ECLI:NL:RBAMS:2023:1454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/13/721687 / HA ZA 22-643
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering tegen de gemeente Amsterdam wegens onvoldoende uitbetaling van bijstandsuitkering

In deze zaak vorderden eisers, die sinds 2014 een bijstandsuitkering ontvangen van de Gemeente Amsterdam, betaling van een bedrag van € 48.472,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eisers stelden dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld door te weinig uitkering uit te betalen, wat volgens hen in strijd was met de Participatiewet. De Gemeente voerde verweer en betwistte dat zij nog een bedrag aan eisers verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de civiele rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vordering, maar dat eisers niet-ontvankelijk was in zijn vordering voor zover deze betrekking had op de inhoudingen door de Gemeente. De rechtbank concludeerde dat eisers onvoldoende had onderbouwd dat de Gemeente daadwerkelijk te weinig had uitbetaald. Daarom werd de vordering afgewezen en werd eisers veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/721687 / HA ZA 22-643
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 augustus 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken (waaronder de overgelegde spreekaantekeningen);
- de reactie van de advocaat van [eisers] van 20 februari 2023 op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Voor zover relevant voor de te nemen beslissingen wordt dit vonnis gewezen met inachtneming van de opmerkingen namens [eisers] op het proces-verbaal.

2.De feiten

2.1.
[eisers] ontvangt sinds 2014 een bijstandsuitkering van de Gemeente.
2.2.
De Gemeente heeft door de jaren heen verschillende keren bedragen ingehouden bij de uitbetaling van de uitkering, onder andere vanwege terugvorderingen en een onder de Gemeente ten laste van [eisers] gelegd derdenbeslag.
2.3.
Bij brief van 2 april 2019 heeft [eisers] aan de Gemeente geschreven dat de Gemeente onrechtmatige inhoudingen heeft gedaan op de uitkeringen. [eisers] heeft in deze brief een overzicht opgenomen van de bedragen die de Gemeente volgens zijn berekeningen nog verschuldigd is over de jaren 2014 tot en met 2018 en de Gemeente verzocht deze bedragen alsnog over te maken. Op 19 juli 2019 heeft de Gemeente hierop, voor zover relevant, gereageerd dat zij de uitkeringssituatie van [eisers] heeft onderzocht en dat er geen reden is van eerdere besluiten terug te komen.
2.4.
Bij brief van 7 april 2022 heeft [eisers] aan de Gemeente geschreven dat zij in gebreke blijft met de betaling zoals beschreven in zijn eerdere brieven en dat zij onjuiste derdenverklaringen heeft afgegeven aan de deurwaarder. In deze brief heeft [eisers] opnieuw een overzicht opgenomen van de bedragen die de Gemeente volgens zijn berekeningen nog verschuldigd is. Onderaan dat overzicht staat dat [eisers] vanaf 2014 tot en met maart 2022 in totaal € 48.742,00 te weinig heeft ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - dat de rechtbank de Gemeente bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van:
I. een bedrag van € 48.472,00, een bedrag van € 2.534,58 aan wettelijke rente en een bedrag van € 1.262,42 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 48.742,00 vanaf 28 juni 2022 tot de voldoening;
II. de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Gemeente hem te weinig uitkering heeft betaald, omdat de uitbetalingen niet overeenkomen met de nettobedragen op de jaaropgaven en uitkeringsspecificaties van de Gemeente. De Gemeente heeft bedragen ingehouden, zonder dat zij daarover verantwoording heeft afgelegd. Omdat de Gemeente de toegekende uitkeringsbedragen niet volledig heeft uitbetaald, voldoet zij niet aan haar verplichtingen op grond van de Participatiewet en pleegt zij een onrechtmatige daad. [eisers] heeft ook klachten geuit over het handelen van de Gemeente bij het afgeven van derdenverklaringen aan de deurwaarder en de inhoudingen die de Gemeente vanwege de beslaglegging heeft gedaan, maar op de zitting heeft hij toegelicht dat hij niet meer opkomt tegen de inhoudingen vanwege het derdenbeslag.
3.3.
De Gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de civiele rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, omdat [eisers] zijn vordering, zoals dat op de zitting nader is toegelicht, heeft gebaseerd op een civiele grondslag (onrechtmatige daad).
4.2.
De volgende vraag is of [eisers] ontvankelijk is in zijn vordering. Bij de beantwoording van deze vraag moet worden beoordeeld of een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft gestaan. Als dat zo is, dan moe(s)t die rechtsgang worden gevolgd en is [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vordering in deze civiele procedure.
4.3.
Voor zover de stellingen van [eisers] zo moeten worden begrepen dat hij in deze procedure (mede) opkomt tegen inhoudingen die de Gemeente op de uitkering heeft gedaan, geldt dat hij tegen een nieuwe of gewijzigde inhouding in bezwaar en beroep had kunnen gaan. [1] Aan de betaling van de uitkering ligt immers een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een wijziging optreedt in de periodieke betaling van de uitkering en een ander daartoe strekkend schriftelijk stuk van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit tot een gewijzigde inhouding zichtbaar worden in de uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar (en vervolgens beroep) open. De bezwaar- en beroepsprocedure vormen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure geen oordeel kan geven over de juistheid van de inhoudingen en dat [eisers] in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
4.4.
Voor zover [eisers] niet opkomt tegen de juistheid van de inhoudingen, maar aan zijn vordering ten grondslag legt dat de Gemeente hem feitelijk minder heeft uitbetaald dan de nettobedragen die op de jaaropgaven en uitkeringsspecificaties staan en de Gemeente daarom onrechtmatig heeft gehandeld, geldt het volgende. Het is aan [eisers] om deze stelling te onderbouwen. Hij is namelijk de partij die zich op het rechtsgevolg van deze stelling beroept. [eisers] verwijst naar zijn brieven van 2 april 2019 en 7 april 2022 en stelt dat daaruit volgt dat de Gemeente de gevorderde hoofdsom moet betalen. De Gemeente betwist dat zij [eisers] nog een bedrag verschuldigd is. De Gemeente heeft in dat verband bijvoorbeeld toegelicht dat [eisers] in het jaar 2015 een andere uitkering heeft gekregen (de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen), en dat deze overgang gepaard gaat met een handmatige aanpassing in het registratiesysteem. De Gemeente voert aan dat deze aanpassing niet is gebeurd en dat daardoor uit de specificatie lijkt te volgen dat er een reservering werd gedaan terwijl er feitelijk sprake was van een betaling. Volgens de Gemeente trekt [eisers] uit de specificatie vervolgens ten onrechte de conclusie dat er daadwerkelijk te weinig is betaald, maar is daarvan geen sprake geweest. Zo heeft de Gemeente ook over andere jaren een toelichting aan de hand van stukken gegeven. Vanwege deze betwisting had het op de weg van [eisers] gelegen om nader te onderbouwen dat de Gemeente hem te weinig heeft uitbetaald. [eisers] heeft weliswaar sommige punten van de toelichting van de Gemeente bekritiseerd, maar heeft daarmee niet voldoende duidelijk en voldoende concreet toegelicht waaruit kan worden afgeleid dat de Gemeente daadwerkelijk te weinig uitbetalingen heeft verricht. Op basis van de brieven waar [eisers] naar verwijst, kan dit niet worden vastgesteld. Dit betekent dat [eisers] onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij recht heeft op aanvullende betalingen van in totaal € 48.742,00. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
4.5.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Gemeente als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2 punten × € 1.183,00)
Totaal
5.203,00
4.6.
De nakosten worden toegewezen op de manier die onder 5.4 is vermeld. De over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
4.7.
De veroordeling wordt zoals gevorderd hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander (dat deel van het bedrag) niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover hij opkomt tegen de inhoudingen die de Gemeente op de uitkering heeft gedaan,
5.2.
wijst de vordering van [eisers] voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 13 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1710.