ECLI:NL:RBAMS:2023:1472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/3181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning en bestemmingsplanoverschrijding in Amsterdam

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was verleend aan een vergunninghouder. Drie eisers, allen uit Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen deze vergunningverlening, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan de maximaal toegestane goothoogte overschrijdt. De rechtbank heeft het beroep van twee van de drie eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning ten onrechte had verleend, omdat het bouwplan voor de vierde verdieping een verdere overschrijding van het bestemmingsplan oplevert dan in de originele situatie het geval was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat de vereniging van eigenaars geen toestemming heeft gegeven voor de wijziging van gemeenschappelijke gedeelten. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het de gevolgen van de uitspraak in acht moet nemen. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,en
[eiser 3], allen uit Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. S.A.B. Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: T.M. van den Akker).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel de vergunninghouder
[de persoon 1], uit Amsterdam
(gemachtigde: mr. F. Wijnveld).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een aan de vergunninghouder verleende omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Met het bestreden besluit van 12 mei 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij de vergunningverlening gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] , [eiser 3] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder, de gemachtigde van de vergunninghouder en architect [de persoon 2] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college terecht een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Achtergrond van deze zaak

4. Vergunninghouder is eigenaar van een woning op de [adres] in Amsterdam. Op 2 oktober 2020 heeft de vergunninghouder bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de indeling van de derde verdieping, het wijzigen van de achtergevel, het wijzigen van de voorgevel, het toevoegen van een opbouw en het maken van een dakterras.
5. Het college heeft hiervoor op 8 januari 2021 een omgevingsvergunning verleend. [1] Het bouwplan is volgens het college in overeenstemming met de bouw- en gebruiksbepalingen in het geldende bestemmingsplan ‘ [plan] ’. Ook wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
6. Naar aanleiding van de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning en een aantal andere zaken in de buurt, heeft een discussie plaatsgevonden binnen het stadsdeel over de betekenis van de in het bestemmingplan opgenomen maximale goothoogte. In reactie op deze discussie heeft het college het bouwplan aan de afdeling Ruimte en Duurzaamheid (R&D) voorgelegd voor een advies. R&D heeft geadviseerd om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan.
7. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft het bezwaar van [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van [eiser 2] en [eiser 3] ongegrond. De motivering van het bestreden besluit is een advies van de bezwaarschriftencommissie van 20 april 2022.
8. In dit advies staat dat [de persoon 3] namens [eiser 1] bezwaar heeft ingediend. [de persoon 3] heeft echter geen stukken opgestuurd waaruit blijkt dat hij bevoegd is om namens de [eiser 1] bezwaar in te dienen. Verder staat in het advies dat het college de omgevingsvergunning terecht verleend heeft. In [jaar] , het bouwjaar van het pand, was al sprake van strijd met de maximale goothoogte van 11 meter. Volgens de bezwaarschriftencommissie wordt de goothoogte met het bouwplan, gelet op jurisprudentie [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het bouwplan van de vergunninghouder niet verder verhoogd. Het bouwplan levert dus geen strijd op met het bestemmingsplan. Het college heeft volgens de bezwaarschriftencommissie ten onrechte advies gevraagd aan R&D omdat een advies alleen nodig is bij strijd met het bestemmingsplan.
Standpunt van eisers
9. Eisers vinden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden en hebben daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepsgronden gaan kort gezegd over de vragen of de vergunninghouder terecht aangemerkt is als belanghebbende, of [eiser 1] terecht niet-ontvankelijk verklaard is en of de goothoogte wijzigt met het bouwplan.
Ontvankelijkheid van [eiser 1] ?
10. Eisers betogen dat het college het bezwaar van [eiser 1] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In beroep hebben zij een bekrachtiging van het instellen van bezwaar en beroep overgelegd.
11. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van [eiser 1] terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Uit het Huishoudelijk Reglement van de [eiser 1] blijkt dat een machtiging noodzakelijk is voor het verrichten van rechtshandelingen. Het indienen van een bezwaarschrift is een rechtshandeling. Het is gericht op een rechtsgevolg, namelijk het aantasten van de omgevingsvergunning. De niet-ontvankelijkverklaring was terecht omdat de bekrachtiging pas in beroep is overgelegd.
Is de vergunninghouder belanghebbende?
12. Eisers voeren aan dat de vergunninghouder geen belanghebbende is. Hij kan het bouwplan volgens hen niet verwezenlijken. De vereniging van eigenaars van de vergunninghouder moet toestemming geven voor wijziging van gemeenschappelijke gedeelten en heeft dit niet gedaan. Ook moet de splitsingsakte worden gewijzigd.
13. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is alleen anders indien op voorhand duidelijk is dat het voorgenomen plan niet kan worden verwezenlijkt. [3] De civiele rechter is de eerst aangewezen rechter om hierover te oordelen. Dat de vereniging van eigenaars van de vergunninghouder geen medewerking wil verlenen aan het bouwplan is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt.
Overschrijding maximale goothoogte?
14. Volgens eisers overschrijdt het bouwplan de door het bestemmingsplan maximaal toegestane goothoogte van 11 meter. Door uitvoering van het bouwplan wordt de goothoogte volgens hen verhoogd van 13,49 meter naar 16 meter. Het college gaat uit van een verkeerde wijze van meten van de goothoogte. Volgens eisers is voor de goothoogte de bovenkant van de opbouw bepalend en niet het dakvlak waar het meeste hemelwater op valt. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik [4] nodig is en R&D heeft geadviseerd een dergelijke vergunning niet te verlenen.
15. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe dakgoten. De derde verdieping wordt aan de achterkant dieper gemaakt en krijgt daar een nieuwe dakgoot met regenpijp. De opbouw op de vierde verdieping krijgt ook een dakgoot met regenpijp. Evenmin is in geschil dat beide goten zich boven de maximale goothoogte van het bestemmingsplan bevinden.
16. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van het begrip ‘goothoogte’. Wel staat in artikel 2.2 van de regels van het bestemmingsplan dat de goothoogte van een bouwwerk gemeten wordt vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
17. Allereerst is van belang of het tot de achtergevel doortrekken van de derde verdieping in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het onderhavige pand stamt uit [jaar] . De goothoogte van het pand is 13,49 meter. Ook zonder de realisering van het bouwplan is dus al sprake van strijd met het bestemmingsplan. Het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan [5] brengt mee dat, indien een bestaande overschrijding van het bestemmingsplan niet wordt vergroot, het naar de achtergevel verleggen van de bestaande (originele) druiplijn binnen het toegestane bouwvlak is toegestaan. Gelet op artikel 19.2.2, sub c, van de planregels is het maximale bebouwingspercentage 100%. De rechtbank leidt hieruit af dat het de bedoeling is van de planwetgever dat binnen het bouwvlak tot de bestaande bouwhoogte mag worden gebouwd. In hoogte wordt met het bouwplan immers niet meer afgeweken van de maximale goothoogte dan in de bestaande situatie. [6]
18. Vervolgens is van belang of het bouwplan voor wat betreft de opbouw op de vierde verdieping strijdig is met de maximale goothoogte. Het college vindt van niet. Het college legt een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 september 2018 [7] zo uit dat alleen de dakgoot die het meeste hemelwater afvoert bepalend is voor de vraag of de maximale goothoogte wordt overschreden. Die dakgoot bevindt zich in dit geval op de derde verdieping. De dakgoot op de vierde verdieping vangt ongeveer een derde van het hemelwater op en wijzigt de goothoogte in de redenering van het college niet.
19. De rechtbank is het met die uitleg om de volgende reden niet eens. Dat er één maximale goothoogte is betekent niet dat een gebouw maar één goothoogte kan hebben. Als een bouwplan voorziet in dakgoten met een wezenlijke afwateringsfunctie op verschillende hoogten moet dus elk daarvan onder de maximale goothoogte blijven. De rechtbank leest in het bestemmingplan niet dat dit alleen zou gelden voor de dakgoot die het meeste water afvoert. Voor het bouwplan van de vergunninghouder geldt dat de goot op de vierde verdieping voorziet in de afwatering van een derde van het hemelwater. Omdat de goot op 16 meter ligt is deze in strijd met het bestemmingsplan.
20. De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan voor de vierde verdieping een verdere overschrijding van het bestemmingsplan oplevert dan waar in de originele situatie sprake van was. Het bouwplan voor de vierde verdieping kan daarom evenmin profiteren van het bouwovergangsrecht.

Conclusie en gevolgen

21. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar wegens strijd met het bestemmingsplan. Het college zal moeten beoordelen of het afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwplan op de vierde verdieping toestaat. De rechtbank kan daarom niet zelf in de zaak voorzien.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden.
23. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser 1] ongegrond;
  • verklaart het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan [eiser 2] en [eiser 3] moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan [eiser 2] en [eiser 3] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van 't Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan [plan]
Artikel 1.26 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
Artikel 1.31 dakopbouw
Een bouwwerk, niet zijnde een verblijfsruimte, uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van een dakterras.
Artikel 2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Artikel 29.1 overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
(…)

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717.
4.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
5.Artikel 29.1, onder a, van de planregels.
6.Zie in dit verband ook de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3153.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032.