ECLI:NL:RBAMS:2023:1486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
71.253297.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne in het onderzoek 26Lyons met procesafspraken en afdoeningsvoorstel

In de zaak met parketnummer 71.253297.21 heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte, na een proces dat begon met een opsporingsonderzoek onder de naam 26Lyons, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Dit vonnis volgde op procesafspraken die waren gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de strafeis was vastgesteld op vier jaar, gelijk aan de eis van de officier van justitie. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van grote hoeveelheden cocaïne in Nederland, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, door in totaal ongeveer 273 kilogram cocaïne in Nederland te brengen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd en heeft ingestemd met de gemaakte procesafspraken, wat de rechtbank heeft doen besluiten om de strafeis van vier jaar te volgen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en dat de gemaakte procesafspraken de behandeling van de zaak efficiënter maken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71.253297.21
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2022 (onderzoek procesafspraken en afdoeningsvoorstel), 1 februari 2023 (inhoudelijke behandeling) en 20 maart 2023 (sluiting onderzoek).
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. R. Hagemeier en G.H. Rip (hierna: de officier van justitie), en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Schuurman, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst ten aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken die kort gezegd inhouden dat de verdediging geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijsverweren zal voeren en dat de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar zal vorderen (‘het afdoeningsvoorstel’).
1.4.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).

2.Het onderzoek 26Lyons

2.1.
Op 24 december 2019 is onder leiding van de officier van justitie van het Landelijk Parket te Amsterdam een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Lyons. Het onderzoek startte naar aanleiding van de arrestatie van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en was gericht op medeverdachte [medeverdachte 1] , die via PGP-berichten met [naam 1] zou hebben gecommuniceerd over onder meer liquidaties, de levering van wapens en de internationale handel in cocaïne. PGP staat voor ‘Pretty Good Privacy’-software. Met deze software kunnen de gebruikers hun digitale berichten voorzien van encryptie waardoor deze voor derden niet leesbaar zijn. Het onderzoek 26Lyons richtte zich op overtredingen van de Opiumwet; het invoeren, bewerken en verwerken, aanwezig hebben en vervaardigen van verdovende middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet en het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen hiertoe.
2.2.
Het Team Criminele Inlichtingen van de politie heeft het onderzoekteam 26Lyons diezelfde dag onder meer de volgende informatie verstrekt: “
Al jaren lang werken [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] samen in de internationale cocaïnehandel. Zij importeren cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland.” Met [naam 2] wordt medeverdachte [medeverdachte 1] bedoeld.
2.3.
In 2016 heeft de politie beslag gelegd op de data van een aantal servers van Ennetcom. Dit betrof een bedrijf dat berichtenverkeer tussen zogeheten PGP-telefoons mogelijk maakte. Na de inbeslagname van de data is de encryptie daarvan gekraakt en kon de politie de berichten lezen.
2.4.
Op 27 februari 2020 heeft het onderzoeksteam 26Lyons een proces-verbaal vanuit het onderzoek 26Marengo ontvangen met daarin vermeld een zestal Ennetcom-accounts waarvan de politie vermoedde dat deze in gebruik waren bij [medeverdachte 1] .
2.5.
Het onderzoek 26Lyons heeft zich mede door de langdurige afwezigheid van [medeverdachte 1] in Nederland voor een belangrijk deel gericht op diens versleutelde Ennetcom-communicatie. Uit de data kwam volgens de politie naar voren dat [medeverdachte 1] veelvuldig contact had met onder anderen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en dat veel van de berichten over de handel in cocaïne gaan. Aldus is de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] in 2015 transporten van grote partijen cocaïne vanuit Midden-Amerika naar Nederland heeft georganiseerd.
2.6.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij bij twee van deze transporten betrokken was. Hij zou de cocaïne, nadat die in de haven van Antwerpen was gelost, vanuit België in Nederland hebben ingevoerd en hebben afgeleverd bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
3.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2015 tot en met 28 september 2015 te Antwerpen en/of elders in België en/of op de Westerschelde en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 196 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 te Antwerpen en/of elders in België en/of op de Westerschelde en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 206 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte heeft op 13 augustus 2015 133 blokken cocaïne ingevoerd in Nederland en bij het bedrijfspand van medeverdachte [medeverdachte 2] in [vestigingsplaats] afgeleverd. Op 16 september 2015 heeft hij 140 blokken cocaïne van België naar het bedrijfspand van medeverdachte [medeverdachte 2] gebracht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voortgezette handeling van het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk vervoeren, verstrekken en afleveren van deze hoeveelheden cocaïne.
4.2.
De verdediging heeft – overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd en zich ook verder niet over het bewijs uitgelaten.
4.3.
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij verklaart bewezen dat de verdachte
1. in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 28 september 2015 te Antwerpen en/of elders in België en Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd, ongeveer 140 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. in de periode van 7 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 te Antwerpen en/of elders in België en in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd ongeveer 133 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het vonnis zal in de gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een bijlage met daarin de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring.

6.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

6.1.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.2.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Procesafspraken, waaronder het afdoeningsvoorstel

7.1.
De verdachte is op 21 september 2021 aangehouden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de verdachte hebben op 8 februari 2022 de mogelijkheid besproken van het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van de strafzaak wat heeft geresulteerd in een overeenkomst waarin afspraken over het proces en een afdoeningsvoorstel staan. Het Openbaar Ministerie heeft op 8 maart 2022 de rechtbank geïnformeerd over procesafspraken die het met de verdediging overeengekomen was. Op de (tweede) pro-formazitting van 11 maart 2022 heeft de rechtbank beslist dat de procesafspraken op een volgende zitting aan bod zouden komen. Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is toen geschorst. Zoals hierna aan de orde zal komen, heeft de rechtbank op de terechtzitting van 24 oktober 2022 onderzoek gedaan naar de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
7.2.
In de procesafspraken die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen, staat dat het Openbaar Ministerie door het maken van procesafspraken beoogt de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken. De verdachte beoogt door het maken van procesafspraken de strafeis te verlagen tot vier jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
7.3.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen dat:
  • de verdachte geen onderzoekswensen indient en al ingediende onderzoekswensen op zitting dan wel voorafgaand aan de zitting schriftelijk intrekt;
  • de verdachte geen bewijsverweren voert;
  • de verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • het Openbaar Ministerie ter terechtzitting een strafeis van vier jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk zal formuleren;
  • het Openbaar Ministerie zich niet zal verzetten tegen een gemotiveerd verzoek tot tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis tot (uiterlijk) de uitspraak in eerste aanleg.
7.4.
In de overeenkomst is ook opgenomen dat beide partijen afzien van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform deze overeenkomst plaatsvindt. De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 24 oktober 2022 opgemerkt dat gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, het Openbaar Ministerie voorstelt om dat onderdeel van de procesafspraken als een dode letter te beschouwen.
7.5.
De overeenkomst houdt ten slotte in dat met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden bezien of het mogelijk is om daarover in een separaat traject tot een schikking te komen. De officier van justitie heeft ter zitting zekerheidshalve een ontnemingsvordering aangekondigd.
7.6.
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
7.7.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 24 oktober 2022, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman, op vragen van de rechtbank zakelijk weergegeven verklaard dat hij na gesprekken met zijn raadsman heeft besloten ‘om te gaan schikken’. Hij is zich bewust van de consequenties met betrekking tot hoger beroep. Hij is geschrokken van de strafeis. In het afdoeningsvoorstel gaat het om een aantal jaren minder. Hij heeft overlegd met zijn raadsman welke straffen in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hij heeft niet met medeverdachten of andere personen (behalve zijn gezin) over de procesafspraken gesproken. Hij voelt zich vrij om zelf te beslissen en is door niemand onder druk gezet. Hij is zich ervan bewust dat zijn procespositie (zwijgen, bekennen, ontkennen) géén onderdeel vormt van de procesafspraken en dat het dus niet gaat om enige vorm van
plea bargaining(het afdoen van een strafzaak door een schuldbekentenis in ruil voor een lagere straf). De reden dat hij met het voorstel heeft ingestemd, is dat er ‘een einde aan deze nachtmerrie komt’, aldus de verdachte. Verder zijn de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken voor de verdachte en zijn rechtspositie daarbij concreet aan de orde geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij zich van die gevolgen bewust is.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door zijn raadsman, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.
7.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij acht kan slaan op het afdoeningsvoorstel.

8.Gevangenisstraf

8.1.
De officier van justitie heeft – overeenkomstig de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de strafmaat is in de overeenkomst opgemerkt: ‘De invoer en handel in cocaïne betreft zeer ernstige feiten. Gelet op het feit dat er sprake is van het meermalen invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne waarbij [de verdachte] telkens een belangrijke uitvoerende rol heeft gehad, is het Openbaar Ministerie van oordeel dat – zonder procesafspraken – een strafeis van 5 à 6 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk passend en geboden zou zijn.’
8.2.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir over de strafmaat (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte heeft twee grote hoeveelheden cocaïne in België opgehaald en in Nederland bij een van de medeverdachten afgeleverd. Hij werkte in opdracht van [medeverdachte 1] en had een uitvoerende rol. Het beeld dat uit het dossier oprijst, is dat sprake is van een goed georganiseerd samenwerkingsverband waarbij diverse personen betrokken waren. Ieder met zijn eigen taak. De cocaïne is telkens binnen een paar dagen verkocht aan vaste afnemers. Daarbij werd telkens veel geld verdiend. De internationale handel in cocaïne is zeer schadelijk. Het gebruik van cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid. Inmiddels is duidelijk dat de invoer en handel in cocaïne ook ernstige risico’s voor de veiligheid van de maatschappij meebrengen. De handel in cocaïne gaat gepaard met fors geweld, corruptie en witwassen om de handel mogelijk te maken en/of te beschermen. De verdachte heeft zich daar niet om bekommerd. Hij was enkel uit op eigen gewin.
De officier van justitie heeft verder meegewogen dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft. Voorts is uiteraard rekening gehouden met het feit dat de verdachte procesafspraken heeft gemaakt met het Openbaar Ministerie.
8.3.
De raadsman heeft bij pleidooi opgemerkt dat, hoewel in het afdoeningsvoorstel een strafeis van vier jaar gevangenisstraf is opgenomen, een gevangenisstraf van veertig maanden passender zou zijn. Hij heeft erop gewezen dat de rol van de verdachte beperkt was, bij hem geen grote geldbedragen zijn aangetroffen en hij een blanco strafblad heeft. De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat het enige voordeel dat de verdachte bij de procesafspraken heeft, is dat zijn voorlopige hechtenis in een relatief vroeg stadium is geschorst, terwijl als de zaak op de normale manier zou zijn behandeld de uitkomst waarschijnlijk ook vier jaar gevangenisstraf zou zijn. De raadsman heeft ten slotte opgemerkt dat de gezondheid van de broers van de verdachte die al op leeftijd zijn, broos is.
8.4.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.5.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van twee grote hoeveelheden (in totaal ongeveer 273 kilo) cocaïne, een middel dat op de lijst I van de Opiumwet staat (harddrugs). Hij heeft de cocaïne van België naar Nederland vervoerd en daar afgeleverd. Cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid en mede daarom is het invoeren ervan verboden. De handel in cocaïne brengt bovendien allerlei andere vormen van criminaliteit mee. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen verlangen naar financieel gewin.
8.6.
Gelet op de hoeveelheden cocaïne die de verdachte heeft ingevoerd en zijn rol als chauffeur, zou een gevangenisstraf van vijf tot zes jaar op zijn plaats zijn. [2]
8.7.
De rechtbank heeft acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. Het voorstel staat in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. Het voorstel dient niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling maar ook een effectieve afdoening van de zaak; nu de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, vloeit daaruit in beginsel voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. De op te leggen straf kan onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Het voorstel doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
8.8.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf van vier jaar, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, in de gegeven omstandigheden een passende straf is.
8.9.
Nu de verdediging heeft ingestemd met de in het (gezamenlijke) afdoeningsvoorstel geformuleerde strafeis, moet ervan worden uitgegaan dat (ook) de verdediging dit een passende straf vindt. Desalniettemin heeft de raadsman – zonder dat hierover iets in de procesafspraken is opgenomen – bepleit een lagere straf op te leggen. Hoewel de rechtbank niet gebonden is aan het afdoeningsvoorstel, verhoudt een dergelijk pleidooi zich moeizaam tot de gemaakte procesafspraken en roept het de vraag op of de verdachte nog wel achter dit voorstel staat. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat dit nog steeds het geval is. De raadsman heeft geen zwaarwegende nieuwe omstandigheden genoemd die zich na het maken van de procesafspraken hebben voorgedaan. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar een passende straf is en er geen aanleiding is om een (nog) lagere straf op te leggen, wordt de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest.
8.10.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55, eerste lid, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
Eendaadse samenloop van: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, NJ 2023/31 m.nt. Mevis rov. 5.4.
2.De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht houden in dat voor de invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in beginsel (in de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit) een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden het vertrekpunt voor de op te leggen straf vormt.