ECLI:NL:RBAMS:2023:1396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
13/752302-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Belgisch Europees Aanhoudingsbevel en verblijfsrecht

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen op 24 september 2021. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1974, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en hij heeft verklaard de Duitse nationaliteit te bezitten.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 28 januari 2021, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van zeven jaar is opgelegd. De rechtbank heeft ook de vereisten voor dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat aan deze eisen is voldaan. De opgeëiste persoon is beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte.

Een belangrijk aspect van de zaak is de vraag of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen. De rechtbank heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) gevraagd om verduidelijking over de gevolgen van de opgelegde straf voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om nadere informatie van de IND te verkrijgen. De zaak zal medio februari 2023 opnieuw op zitting worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752302-21
RK nummer: 22/945
Datum uitspraak: 19 januari 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2021 door het hof van beroep Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van beroep Antwerpen (België) van 28 januari 2021 met referentie 2013/PGA/3016 (Griffienummer:159/2021).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2450 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid
valsheid in geschrifte

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt verdediging
De opgeëiste persoon kan gelijkgesteld worden met een Nederlander. De overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6a OLW en de straf kan worden overgenomen.
Standpunt officier van justitie
De overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon kan niet gelijkgesteld worden met een Nederlander, omdat niet aan de tweede voorwaarde is voldaan.
Oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [1]
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 2 januari 2023 volgt dat de opgeëiste persoon mogelijk zijn verblijfsrecht verliest, uitgaande van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon al sinds 1996 in Nederland woont. Zijn verblijfsrecht is daarmee duurzaam geworden.
In het IND advies van 2 januari 2023 is de volgende passage opgenomen:
Indien de heer [adres opgeëiste persoon] zou aantonen dat zijn EU-verblijfsrecht duurzaam is, geldt, zoals vermeld, in beginsel het criterium ‘ernstige redenen van openbare orde’. Ook duurzaam verblijfsrecht kan op basis van de beschreven strafrechtelijke gedragingen worden beëindigd. Maar indien duurzaam verblijf wordt vastgesteld, moet ook worden beoordeeld of de heer [adres opgeëiste persoon] , terugtellend vanaf heden en buiten detenties om, tien jaar aaneengesloten in
Nederland heeft gewoond. Is dat het geval, dan geldt het criterium ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’. Op basis van de beschikbare gegevens heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat aan dit criterium wordt voldaan.
De rechtbank wil graag, ter verduidelijking, de volgende vraag aan de IND laten stellen omtrent deze passage:
- bestaat de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen, nu de rechtbank vastgesteld heeft dat het verblijfrecht van de opgeëiste persoon duurzaam is, de opgeëiste persoon terugtellend vanaf heden, tien jaar aaneengesloten in Nederland heeft gewoond, en daarmee het criterium ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ van toepassing is?
Gezien de omstandigheden van dit geval is het in het belang van de opgeëiste persoon om antwoord te krijgen op voormelde vraag. Om die reden zal de rechtbank, ondanks het feit dat de beslistermijn is verstreken, het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van het verkrijgen van nadere informatie.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak medio februari 2023
– of als de agenda van de rechtbank dit niet mogelijk maakt – zo spoedig mogelijk na die datumopnieuw op zitting moet worden gebracht – om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5 genoemde vraag voor te leggen aan de IND.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T Doll en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872