ECLI:NL:RBAMS:2023:1490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/327949-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse strafzaak en toetsing van dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 19 juni 2020 door het District Court of Legnica in Polen is uitgevaardigd. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1998. De behandeling vond plaats op 1 februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, deels onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, wat betekent dat voor deze feiten geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is. Voor andere feiten is wel een toetsing vereist, maar de rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat alle feiten dubbel strafbaar zijn, maar de officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat feit VIII, dat betrekking heeft op het niet nakomen van een verplichting tot levering van een fiets, naar Nederlands recht geen strafbaar feit is. Desondanks heeft de rechtbank besloten om van de weigeringsgrond van artikel 7 van de Overleveringswet af te zien, omdat er onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen reëel gevaar is voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, omdat er geen concrete elementen zijn aangevoerd die dit zouden onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/327949-22
RK nummer: 22/5143
Datum uitspraak: 15 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2020 door
the District Court of Legnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
verblijvend op het adres: [adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2023.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Decision of the Regional Court of Jawor of 15ᵗʰ March 2019 (II Kp 5/19) on application of preventive measure in form of a pre-trial detention for a period of 14 days since the day of arrest in case file No. PR Ds. 402.2018.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de feiten IV tot en met VII aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten I tot en met III en VIII niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan met betrekking tot de feiten I tot en met III is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit I:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft heeft gebracht door middel van braak
Feiten II en III:
Diefstal
Dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit VIII
Standpunten
De raadsvrouw acht alle in het EAB genoemde feiten dubbel strafbaar.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over de vraag of dit feit strafbaar is in Nederland. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het feit niet strafbaar is, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW. Het feit blijft anders boven het hoofd van de opgeëiste persoon hangen en dat is niet in het belang van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de feitomschrijving van feit VIII in het EAB onder e) af dat sprake is van het niet nakomen van de verplichting tot levering van een al door de koper betaalde fiets. Dit is naar Nederlands recht, zonder bijkomende omstandigheden, geen strafbaar feit.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, omdat het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten wel toelaatbaar wordt geacht.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Daarom is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Er bestaat ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (