ECLI:NL:RBAMS:2023:1509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
10089795 CV EXPL 22-11617
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op variabele beloning na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalig werknemer en zijn werkgever over het recht op een variabele beloning. De eiser, die zijn arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022 had opgezegd, vorderde een bonus van € 19.387,-- over het jaar 2021. De werkgever betwistte deze vordering, stellende dat de eiser op het moment van uitbetaling van de bonus in mei 2022 nog in dienst moest zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de eiser recht had op de variabele beloning, ongeacht zijn dienstverband op het moment van uitbetaling. De rechter baseerde zijn oordeel op de arbeidsovereenkomst, waarin stond dat de variabele beloning pro rata zou worden vastgesteld bij beëindiging van het dienstverband. De kantonrechter verwierp ook het beroep van de werkgever op verrekening van boetes, omdat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat de eiser contractuele verplichtingen had geschonden. De rechter kende de eiser de gevorderde bonus toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2022, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

zaaknummer: 10089795 CV EXPL 22-11617
uitspraak: 23 maart 2023
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. O.J. Rote te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.P.H. Kunnen te Geldrop.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 augustus 2022, met bijlagen;
het herstelexploot van 7 september 2022;
de conclusie van antwoord, met bijlagen;
het instructievonnis;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023;
de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde bijlage.
1.2.
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Kern van het geschil
2.1.
[eiser] , sinds 1 april 2016 in dienst bij [gedaagde] , heeft zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] per 1 februari 2022 opgezegd. Volgens [eiser] heeft hij nog recht op betaling van een variabele beloning over 2021 van € 19.387,--. [gedaagde] betwist dat [eiser] daar recht op heeft, omdat – kort gezegd – hij op het moment van uitbetalen van de variabele beloningen niet meer in dienst bij [gedaagde] was. Maar zou [eiser] daar wel recht op hebben, heeft [gedaagde] een ander, hoger bedrag van [eiser] tegoed dan dat hij vordert.
Recht op variabele beloning
2.2.
Niet ter discussie staat dat [eiser] in beginsel voldeed aan de criteria voor de variabele beloning als hij nog in dienst was geweest bij [gedaagde] . De hoogte van die variabele beloning, het gevorderde bedrag van € 19.387,- (bruto), staat ook niet ter discussie. De enige vraag die partijen verdeeld houdt is of [eiser] al dan niet in dienst moest zijn op het moment van uitbetalen om in aanmerking te komen voor uitbetaling van de variabele beloning.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst van [eiser] met [gedaagde] staat voor zover relevant het volgende:
ARTIKEL 7 Variabele beloning
Jaarlijks komt werknemer in aanmerking voor een (…) variabele beloning over het voorafgaande kalenderjaar van maximaal 2 maanden vast salaris (…). De variabele beloning berekend over het voorgaande jaar wordt uiterlijk betaald in de maand mei. Bij de vaststelling van het variabele inkomen zal niet alleen rekening worden gehouden met de door werknemer gerealiseerde doelstellingen maar ook met de omstandigheden waaronder de resultaten zijn bereikt, alsmede met de naar het oordeel van werkgever door werknemer geleverde inzet en prestatie. (…) Bij einde dienstverband zal de variabele beloning pro rata vastgesteld worden en uiterlijk een maand na einde dienstverband uitbetaald worden.”
ARTIKEL 18 Slotbepalingen
De arbeidsvoorwaarden, geldend voor werknemers van de werkgever en vervat in het “Bedrijfsreglement van [gedaagde] ”, zoals deze thans luiden of in de toekomst zullen komen te luiden, zijn op de arbeidsovereenkomst van toepassing, voor zover daarvan niet in deze arbeidsovereenkomst wordt afgeweken. Door ondertekening van deze overeenkomst verklaart werknemer een exemplaar van het Bedrijfsreglement te hebben ontvangen en met de inhoud daarvan bekend en akkoord te zijn. (…)”
In het toepasselijke Handboek Arbeidsvoorwaarden van [gedaagde] (hierna: het handboek) staat voor zover relevant het volgende:
“(…) Afhankelijk van het resultaat over het kalenderjaar wordt er een winstuitkering uitgekeerd aan medewerkers die in aanmerking komen voor de collectieve winstdeling. (…)
Voorwaarden
Een bonus wordt alleen uitgekeerd indien:
  • De beoordeling minimaal Goed is.
  • De medewerker op de uitkeringsdatum (salarisbetaling van juni, doorgaans op de 21 ste) een dienstverband met [gedaagde] heeft.
  • De medewerker minstens 3 maanden in het betreffende kalenderjaar in ‘actieve’ dienst is geweest. (…)”
2.4.
Tussen partijen staat vast dat bij [gedaagde] twee typen bonussen bestaan, namelijk een variabele beloning en een winstuitkering. Deze laatste wordt uitgekeerd aan werknemers die in aanmerking komen voor een collectieve winstdeling. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] niet in aanmerking kwam voor een collectieve winstdeling, maar alleen voor een variabele beloning.
2.5.
Volgens [gedaagde] zijn de uitkeringsregels uit het handboek ook van toepassing op de variabele beloning. De kantonrechter volgt dat niet. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat hij op het moment van uitbetalen van de variabele beloning niet in dienst bij [gedaagde] hoefde te zijn om recht te hebben op een variabele beloning. [eiser] heeft er namelijk terecht op gewezen dat artikel 7 van de arbeidsovereenkomst niet alleen de voorwaarden voor toekenning en berekening van de variabele beloning beschrijft, maar ook dat de variabele beloning bij einde dienstverband pro rata wordt berekend. In afwijking daarvan staat in het handboek dat een medewerker alleen recht op een winstuitkering heeft, als hij het jaar daarna op de uitkeringsdatum nog een dienstverband met [gedaagde] heeft. Ofwel, het recht op variabele beloning kan volgens [eiser] arbeidsovereenkomst ook bestaan over het jaar van de uitdiensttreding zelf, terwijl volgens het handboek geen recht op een winstuitkering in het jaar van uitdiensttreding zelf bestaat, maar alleen over het jaar ervoor. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst wijkt dus duidelijk af van het handboek. Op grond van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst geldt dan de arbeidsovereenkomst en niet het handboek. [eiser] mocht uit artikel 7 van de arbeidsovereenkomst dus begrijpen dat hij de variabele beloning zou krijgen, voor zover hij die gedurende zijn dienstverband had opgebouwd en dat hij deze pro rata opgebouwde beloning ook zou ontvangen als hij op het moment van uitbetalen niet meer in dienst van [gedaagde] zou zijn. Nog los hiervan is het onduidelijk of het handboek eigenlijk wel ziet op het type bonus van variabele beloning. De term variabele beloning wordt daar namelijk niet gebruikt. Alleen de termen winstdeling, winstuitkering en bonus worden daar gebruikt.
2.6.
Het feit dat een andere medewerker van [gedaagde] met recht op een variabele beloning deze beloning niet heeft gehad, omdat hij op het moment van uitbetaling niet in dienst van [gedaagde] was, kan [gedaagde] [eiser] niet tegenwerpen. Want tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze werknemer een addendum op zijn overeenkomst had waarin stond dat hij op het moment van uitbetalen in dienst van [gedaagde] moest zijn. [eiser] heeft een dergelijk addendum op zijn arbeidsovereenkomst niet. De stelling van [gedaagde] dat het binnen [gedaagde] beleid was dat een werknemer in dienst moest zijn voor uitbetaling van een bonus en [eiser] gelet op zijn positie binnen het bedrijf daarvan op de hoogte was, heeft [eiser] betwist. [gedaagde] heeft haar stelling niet met stukken onderbouwd en zelfs als dit beleid bij [gedaagde] zou bestaan, heeft [gedaagde] bij [eiser] met artikel 7 van de arbeidsovereenkomst het vertrouwen gewekt dat dit beleid op hem niet van toepassing was.
2.7.
Dat betekent dat [eiser] recht heeft op uitbetaling van de variabele beloning ter hoogte van € 19.387,--.
Boetes en een beroep op verrekening
2.8.
Volgens [gedaagde] heeft zij van [eiser] een hoger bedrag aan boetes tegoed omdat [eiser] na zijn vertrek enkele bedingen heeft geschonden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] namelijk de volgende artikelen uit de arbeidsovereenkomst geschonden:
Artikel 12 Geheimhouding
De werknemer erkent, dat hem geheimhouding is opgelegd, zowel tijdens als na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, terzake van alle gegevens respectievelijk bijzonderheden, de onderneming van de werkgever of van een met de werkgever gelieerde onderneming betreffende. Deze plicht tot geheimhouding geldt tevens ten aanzien van de gegevens c.q. bijzonderheden betreffende de relaties en opdrachtgevers van de werkgever.
In geval van overtreding van deze bepaling verbeurt de werknemer in afwijking van artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW aan werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 25.000,00 per overtreding, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te eisen.
Artikel 13 Relatiebeding
Werknemer zal zich gedurende een termijn van 12 maanden na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst onthouden van iedere vorm van zakelijk contact met werknemers van werkgever respectievelijk werknemers van gelieerde vennootschappen en ondernemingen, ook wanneer het initiatief tot dit contact uitgaat van deze werknemers.
Werknemer zal bij overtreding van dit verbod een onmiddellijk opeisbare en tot voordeel van werkgever strekkende boete verbeuren van € 50.000,- per overtreding, onverminderd de overige rechten van de werkgever zoals het recht op nakoming van de overtreden bepaling, ofwel een verbod, of in plaats van deze boete, schadevergoeding te vorderen.”
Artikel 17 Bedrijfseigendommen
(…) Bedrijfseigendommen die aan de werknemer in bruikleen zijn gegeven inclusief alle correspondentie, tekeningen, aantekeningen en dergelijke, die betrekking hebben op de werkzaamheden die hij voor het bedrijf verricht, moet de werknemer bij beëindiging van het dienstverband onverwijld en zinder voorafgaand verzoek van de werkgever, inleveren.”
2.9.
[gedaagde] stelt dat [eiser] de artikelen 12 en 17 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden door zijn portretfoto, gemaakt voor de website van [gedaagde] , op de website van zijn nieuwe werkgever te plaatsen. [gedaagde] maakt aanspraak op de contractuele boete van € 25.000,-- als gevolg van deze schending. Verder heeft [eiser] volgens [gedaagde] het relatiebeding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst geschonden door op 6 april 2022 telefonisch contact met een werknemer van [gedaagde] op te nemen. [gedaagde] maakt aanspraak op de contractuele boete van € 50.000,-- als gevolg van deze schending.
2.10.
Omdat deze voornoemde bedragen, ook al afzonderlijk, het bedrag van de gevorderde variabele beloning overschrijden, betoogt [gedaagde] dat [eiser] niet in aanmerking komt voor de variabele beloning. [gedaagde] doet dus een beroep op verrekening.
2.11.
Artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is gebaseerd op schending van bedrijfsgeheimen. Maar het uiterlijk van een (voormalig) werknemer is geen bedrijfsgeheim. Daarbij stond de portretfoto al eerder op de website van [gedaagde] , dus ook de foto en eventuele informatie op de achtergrond van de foto is geen geheim meer. Verder heeft [gedaagde] niet genoeg gesteld en onderbouwd dat de portretfoto kan worden aangemerkt als bedrijfseigendom in de zin van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft namelijk aangevoerd dat hij de foto zelf mocht gebruiken, in ieder geval privé, en hij verwijst naar emails. Omdat [gedaagde] zich beroept op verrekening, moet zij daarvoor voldoende stellen. De enkele ontkenning van [gedaagde] dat [eiser] de foto ook zelf mocht gebruiken, is daarom te weinig. Ook is het contact opnemen van [eiser] met de HR-manager van [gedaagde] [naam manager] geen overtreding van het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst. Het is namelijk [naam manager] geweest die heeft gevraagd naar aanleiding van de plaatsing van de portretfoto, om hem te laten weten dat de foto verwijderd was. [gedaagde] verlangde dus zelf van [eiser] dat hij contact met hen opnam. Het beroep op verrekening slaagt dus niet.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
2.12.
De kantonrechter zal de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf 1 maart 2022 toewijzen. Dat is namelijk het moment waarop de variabele beloning volgens de laatste zin van artikel 7 uit de arbeidsovereenkomst uiterlijk betaald had moeten worden. De kantonrechter zal daarentegen de wettelijke verhoging matigen tot nihil, omdat de variabele beloning een eenmalig bedrag betreft en geen salaris waarvan hij moet leven. Bovendien is [eiser] gecompenseerd voor te late betaling van het bedrag met de toegewezen wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft namelijk niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten
.
Proceskosten en nakosten
2.14.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kantonrechter ziet geen reden voor afwijking van het wettelijk liquidatietarief zoals gevorderd door [eiser] . De proceskosten worden begroot op € 693,-- aan griffierecht, € 131,18 aan dagvaardingskosten en € 1.058,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 529,--). De nakosten zullen als hierna vermeld worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
[gedaagde] heeft haar stelling dat sprake zou van een restitutierisico aan de zijde van [eiser] niet onderbouwd. De gevorderde uitvoerbaarheid zal daarom niet worden afgewezen, maar zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 19.387,-- (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 19.387,-- vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 693,-- aan griffierecht, € 131,18 aan dagvaardingskosten en € 1.058,-- aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,-- aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.