar komt wel dichterbij. [medeverdachte 2] probeert zichzelf uit de greep van [slachtoffer] te wringen en duwt zichzelf van [slachtoffer] af. Vervolgens heeft [slachtoffer] alleen [medeverdachte 1] nog vast. Ook [medeverdachte 1] komt vervolgens los uit de greep van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] staat dan naast een onbekende man (dit blijkt getuige NN te zijn) te kijken terwijl [slachtoffer] met [verdachte] in gevecht is. [medeverdachte 1] steekt hierbij zijn handen in zijn zakken en haalt deze er weer uit. Op het filmpje is niet te zien dat hij dan iets in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] staat op afstand te kijken. [verdachte] rent weg van [slachtoffer] richting [medeverdachte 2] en verdwijnt uit beeld.
De rechtbank komt tot bovengenoemde vaststellingen op grond van het volgende.
Getuige NN heeft op 20 januari 2022 bij de politie verklaard dat na de kopstoot(beweging) van [slachtoffer] (dus nog voordat het filmpje is gestart) de drie jongens meteen “de bouwvakker” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) aanvielen en hem sloegen. Hetgeen NN beschrijft (de jongens vielen de bouwvakker aan, de bouwvakker gaf een trap waardoor een jongen achterover viel, de jongen stond weer op en viel de bouwvakker weer aan waarna de bouwvakker twee jongens vastpakte bij hun keel) zou moeten zijn gebeurd voorafgaand aan de start van het filmpje van [getuige 1] , maar hetgeen door NN is beschreven vindt geen enkele steun in enig ander bewijsmiddel. Daarbij weegt de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] zwaar die immers het gebeurde ook van dichtbij heeft gezien en heeft verklaard dat er werd geschreeuwd, dat [slachtoffer] eerst voorbij de verdachten liep, daarna weer terugkwam, een kopstoot gaf en twee jongens vastgreep, waarna de getuige is gaan filmen. Zij voegt daaraan toe dat [slachtoffer] de jongens vast had, en dat die twee zich probeerden los te rukken. Deze gang van zaken, waarbij door verdachten iets is geroepen, waarna [slachtoffer] terugkwam, een kopstoot(beweging) maakte en twee jongens vastgreep, is ook beschreven door verdachten in hun politieverklaringen en door de getuige [getuige 2] , en is (vanaf het moment dat [slachtoffer] de jongens vastgreep) vastgelegd op beeld (het filmpje). De rechtbank gaat daarom uit van deze gang van zaken en gaat voorbij aan hetgeen NN heeft verklaard over de geweldshandelingen die volgens hem zouden zijn voorgevallen voorafgaand aan het moment dat het filmpje gestart moet zijn.
Geweldshandelingen van verdachten in fase 1
De rechtbank stelt vast dat er in fase 1 vanuit de verdachten geweld is gebruikt door [verdachte] , die immers, ook volgens zijn eigen verklaring en zoals blijkt uit verklaringen van de medeverdachten, [slachtoffer] na de kopstoot(beweging) in elk geval éénmaal heeft geslagen.
Voor verdachte [medeverdachte 2] geldt dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat hij in fase 1 geweld heeft gepleegd richting [slachtoffer] . De rechtbank volgt de officier van justitie namelijk niet in haar stelling dat op het filmpje te zien is dat verdachte [medeverdachte 2] een springende beweging op de rug van [slachtoffer] maakt. De rechtbank legt hieraan ten grondslag dat in het proces-verbaal van de beschrijving van het filmpje niets over de door de officier van justitie omschreven gedraging wordt geverbaliseerd en deze gedraging ook door de rechtbank zelf niet is waargenomen. Er wordt alleen geverbaliseerd dat het
lijkt alsof[medeverdachte 2] een slaande beweging maakt richting het hoofd van [slachtoffer] . Dat wordt echter niet daadwerkelijk vastgesteld en is op de stills in het dossier ook niet te zien. [medeverdachte 2] heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij zich heeft willen loswringen uit de greep van [slachtoffer] en dat hij zich zodoende van [slachtoffer] heeft afgeduwd. Dat past in hetgeen is geverbaliseerd door de politie en bij de stills van het filmpje die in het dossier zitten. Ook getuige [getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris over een “beetje duwen” door de jongens, omdat [slachtoffer] ze vasthad. Het van zich afduwen van [slachtoffer] door verdachte [medeverdachte 2] , nadat hij door [slachtoffer] is vastgepakt, kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als een geweldshandeling.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank dat er geen geweldshandelingen kunnen worden vastgesteld in fase 1. Hierna zal de rechtbank meer specifiek ingaan op de vraag of [medeverdachte 1] in deze fase al een mes in zijn handen had.
Heeft [medeverdachte 1] in fase 1 een mes gepakt?
De verklaring van getuige [collega 1] dat een van de verdachten al in wat de rechtbank beschrijft als fase 1, een mes vasthad en stekende bewegingen maakte richting [slachtoffer] toen [collega 1] nog in de auto zat, wordt niet ondersteund door wat te zien is op het filmpje en hetgeen de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en getuige NN hebben verklaard. Dit is opvallend omdat zij, en met name getuige NN, op dat moment veel dichterbij [slachtoffer] en verdachten stonden dan getuige [collega 1] . [collega 1] heeft daarbij wisselend verklaard over wanneer hij een mes zou hebben gezien en of dit tijdens fase 1 was. Bij de politie heeft [collega 1] verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] hoorde schreeuwen (dit moet het moment zijn geweest nadat [slachtoffer] twee verdachten vast had, en naar zijn collega’s schreeuwde of floot), een mes heeft gezien in de hand van een van de verdachten. Bij de rechter-commissaris heeft [collega 1] echter verklaard dat hij dit mes pas op een later moment heeft gezien. Voor zover [collega 1] heeft verklaard dat hij in fase 1 al een mes heeft gezien, geldt dat dit ook niet door een ander dan de al genoemde bewijsmiddelen wordt ondersteund. Voor zover getuige [collega 2] heeft verklaard dat één van de jongens een vouwmes had, blijkt uit zijn verklaring niet dat hij dit mes in fase 1 gezien zou hebben of juist pas nadat het steekincident al had plaatsgevonden. [collega 2] verklaart immers bij de politie dat hij een mes heeft gezien voordat hij naar [slachtoffer] toe rende (fase 1), maar bij de rechter-commissaris komt hij hierop terug door te zeggen dat hij het mes pas heeft gezien nadat [slachtoffer] naar achteren liep en er bij hem bloed zichtbaar was (na fase 2 dus, zoals de rechtbank hierna zal toelichten). Op basis van de verklaringen van [collega 1] en [collega 2] kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] in fase 1 al een mes in zijn hand had. Ook het feit dat op het filmpje te zien is dat [medeverdachte 1] op enig moment met zijn handen in zijn zakken staat ten tijde van fase 1 maakt niet dat daaruit is af te leiden dat hij in die fase een mes in zijn zak heeft gevoeld, dan wel in zijn handen heeft gehad. Op de beelden is in ieder geval geen mes te zien.
Tussenconclusie – fase 1
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat in fase 1 vanuit de verdachten in elk geval één geweldshandeling heeft plaatsgevonden, namelijk de klap van [verdachte] tegen [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] de kopstoot(beweging) had gemaakt. Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in fase 1 geweldshandelingen hebben gepleegd. Ook is niet komen vast te staan dat [medeverdachte 1] in fase 1 al een mes in zijn hand had.
Vervolg – einde van het filmpje
Voor verdachte [verdachte] volgt uit het proces-verbaal van de beschrijving van het filmpje dat [slachtoffer] en verdachte [verdachte] aan het eind van het filmpje met elkaar “in gevecht” zijn voordat verdachte [verdachte] van [slachtoffer] wegrent. Wat er op dit moment precies tussen [slachtoffer] en verdachte [verdachte] is gebeurd, is onduidelijk, gebeurt heel snel (gelet op de totale duur van het filmpje van zes seconden), en wordt niet geverbaliseerd. Hoewel niet geheel duidelijk is geworden wat hier precies is voorgevallen, kan de rechtbank ten aanzien van dit moment op beeld ook geen specifieke geweldshandelingen van [verdachte] onderscheiden.
Fase 2
De rechtbank stelt vast dat vervolgens een nieuwe situatie ontstaat. Fase 1 eindigt nadat het filmpje is gestopt. Op dat moment staan namelijk alle verdachten op afstand van [slachtoffer] en is geen sprake van fysiek contact tussen de verdachten en [slachtoffer] . De collega’s van [slachtoffer] komen vervolgens op snelle en agressieve wijze aanrennen vanaf de parkeerplaats. Verdachte [verdachte] belandt op de grond door toedoen van [collega 2] . [medeverdachte 2] blijft zich op afstand houden. [medeverdachte 1] is door toedoen van [slachtoffer] en/of een van zijn collega’s op de grond terecht gekomen. [slachtoffer] heeft [medeverdachte 1] vervolgens op de grond gehouden en hem geslagen, waarbij [collega 1] tegelijkertijd tegen het hoofd van [medeverdachte 1] heeft getrapt. [medeverdachte 1] heeft geprobeerd zich los te wringen en heeft geroepen: ‘laat los, laat los’. Hij heeft vervolgens tijdens deze worsteling terwijl hij onder [slachtoffer] op de grond lag een mes gepakt uit zijn zak en heeft een beweging naar [slachtoffer] gemaakt. Afgaand op het letsel van [slachtoffer] heeft [medeverdachte 1] hem drie keer met het mes geraakt. [medeverdachte 1] is vervolgens los gekomen en [slachtoffer] staat vervolgens rechtop waarna hij in elkaar zakt op de grond. Verdachte [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] van de grond omhoog geholpen. De drie verdachten zijn gaan rennen, gevolgd door collega’s van [slachtoffer] , waarna [medeverdachte 1] en [verdachte] direct zijn aangehouden.
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van de volgende verklaringen.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij nadat zij gestopt was met filmen, naar de coffeeshop is gerend. Op hetzelfde moment zijn de eigenaar van de coffeeshop (getuige [getuige 2] ) en zijn medewerker (getuige [getuige 3] ) naar buiten gerend. Ongeveer op hetzelfde moment zijn drie collega’s van [slachtoffer] (getuigen [collega 2] , [collega 1] en [collega 4] ) vanaf de parkeerplaats naar [slachtoffer] toe gerend. In elk geval [collega 2] en [collega 1] hebben zich, ook volgens hun eigen verklaringen, bij aankomst met geweld op de verdachten gericht.
Uit de verklaring van [getuige 2] bij zowel de politie als de rechter-commissaris volgt dat hij vanuit de coffeeshop naar buiten is gegaan richting de door hem omschreven vechtpartij. De rechtbank concludeert dat hetgeen de getuige daarover verklaart nog moet zien op fase 1. De rechtbank stelt dit vast op basis van het aantal personen dat [getuige 2] met betrekking tot de waargenomen vechtpartij beschrijft, namelijk de drie jongens en [slachtoffer] . Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft vastgesteld ten aanzien van fase 1 moet deze beschrijving het moment van het filmfragment zijn. Vervolgens verklaart [getuige 2] bij de rechter-commissaris dat er binnen “no time” andere jongens bij komen en er over en weer wordt geslagen, getrokken en geduwd. Dit is dus fase 2. Hij heeft een jongen vastgepakt en gezegd dat die moest stoppen. De jongen die hij vastpakte was op dat moment nog aan het vechten tegen [slachtoffer] . Nadat [getuige 2] met foto’s van de verdachten is geconfronteerd, heeft hij verklaard dat hij met “die jongen” verdachte [verdachte] bedoelt. [getuige 3] verklaart dat er overal werd “geduwd en geknokt”, maar verklaart niet specifiek over door de drie verdachten verrichte geweldshandelingen richting [slachtoffer] en zijn collega’s. [getuige 3] verklaart zelfs dat hij de verdachten geen geweldshandelingen heeft zien verrichten.
Uit de volgende getuigenverklaringen is echter specifieker af te leiden wat zich precies in fase 2 heeft voorgedaan.
[collega 2] , heeft daarover verklaard (verklaring bij de rechter-commissaris): ‘ [voornaam collega 1] (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 1] ) en ik hebben allebei een jongen getrapt. Toen ik een jongen trapte viel die op de grond. De jongen met het mes is door [voornaam collega 1] getrapt. (…). [slachtoffer] was nog met ze in gevecht toen wij begonnen met trappen. (…). Ik zag geen trapbewegingen van de jongens. De enigen die trapten waren ik en [voornaam collega 1] (…). Ik heb een collega met een houten paal zien lopen. Dit was [voornaam collega 1] . Ik heb een jongen die [voornaam collega 1] wilde slaan een flying kick gegeven (…)’.
Getuige [collega 1] heeft over deze fase verklaard: ‘Op dat moment had [slachtoffer] de jongen die heeft gestoken bij zijn hoody vast. Hij had de capuchon over zijn hoofd getrokken. Ik gaf hem toen uppercuts, een vuistslag van beneden naar boven. Ik denk dat ik hem zoveel mogelijk uppercuts heb gegeven. Ik sloeg hem in zijn gezicht (…). Van de andere twee jongens heb ik gezien dat zij betrokken waren bij het op de vuist gaan, ik heb daar geen specifieke herinneringen aan (…). Toen kwam [voornaam 1] (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 2] ) vanuit de parkeerplaats aanrennen. Hij sprong en trapte hem met twee benen waardoor de ‘main guy’ (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 1] ) op de grond viel. [voornaam 1] kwam, sprong en trapte hem omver. [slachtoffer] pakte hem toen bij zijn hoody en legde hem op het gras. [slachtoffer] lag op hem, ik liep er langs en trapte de ‘main guy’ tegen zijn hoofd. Ik kon het niet goed zien. De ‘main guy’ probeerde zijn hoofd weg te draaien. Daarna waren [voornaam 2] en [voornaam 1] er ook. Niet veel later zag ik [slachtoffer] achterwaarts lopen richting het voetpad. Ik hoorde hem roepen: ‘mes, mes’’.
Getuige [collega 4] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er gevochten werd, dat hij erheen is gerend, en dat hij zag dat [slachtoffer] iemand op de grond aan het slaan was. [collega 4] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard: ‘Ik zag dat mijn collega’s aan het vechten waren (…). Fysiek heb ik alleen [slachtoffer] klappen zien uitdelen. (…). Met gestrekte arm naar beneden, naar iemand die hij vasthad of op de grond lag. [slachtoffer] stond volgens mij boven hem maar zat volgens mij niet op hem. (…) Ik zag [slachtoffer] naar beneden slaan (…)’.
Verdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij vastgehouden werd terwijl hij op de grond lag. Hij werd bang en had het gevoel dat hij er niets tegen kon doen. Hij heeft op dat moment het mes uit zijn zak gepakt en daarmee een beweging gemaakt naar [slachtoffer] .
Verdachte [verdachte] heeft verklaard in fase 2 wel te hebben gevochten, maar zegt dat dit met één van de collega’s van [slachtoffer] was en dat hij niet meer weet hoe dit is verlopen. Ook heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 1] op de grond lag met zijn armen over zijn hoofd heen. Het was twee tegen een, de kleine man (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 1] ) en [slachtoffer] tegen [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] lag op de grond, [slachtoffer] stond of zat boven op hem en haalde uit naar zijn hoofd. De kleine man stond ernaast en was agressief. Daarna heeft [verdachte] bloed gezien bij [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat drie mannen die andere jongen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) in elkaar aan het slaan waren en trappen op zijn hoofd.
De getuige NN heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er bouwvakkers vanaf de parkeerplaats aankwamen en dat ze allemaal met elkaar in gevecht gingen. Hij verklaart: ‘Ik zag dat er een jongetje op de grond lag en ik zag dat er een bouwvakker op het jongetje zat of hij hield hem tegen de grond. Er kwam nog een bouwvakker bij. De bouwvakkers sloegen en schopten het jongetje (…)’.
De rechtbank hecht eraan de verklaring van getuige [getuige 4] te benoemen. Zijn verklaring dat een jongen tijdens fase 2 een slaande beweging richting een “bouwvakker” maakte en hem raakte ter hoogte van zijn borst waardoor hij viel, wordt niet ondersteund door een van de overige bewijsmiddelen. In de vele verklaringen is dit een volledig opzichzelfstaande verklaring waarvan in het geheel niet duidelijk is over welke verdachte dit zou gaan en of het gaat om [slachtoffer] of een collega van hem. Dit kan ook niet worden afgeleid aan de hand van de overige stukken in het dossier. De beschrijving van het moment past in elk geval niet bij het moment dat [slachtoffer] door verdachte [medeverdachte 1] met het mes is geraakt. De rechtbank gaat er vanuit dat dit moet zijn gebeurd op het moment dat [medeverdachte 1] op de grond lag en [slachtoffer] boven hem stond of zat. De verklaring van verdachte [medeverdachte 1] wordt op dit punt namelijk voldoende ondersteund door de overige verklaringen in het dossier. De verklaring van getuige [getuige 4] biedt dan ook geen bewijs voor enige ten laste gelegde geweldshandeling.
Tussenconclusie – fase 2
De rechtbank stelt op grond van al het voorgaande vast geen geweldshandelingen zijn vast te stellen in fase 2 die zijn gepleegd door [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ten aanzien van [verdachte] geldt dat hij weliswaar zelf heeft verklaard met iemand te hebben gevochten, maar de rechtbank stelt vast dat op geen enkele manier duidelijk geworden met wie dat was of welke geweldshandelingen daarbij zijn verricht. Geen van de collega’s van [slachtoffer] verklaart immers over een geweldshandeling door [verdachte] tegen henzelf of [slachtoffer] . Wel is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden.
De rechtbank weegt bij het voorgaande mee dat de collega’s van [slachtoffer] in hun verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris niet hebben verklaard dat een van de drie verdachten de geweldshandelingen zoals deze ten laste zijn gelegd tegen hen of [slachtoffer] hebben verricht ten tijde van fase 2. Zij verklaren, zoals hierboven specifiek is weergegeven, uitsluitend over de door henzelf jegens de drie verdachten verrichte geweldshandelingen. Ook de onafhankelijke getuigen verklaren onvoldoende specifiek over welke geweldshandelingen de verdachten in deze fase zouden hebben verricht.
Eerdergenoemde onafhankelijke getuigen hebben in hun verklaringen onder andere gesproken over “een vechtpartij”, “een mierenhoop”, “een grote vechtpartij”, “allemaal met elkaar in gevecht”, “geweldshandelingen door alle drie de jongens” en “er werd over en weer geprobeerd te slaan, te trekken en te duwen”. Dat zijn voor de rechtbank onvoldoende duidelijke beschrijvingen om op grond daarvan vast te stellen dat daarmee de ten laste gelegde geweldshandelingen door de verdachten worden bedoeld. Het is immers denkbaar dat als een getuige het filmfragment van fase 1 heeft waargenomen, deze zal spreken over een vechtpartij en gelet op het zeer korte tijdsverloop alle daarop volgende handelingen als één geheel beschouwt. Bovendien is het ook denkbaar dat op het moment dat commotie en bewegingen worden waargenomen terwijl mensen dicht op elkaar staan en er geweld zichtbaar is, de conclusie wordt getrokken dat iedereen bij het gevecht betrokken is en een rol heeft. Op basis van deze algemene beschrijvingen, in het licht van de verklaringen van de collega’s van [slachtoffer] waarin zoals meermaals overwogen geen enkele concrete ten laste gelegde geweldshandeling van de verdachten richting de collega’s zelf wordt genoemd, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachten daadwerkelijk geweldshandelingen hebben verricht in fase 2, met uitzondering van het steken door [medeverdachte 1] .
Conclusie over geweldshandelingen in fase 1 en 2
Resumerend stelt de rechtbank vast dat in fase 1 verdachte [verdachte] één van de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht. Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] zijn in fase 1 geen verrichte geweldshandelingen vast te stellen. In fase 2 is vast te stellen dat verdachte [medeverdachte 1] één van de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht. Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] zijn in fase 2 geen verrichte geweldshandelingen vast te stellen.
Zijn de vastgestelde geweldshandelingen van verdachten te kwalificeren als openlijk geweld?
Om tot een openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht te komen, dient allereerst te worden vastgesteld dat door de verdachten geweldshandelingen zijn verricht en deze in vereniging hebben plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande kan de rechtbank twee geweldshandelingen vaststellen: de klap van [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer] nadat laatstgenoemde een kopstootbeweging had gemaakt, en het steken door [medeverdachte 1] .
Om dat te kunnen beoordelen neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals hierboven is omschreven, twee verschillende momenten moeten worden onderscheiden waarop geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Fase 1: de aanleiding van het incident tussen [slachtoffer] en de verdachten en het fysieke contact tussen hen nadat de kopstoot(beweging) door [slachtoffer] is gemaakt, zoals dat in het filmpje is vastgelegd. Fase 1 eindigt nadat het filmpje is gestopt. Op dat moment staan namelijk alle verdachten op afstand van [slachtoffer] en is geen sprake van fysiek contact tussen de verdachten en [slachtoffer] . Het conflict had op dat moment kunnen stoppen. Fase 2 start op het moment dat de collega’s van [slachtoffer] zich bij verdachten en [slachtoffer] voegen, daarmee de samenstelling van de groep verandert en verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] naar de grond worden gewerkt. Deze fase eindigt nadat het slachtoffer [slachtoffer] ineenzakt en verdachten wegrennen.
In vereniging
Nu in fase 1 een geweldshandeling van verdachte [verdachte] kan worden vastgesteld en in fase 2 een geweldshandeling van verdachte [medeverdachte 1] , ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachten opzet op het
in verenigingplegen van openlijk geweld hebben gehad. Het enkele deel uitmaken van een groep van twee of meer personen op een moment dat geweld wordt gepleegd, is immers niet voldoende. Er dient een voldoende wezenlijke of significante bijdrage te zijn geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die zijn vastgesteld los van elkaar dienen te worden beoordeeld, omdat deze door twee verschillende verdachten in elk een andere fase hebben plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan dat de andere verdachten over en weer hebben bijgedragen aan die twee geweldshandelingen. De klap die [verdachte] aan [slachtoffer] heeft gegeven in fase 1 kwalificeert mogelijk wel als een mishandeling door [verdachte] , maar die is niet tenlastegelegd en deze klap kan niet worden toegerekend aan verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben immers geen opzet gehad op dat geweld en daar ook geen wezenlijke bijdrage aan geleverd of anderszins deel van uitgemaakt. Het mogelijk op vervelende manier naroepen van [slachtoffer] kort voor de confrontatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] is daarvoor onvoldoende. Na fase 1 was een moment dat geen contact was tussen [slachtoffer] en verdachten en zoals al overwogen had het hier kunnen stoppen. Dat er vervolgens verder geweld heeft plaatsgevonden is het gevolg van de aanval door de collega’s van [slachtoffer] en [slachtoffer] zelf op verdachten. Weliswaar hadden verdachten, zoals de officier van justitie heeft willen aantonen met een overzichtsfoto ter zitting, de ruimte om weg te lopen, maar zij hadden daartoe geen gelegenheid omdat de collega’s van [slachtoffer] aan kwamen rennen waarna deze collega’s direct geweld pleegden. Ook uit deze gang van zaken volgt dat verdachten geen opzet hadden om gezamenlijk geweld te plegen richting [slachtoffer] en zijn collega’s, maar dat zij geconfronteerd werden met een aanval op henzelf.
Het steken door verdachte [medeverdachte 1] kan niet aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] worden toegerekend. Uit geen van de bewijsmiddelen volgt dat zij wisten dat verdachte [medeverdachte 1] een mes bij zich droeg of dat zij rekening hadden moeten of kunnen houden met het feit dat verdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou steken. Zij hebben daar ook geen wezenlijke bijdrage aan gehad, nu niet is vastgesteld dat zij enige rol hebben gehad in het geweld in fase 2.
Dit betekent dat de openlijke geweldpleging in vereniging niet kan worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.

5.Vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] (moeder van het slachtoffer) vordert € 18.466,23 aan materiële schadevergoeding en € 42.500,- aan immateriële schadevergoeding (€ 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 7.905,- aan proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 2]
De benadeelde partij [nabestaande 2] (broer van het slachtoffer) vordert € 5.500,- aan materiële schadevergoeding en € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 3]
De benadeelde partij [nabestaande 3] (vader van het slachtoffer) vordert € 11.285,36 aan materiële schadevergoeding en € 42.500,- aan immateriële schadevergoeding (€ 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 4]
De benadeelde partij [nabestaande 4] (oom van het slachtoffer) vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 4.596,- aan proceskosten, overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
Ten aanzien van de benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V.
De benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V. vordert € 82.391,46 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitieheeft zich ten aanzien van de benadeelde partijen op het standpunt gesteld dat hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat in de visie van de officier van justitie het openlijk geweld weliswaar bewezen is, maar het overlijden van [slachtoffer] niet door dat openlijk geweld, maar door de messteek van de medeverdachte [medeverdachte 1] is veroorzaakt.
De raadsman van verdachteheeft eveneens geconcludeerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbankzal alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 3]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 4]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V.
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam, 24 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1842, rov. 2.1 tot en met 2.1.2.