ECLI:NL:RBAMS:2023:1513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/253101-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 oktober 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld op openbare zittingen op 24 november en 21 december 2022. Tijdens deze zittingen zijn de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.C. Vingerling, aanwezig geweest. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om de verdediging in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over te leggen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.

In de tussenuitspraak van 8 december 2022 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon, geboren in Nederland en al haar hele leven in Nederland woonachtig, heeft een verblijfsvergunning en voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat er geen verwachting is dat zij haar verblijfsrecht verliest als gevolg van een opgelegde straf.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon in geval van veroordeling in Duitsland, haar straf in Nederland kan ondergaan. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/253101-22
RK nummer: 22/4451
Datum uitspraak: 4 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 augustus 2022 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 8 december 2022 een tussenuitspraak gewezen [1] , waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen stukken aan de rechtbank over te leggen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 21 december 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S. Wortel, waarnemend voor mr. A.C. Vingerling, beiden advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn.

3.Tussenuitspraak 8 december 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 8 december 2022, waarin zij onder meer de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank in deze eerdere beslissing dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander zodat een in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland kan worden ondergaan. De opgeëiste persoon is geboren in Nederland en woont al haar hele leven in Nederland. Het feit dat zij geen nationaliteit heeft, doet hier niet aan af. De opgeëiste persoon heeft al haar hele leven een verblijfsvergunning in Nederland. De raadsvrouw heeft verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer, waaronder stukken uit de vreemdelingenprocedure van de vader van de opgeëiste persoon, een brief van de mentor van de middelbare school van de opgeëiste persoon en stukken met betrekking tot de verlenging van de verblijfsvergunning. Bovendien blijkt uit de brief van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) van 16 november 2022 dat de opgeëiste persoon al meer dan tien jaar onafgebroken in Nederland verblijft.
De officier van justitie refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank, te meer waar pas ter zitting enkele stukken zijn overgelegd die de officier van justitie nog niet heeft kunnen onderzoeken.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De opgeëiste persoon is geboren in Nederland. Zij woont al haar hele leven in Nederland en heeft sinds haar geboorte telkens een nieuwe verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verkregen. Uit de brief van de IND van 16 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon al langer dan tien jaar in Nederland verblijft. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de brief van de IND van 16 november 2022 blijkt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht verliest.
Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt Düsseldorf(Duitsland) heeft per brief van 17 november 2022 de volgende garantie gegeven:
Met referte aan uw schrijven per e-mail d.d. 16 november 2022 wordt de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5 december 2008, bladzijde 27) zoals gewijzigd, voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden teruggezonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2023.