ECLI:NL:RBAMS:2023:1460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
81.173407.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door een meubelbedrijf

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meubelbedrijf, hierna aangeduid als [verdachte], en haar bestuurder, [medeverdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] in strijd heeft gehandeld met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) door geen ongebruikelijke transacties te melden en geen cliëntenonderzoek uit te voeren. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de FIOD, dat werd gestart naar aanleiding van publicaties over de klantenkring van [verdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er contante betalingen van aanzienlijke bedragen zijn gedaan zonder dat de vereiste meldingen of onderzoeken zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft de verdediging van [verdachte] en [medeverdachte] gehoord, waarbij de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde echter dat de overtredingen bewezen waren, met uitzondering van de valsheid in geschrift, waarvoor [verdachte] werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verjaring van de feiten niet geaccepteerd, omdat deze was gestuit door een eerdere vordering tot conservatoir beslag. Uiteindelijk werd [verdachte] veroordeeld tot een geldboete van € 45.000, en het eerder in beslag genomen bedrag van € 216.879,75 werd teruggegeven aan [verdachte].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.173407.22
Datum uitspraak: 16 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
Mr. O.J.M. van der Bijl en van wat de directeur van verdachte, [medeverdachte] , en haar raadsvrouw mr. S. Pijl naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en beschuldiging

In het dossier staat dat de FIOD een onderzoek heeft ingesteld naar de klantenkring en administratie van [verdachte] (hierna [verdachte] .) Dit naar aanleiding van publicaties waarin volgens de FIOD door [medeverdachte] een beeld wordt geschetst van zijn meubelzaak waar klanten met een criminele achtergrond komen en waar transacties van € 20.000 tot € 30.000 euro contant worden afgerekend. Voor dit soort contante transacties zouden op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) extra regels gelden voor [verdachte] . Uit het onderzoek zou blijken dat [verdachte] zich niet aan die regels heeft gehouden. Dat heeft geleid tot vervolging van [verdachte] en bestuurder [medeverdachte] . De rechtbank heeft de zaken tegen [verdachte] en [medeverdachte] (parketnummer 81.174359.22) tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in beide zaken uitspraak.
Voor verdachte heeft genoemd onderzoek geleid tot de beschuldiging dat zij de Wwft heeft overtreden door het niet melden van een ongebruikelijke transactie (feit 1), het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de uitkomsten daarvan bij acht bestellingen (feiten 2 en 3 en valsheid in geschrift met betrekking tot een factuur en drie orderbonnen (feit 4).
De tenlastelegging staat in
bijlage I.

3.Verjaring?

De verdediging vindt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de eerste drie transacties van feit 2, omdat deze onderdelen verjaard zijn.
De officier van justitie vindt dat deze onderdelen niet verjaard zijn, omdat de verjaring is gestuit door de vordering tot machtiging conservatoir beslag in 2017.
De rechtbank vindt dat de onderdelen niet verjaard zijn en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verjaringstermijn voor dit soort feiten is zes jaar. Die termijn wordt gestuit door een daad van vervolging. De verjaringstermijn van zes jaar begint dan weer opnieuw. Naar vaste rechtspraak is de vordering van een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag een daad van vervolging en daarmee een handeling waardoor de verjaring wordt gestuit. [1] Door het vragen van die machtiging wordt een rechter-commissaris in het onderzoek betrokken. De verjaring is dus door de vordering van 4 september 2017 gestuit.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de Wwft heeft overtreden door niet te voldoen aan de meldplicht (feit 1) en daarnaast geen cliëntenonderzoek te doen en de gegevens daarvan niet te bewaren (feiten 2 en 3). Van de valsheid in geschrift van feit 4 moet verdachte deels worden vrijgesproken; van de factuur ten name van [naam 1] kan niet worden uitgesloten dat iemand anders de facturen heeft vervalst. Van de drie orderbonnen kan valsheid in geschrift wel worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het niet voldoen aan de meldplicht (feit 1), omdat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een ongebruikelijke transactie die had moeten worden gemeld. Voor het niet doen van cliëntenonderzoek en het bewaren van die gegevens van de transacties in feit 3, derde en vierde gedachtestreepje, moet verdachte ook (deels) worden vrijgesproken. Deze transacties kunnen namelijk niet worden aangemerkt als een samengestelde transactie. Het gaat om aparte transacties van minder dan € 15.000 zodat daarvoor geen plicht tot het doen van cliëntenonderzoek en ook geen bewaarplicht van die gegevens geldt. Dat verdachte een gewoonte zou hebben gemaakt van het niet doen van cliëntenonderzoek en het bewaren van de gegevens daarvan kan niet worden bewezen, omdat hiervoor te weinig bewijsbare transacties over een langere periode overblijven. Van de valsheid in geschrift (feit 4) moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de facturen vals zijn en verdachte geen opzet had op de valsheid.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] in strijd met de Wwft een ongebruikelijke transactie niet heeft gemeld (feit 1) en geen cliëntenonderzoek heeft gedaan en de gegevens daarvan niet heeft bewaard bij acht transacties (feiten 2 en 3). Van de valsheid in geschrift wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank stelt hierna eerst een aantal algemene feiten vast op basis van het dossier. Daarna bespreekt de rechtbank de regels uit de Wwft die in deze zaak van toepassing zijn. Voor feit 1 en feiten 2 en 3 gezamenlijk bespreekt de rechtbank vervolgens het bewijs en trekt daaruit conclusies. Aan het einde van de paragraaf staan overwegingen over daderschap van [verdachte] en het gewoonte maken. De paragraaf wordt afgesloten met een overweging over de vrijspraak van feit 4.
4.3.1.
Algemene vaststellingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast. [2]
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] een meubelwinkel is die is gevestigd in Amsterdam. [medeverdachte] is sinds 23 december 2003 bestuurder. [3] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de directeur is en dat hij eindverantwoordelijk is voor de hele gang van zaken. [4]
Op 30 juni 2016 meldt de FIU dat [medeverdachte] en [verdachte] geen meldingen hebben gedaan. [5] In de administratie van [verdachte] zijn geen cliëntendossiers aangetroffen. [6]
[medeverdachte] heeft namens [verdachte] verklaard dat [verdachte] vóór zijn verhoor op 2 maart 2017 nooit meldingen heeft gedaan van contante transacties van € 15.000 of meer. Er werd geen cliëntenonderzoek gedaan. [7]
4.3.2.
Verplichtingen uit de Wwft
De Wwft geeft een aantal verschillende verplichtingen aan bedrijven die als instelling in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt. Op grond van de bepalingen uit de Wwft die golden ten tijde van de beschuldiging was [verdachte] bij een aantal transacties een instelling in de zin van die wet omdat het gaat om een bedrijfsmatig handelend verkoper van goederen waarbij de betaling van € 15.000 of meer contant plaatsvindt. [8] Een instelling als bedoeld in de Wwft moet onderzoek doen naar de cliënten en de gegevens van dat onderzoek bewaren. [9] Ook moet de instelling transacties waarbij aanleiding bestaat te vermoeden dat daarbij wordt witgewassen (zogenoemde ongebruikelijke transacties) melden bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU). [10] Genoemde verplichtingen gelden dus steeds alleen als sprake is van een transactie waarbij de betaling van € 15.000 of meer contant gebeurt.
4.3.3.
Niet melden ongebruikelijke transactie (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast.
In een artikel van de Correspondent van 24 juni 2016 staat dat [medeverdachte] tegen de interviewer over een klant van [verdachte] heeft gezegd: “Een heel goeie klant, hij kocht vorige week nog voor achttienduizend euro, vertelde dat hij een verkeerscontrole had terwijl er vierenhalve kilo wiet in zijn achterbak lag. Hij zat met een andere vriend in een auto die uitstapte en ging rennen, nou toen is ie weggereden en hebben ze twaalf keer op hem geschoten. Toch kocht hij de volgende dag alweer een nieuw tafeltje.” [11] [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat dit ongeveer een maand voordat het artikel in de Correspondent speelde en dat de klant een complete huisinrichting kocht. [12]
In de administratie van [verdachte] is een orderbon (78476) van 13 juni 2016 aangetroffen van een contante betaling van € 18.000. De orderbon staat ten name van [naam 2] , [adres] . [13] Dit is het adres waarop [naam 2] is ingeschreven. In 2016 is op dit adres bij [naam 2] een hennepkwekerij aangetroffen. In de administratie zijn in 2016 geen andere contante orders van € 18.000 gevonden. [14]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de klant waarover [medeverdachte] de interviewer vertelde [naam 2] is die een order van € 18.000 contant heeft betaald. De omstandigheden waar [medeverdachte] over vertelt, vormen duidelijke aanknopingspunten voor een vermoeden van witwassen bij deze klant. Dat maakt de transactie ‘ongebruikelijk’ en daarom had [verdachte] die transactie moeten melden. Dat heeft [verdachte] niet gedaan.
4.3.4.
Geen cliëntenonderzoek en gegevens niet bewaard (feiten 2 en 3)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast.
In de administratie van [verdachte] staan de volgende contante transacties:
(tenlastegelegd onder 2:)
  • orderbon 71532 van 16 september 2011: € 16.500, laatste betaling ontvangen per kas op
  • orderbon 72424 van 16 juni 2012: € 25.213, laatste betaling ontvangen per kas op 10 oktober 2012;
  • orderbon 73849 van 12 oktober 2013: € 32.500, laatste betaling ontvangen per kas op 6 februari 2014;
  • orderbon 75427 van 19 juni 2014: € 18.250, laatste betaling ontvangen per kas op 3 december 2014;
(hierna tenlastegelegd onder 3:)
  • orderbon 75013 van 2 september 2015: € 20.000, laatste betaling ontvangen per kas op 15 oktober 2015;
  • orderbon 74606 van 20 februari 2016: € 19.000, laatste betaling ontvangen per kas op 28 juni 2016.
  • orderbon 79040b betaling per kas van € 27.500 op 29 januari 2017:;
  • orderbon 80541, betaling per kas van € 1.800 op 23 juni 2017;
  • orderbon 80003792, betaling per kas van € 450 op 7 september 2017.
Op de ritlijst staat dat de laatste drie orders op 3 juli 2017 zijn geleverd op het adres [adres] . [17]
Ook zijn de volgende orderbonnen aangetroffen in de administratie:
  • orderbon 81002 van 30 september 2017 ten name van [naam 3] : € 11.896 per kas. Telefoonnummer: [nummer] ;
  • orderbon 81070 van 30 september 2017 ten name van [naam 4] : € 13.972 per kas. Telefoonnummer: [nummer] ;
  • orderbon 81319 van 14 november 2017 ten name van [naam 3] : € 1.732.
Bij alle drie de orders staat als telefoonnummer [nummer] . . Verder staat op alle drie de orderbonnen dat het resterende bedrag na aanbetaling contant wordt betaald. [18]
Uit de rittenlijst volgt dat deze orders op 20 november 2017 zijn afgeleverd op Schiphol bij Cavelier Logistics B.V. [19]
De orders zijn door Cavelier Logistics B.V. aangenomen voor het bedrijf [naam bedrijf] . In de stukken die door [naam bedrijf] aan het onderzoeksteam zijn aangeleverd zit een factuur met nummer 81002 van 21 november 2016 met opschrift ‘ [handelsnaam medeverdachte] ’. De tenaamstelling en adres van de factuur is [naam 1] met een adres in Paramaribo. [20]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat de in de tenlastelegging genoemde en hiervoor opgenomen transacties, al dan niet in samengestelde vorm, steeds transacties zijn met betrekking tot contante betalingen van meer dan € 15.000. Op grond van de Wwft was [verdachte] dus verplicht om bij deze transacties cliëntenonderzoek te doen en de gegevens daaruit te bewaren. [verdachte] heeft dit voor geen van de transacties gedaan.
De transacties ten name van [naam 5] (feit 3, derde gedachtestreepje) ziet de rechtbank als samengestelde transactie, met een totaalbedrag van € 27.500. De orders zijn op dezelfde dag en op hetzelfde adres afgeleverd. Ook de transacties ten name van [naam 3] en [naam 4] (feit 3, vierde gedachtestreepje) ziet de rechtbank als samengestelde transactie, met een totaalbedrag van € 27.600. Op de orderbonnen staat hetzelfde telefoonnummer, de orders zijn op dezelfde dag in één levering bij Schiphol afgeleverd en vervolgens naar één adres in Paramaribo verzonden. Dat ook order 81319 contant is betaald, blijkt uit de orderbon waarop staat dat er bij levering contant is betaald aan de chauffeur.
4.3.5.
Daderschap van [verdachte]
Het niet melden, niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van die gegevens is steeds feitelijk (niet) door medewerkers van [verdachte] begaan. Omdat verdachte beschuldigd wordt van de overtredingen van de Wwft, ziet de rechtbank zich de vraag gesteld of deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] .
Toerekenbaar
De verplichtingen uit de Wwft zijn in dit geval aan [verdachte] gericht, omdat [verdachte] het bedrijf is dat als instelling in de zin van de wet wordt aangemerkt. In deze zaak valt het telkens niet voldoen aan deze verplichtingen binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte] , omdat nooit meldingen of cliëntenonderzoeken werden gedaan. Bovendien heeft het niet voldoen aan de verplichtingen voordeel gehad voor [verdachte] , omdat daardoor een betere concurrentiepositie werd verkregen. Het niet voldoen aan de verplichtingen uit de Wwft kan daarom aan [verdachte] worden toegerekend.
Opzet
Ook een rechtspersoon kan ‘opzettelijk’ een strafbaar feit plegen. Zo kan onder omstandigheden het opzet van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Het gaat daarbij in dit soort zaken om ‘kleurloos opzet’. Dat wil zeggen dat het opzet alleen hoeft te zien op de handeling die overtreding van de norm oplevert, en niet ook op het overtreden van de norm zelf. [medeverdachte] , directeur van de B.V., heeft verklaard dat nooit meldingen van ongebruikelijke transacties werden gedaan en dat er door hem en zijn medewerkers nooit een cliëntenonderzoek werd verricht. [medeverdachte] heeft daarmee opzettelijk niet voldaan aan genoemde verplichtingen. [medeverdachte] heeft gezegd dat hij niet wist dat [verdachte] deze verplichtingen had en dat de Wwft dus niet expres is overtreden. Omdat het hier om kleurloos opzet gaat, maakt dat het oordeel niet anders. Daar komt bij dat [medeverdachte] in ieder geval vanaf zijn eerste politieverhoor op 2 maart 2017 wist dat hij deze verplichtingen had, terwijl ook daarna niet (volledig) aan deze verplichtingen is voldaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] kan worden aangemerkt als dader van het opzettelijk niet voldoen aan de meldplicht, het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de daaruit verkregen gegevens.
4.3.6.
Gewoonte (feit 3)
De rechtbank vindt dat [verdachte] een gewoonte heeft gemaakt van het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de daaruit verkregen gegevens. [verdachte] heeft een lange periode voor meerdere transacties niet aan deze verplichtingen voldaan en dit was de manier waarop het bij [verdachte] ging.
4.3.7.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank vindt dat de valsheid in geschrift niet kan worden bewezen, niet voor de factuur en ook niet voor de drie orderbonnen. Het dossier bevat weliswaar aanknopingspunten dat de factuur en orderbonnen vals zijn, maar niet kan worden vastgesteld door wie deze geschriften valselijk zijn opgemaakt. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld of het valselijk opmaken aan [verdachte] kan worden toegerekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 13 juni 2016 tot en met 15 december 2016 in Amsterdam als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (meubels), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijk transactie niet binnen 14 dagen/onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij opzettelijk geen tijdige melding gedaan in de periode van 13 juni 2016 tot en met 1 december 2016 verrichte ongebruikelijke transactie (met ordernummer 78476), te weten een contante betaling van 18.000,00 Euro.
2.
in de periode van 4 september 2011 tot en met 31 december 2014 in Amsterdam, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (meubels), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft zij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en gecontroleerd bij de volgende transacties:
  • een in de periode van 16 september 2011 tot en met 25 februari 2012 verrichte transactie (met ordernummer 71532), te weten contante betalingen van in totaal 16.500,00 Euro,
  • een in de periode van 16 juni 2012 tot en met 10 oktober 2012 verrichte transactie (met ordernummer 72424), te weten contante betalingen van in totaal 25.213,00 Euro,
  • een in de periode van 12 oktober 2013 tot en met 6 februari 2014 verrichte transactie (met ordernummer 73849), te weten contante betalingen van in totaal 32.500,00 Euro, en
  • een in de periode van 19 juni 2014 tot en met 3 december 2014 verrichte transactie (met ordernummer 75427), te weten contante betalingen van in totaal 18.250,00 Euro;
en
in de periode van 4 september 2011 tot en met 31 december 2017 in Amsterdam, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (meubels), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 33 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de gegevens als bedoeld in artikel 33 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, betreffende de volgende transacties:
  • een de periode van 16 september 2011 tot en met 25 februari 2012 verrichte transactie (met ordernummer 71532), te weten contante betalingen van in totaal 16.500,00 Euro,
  • een in de periode van 16 juni 2012 tot en met 10 oktober 2012 verrichte transactie (met ordernummer 72424), te weten contante betalingen van in totaal 25.213,00 Euro,
  • een in de periode van 12 oktober 2013 tot en met 6 februari 2014 verrichte transactie (met ordernummer 73849), te weten contante betalingen van in totaal 32.500,00 Euro, en
  • een in de periode van 19 juni 2014 tot en met 3 december 2014 verrichte transactie (met ordernummer 75427), te weten contante betalingen van in totaal 18.250,00 Euro,
niet op opvraagbare wijze vast heeft gelegd, dan wel deze gegevens niet op een toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke transacties of na het uitvoeren van de desbetreffende transacties heeft bewaard;
3.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 in Amsterdam, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (meubels), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, en van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en gecontroleerd en bij de volgende transacties:
  • een in de periode van 2 september 2015 tot en met 15 oktober 2015 verrichte transactie (met ordernummer 75013), te weten contante betalingen van in totaal 20.000,00 Euro,
  • een in de periode van 20 februari 2016 tot en met 28 juni 2016 verrichte transactie (met ordernummer 74606), te weten contante betalingen van in totaal 19.000,00 Euro,
  • een in de periode van 29 januari 2017 tot en met 7 september 2017 verrichte transactie (met ordernummers 79040(b) en 80541 en 80003792, t.n.v. [naam 5] ), te weten contante betalingen van in totaal 27.500 Euro, en
  • een in de periode van 30 september 2017 tot en met 23 november 2017 verrichte transactie (met ordernummers 81002 en 81070 en 81319), te weten contante betalingen van in totaal 27.600,00;
en
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 in Amsterdam, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (meubels), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 33 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de gegevens als bedoeld in artikel 33 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, betreffende de volgende transacties:
  • een in de periode van 2 september 2015 tot en met 15 oktober 2015 verrichte transactie (met ordernummer 75013), te weten contante betalingen van in totaal 20.000,00 Euro,
  • een in de periode van 20 februari 2016 tot en met 28 juni 2016 verrichte transactie (met ordernummer 74606), te weten contante betalingen van in totaal 19.000,00 Euro,
  • een in de periode van 29 januari 2017 tot en met 7 september 2017 verrichte transactie (met ordernummers 79040(b) en 80541 en 80003792, t.n.v. [naam 5] ), te weten contante betalingen van in totaal 27.500 Euro, en
  • een in of omstreeks de periode van 30 september 2017 tot en met 23 november 2017 verrichte transactie (met ordernummers 81002 en 81070 en 81319), te weten contante betalingen van in totaal 27.600,00,
niet op opvraagbare wijze vast heeft gelegd, dan wel deze gegevens niet op een toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke transacties of na het uitvoeren van de desbetreffende transacties heeft bewaard,
en van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.

6.Strafbaarheid van de feiten

Bewaarplicht: OVAR
Net als de verdediging vindt de rechtbank dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde schending van de bewaarplicht. De verplichting uit de Wwft betreft feitelijk het niet bewaren van de gegevens die door het cliëntenonderzoek zijn verkregen. Als aan de verplichting tot het doen van cliënten-onderzoek niet is voldaan, zijn er dus ook geen gegevens die bewaard kunnen worden. Hieruit volgt dat de bewaarplicht van artikel 33 alleen geldt voor instellingen die wél hebben voldaan aan de identificatie- en verificatieplicht van artikel 3. Omdat is bewezen dat [verdachte] geen cliëntenonderzoek heeft verricht, is het niet bewaren van de gegevens die [verdachte] niet had niet strafbaar. Daarom wordt verdachte hiervoor ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van €50.000.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat moet worden voorkomen dat verdachte dubbel gestraft wordt omdat ook [medeverdachte] (directeur en enig aandeelhouder van verdachte) strafrechtelijk is vervolgd. Ook heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. De verplichtingen uit de Wwft waren destijds bovendien minder algemeen bekend dan nu het geval is. Inmiddels is binnen [verdachte] de werkwijze veranderd om aan de verplichtingen uit de Wwft te voldoen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de rechtspersoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft niet voldaan aan meerdere verplichtingen uit de Wwft. De bedoeling van deze verplichtingen is onder andere een signaleringsfunctie voor de overheid; daar waar grote contante betalingen worden gedaan ligt witwassen (of terrorisme financiering) op de loer. Door niet aan de verplichtingen te voldoen heeft verdachte de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. Door structureel geen cliëntenonderzoek te doen, worden criminelen als het ware gefaciliteerd in het witwassen. Zo kunnen zij grote contante uitgaven doen en toch onder de radar blijven. Bovendien maakt [verdachte] zich schuldig aan concurrentievervalsing ten opzichte van bedrijven die wel alles volgens de regels doen.
De rechtbanken hebben geen specifieke afspraken voor strafmaten voor rechtspersonen in dit soort zaken. Een geldboete is de enige strafmogelijkheid. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Als uitgangspunt neemt de rechtbank een geldboete van € 50.000.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de rechtbank de indruk heeft gekregen dat verdachte de grenzen van de wet blijft opzoeken om zijn klanten zoveel mogelijk te behouden. Tijdens zijn politieverhoren en op de zitting stelt [medeverdachte] zich steeds schuldbewust op en zegt dat hij zich aan alle verplichtingen wil houden en dat hij daarom de werkwijze binnen de onderneming heeft gewijzigd. Uit het dossier en de bestuurlijke boetes die de officier van justitie op de zitting heeft laten zien, komt echter een ander beeld naar voren. Daaruit volgt dat verdachte, ook na de politieverhoren van [medeverdachte] , de verplichtingen uit de Wwft niet (volledig) is nagekomen en daar dus ook bestuurlijke boetes voor heeft gekregen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de ouderdom van de feiten.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met een formele overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte binnen twee jaar na de start van de redelijke termijn een eindvonnis moet krijgen. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, dat de redelijke termijn gestart is op de dag dat verdachte is gedagvaard, op 27 februari 2020. Vanaf dat moment mocht (de gemachtigde van) verdachte redelijkerwijs verwachten dat zij zou worden vervolgd. e uitspraak in deze zaak had dus uiterlijk in februari 2022 moeten zijn gedaan. De rechtbank doet pas vandaag, één jaar later, uitspraak. Die vertraging is niet aan verdachte te wijten. De tijd die (de gemachtigde van) verdachte buiten haar schuld langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten wordt gecompenseerd in de vorm van 10% strafvermindering.
Alles afwegende legt de rechtbank een geldboete van € 45.000 op.

8.Beslag

Onder verdachte is € 216.879,75 in beslaggenomen. Het geldbedrag wordt teruggegeven aan verdachte, omdat er geen strafvorderlijk belang wordt gediend met het voortduren van het beslag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 51 en 57 Sr., de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3 en 16 van de Wwft.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair tweede cumulatief/alternatief en 3 primair tweede cumulatief/alternatief niet strafbaar en
ontslaat verdachte voor die feiten van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon;
2. primair eerste cumulatief/alternatief

opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3. primair eerste cumulatief/alternatief

opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte is gemaakt.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 45.000,00(vijfenveertigduizend euro).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het geldbedrag van € 216.879,75 zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage II.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2023.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2007:BA5825
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de processen-verbaal en geschriften worden telkens zakelijk weergegeven;
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel inzake [verdachte] van 16 augustus 2017 (DOC-058);
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 maart 2017, p. 4 (V02-01);
5.Een geschrift, zijn een antwoordformulier LOvJ-verzoek van 30 juni 2016 (DOC-004);
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2017 (AMB-003);
7.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 2 maart 2023;
8.Artikel 1, sub a, onder 15 Wwft.
9.Artikelen 3 en 33 Wwft.
10.Artikelen 15, 16 Wwft en Uitvoeringsbesluit Wwft en bijbehorende Indicatorenlijst.
11.Een geschrift, zijnde een artikel, p. 8 (DOC-001);
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 maart 2017, p. 13 (V02-01);
13.Een geschrift, zijnde een orderbon (DOC-054);
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2017 (AMB-013);
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2017, p. 3-9 (AMB-012);
16.Een proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2018, p. 13-14 (AMB-023);
17.Een geschrift, zijnde een ritlijst (DOC-078, 2/7);
18.Een geschrift, zijnde orderbonnen (DOC-074, p. 1-3)
19.Een geschrift, zijnde een ritlijst (DOC-074, p. 4)
20.Een proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2018, p. 23-24 (AMB-023);